Cor Hendriks – Inleiding in de Mythologie (14): Brahma, Vishnoe en Shiva

Trimurti – Brahma, Visjnoe, Sjiva (foto udaypai)

Inleiding in de Mythologie (14): Brahma, Vishnoe en Shiva

Naast drie Guna’s is er in het Hindoeïsme ook sprake van drie Granthi’s of Yoga knopen, die van Brahma, Vishnoe en Shiva. Ook is er sprake van drie steden (Tripura), gebouwd door Brahma, die in de ruimte dreven, bewoond werden door de Asura’s en aspecten symboliseerden van de drie elementaire koninkrijken van lucht, water en vuur [Mees, p. 10, vergelijk de drie Moedertekens, die gekoppeld zijn aan de elementen, aleph aan lucht, mem aan water en shin aan vuur (= onderwereld?), vergelijk de Griekse verdeling tussen Zeus (hemel), Poseidon (water) en Hades (onderwereld)] Volgens de traditie konden zij alleen vernietigd worden, wanneer zij, op één lijn drijvend [conjunctie!], met één enkele pijl alle drie tegelijkertijd krachtig werden doorboord. Deze toestand gebeurde na 1.000 jaar. Toen werden ze door Shiva aldus vernietigd. De drie goden Brahma, Vishnoe en Shiva worden tezamen Trimurti genoemd en als een drie eenheid gedacht, één – aldus Vollmer – met de allerhoogste God, die Brahm(a) (Vollmer onderscheidt Brahm van Brama, het trio lid, vergelijk Abram en Abraham) wordt genoemd en van wie alle andere goden slechts manifestaties zijn. Volgens de mythe schiep Hij zich een wezen vol schoonheid en liefde, Maja [illusie] genaamd, en uit hun verbinding ontsproten de Trimurti (http://udaypai.in/the-secret-of-trimurti-and-its-application-in-daily-life/), Bra(h)ma, de schepper van het leven, Vishnoe, de voeder, en Sjiva, de vernietiger [Mees, p. 83, 10f, Vollmer, p. 110].

Bra(h)ma is de naam van de wet wetenschap, omdat hij naar eeuwige wetten de natuur ordent. Zo is hij ook bestuurder van het noodlot, in onveranderlijke richting zet hij de aangevangen schepping voort. Hij  bepaalt tijd en duur van het leven en niet alleen van het leven, ook de dood geeft hij. Hij is de openbaar maker van de Veda’s [de wijsheid boeken]. De verering en aanbidding van hem is de oudste cultus van India. De zwaan is zijn heilig dier. Hij heeft vier hoofden en overziet de vier richtingen van de tijd. Een reus, waarmee hij vocht, rukte hem  één hoofd af en zette die zichzelf op. Vanwaar dat de tijd nog maar drie richtingen kent, het verleden, het heden en de toekomst. Volgens een andere fabel vluchtte Brahma voor zijn zus, een mooie dame, en om haar naar alle wereld einden te kunnen na spieden, verschafte hij zich vijf hoofden. Één er van rukte Shiva hem af om hem voor zijn vleselijke begeerte te straffen en zette zichzelf als trofee op zijn tiara. Uit Brahma’s hoofd zijn de Brahmanen ontsproten. Over Brahma’s ontstaan zijn diverse verhalen in omloop. Hij schiep zichzelf met de andere goden of ontstond uit een ei, dat glanzend op het oppervlak van het oer water zweefde, waaruit hij meteen na zijn geboorte de aarde, de hemel, de zee en de lucht maakte. Dan is er nog het verhaal, dat hij groeide uit een lotusbloem, uit de navel van de slapende Vishnoe. Nadat hij geboren was, volgde hij zijn hogere roeping door de materie te scheppen, de elementen. de geest en de zinnelijke vermogens. Toen brachten zijn hoofd, armen, heupen en voeten de vier kasten voort, Brahmanen, Kshatria’s, Banianen of Waisjia’s en de Shudra’s, en nadat zijn hoofdwerk voltooid was, keerde hij weer terug in de oneindigheid Gods.

Thans verschijnt Brahma bij de Indiërs niet meer als de hoogste god, maar Shiva. Dit kwam als volgt. Als uitvloeisels [rivieren!] van één God waren oorspronkelijk Brahma, Vishnoe en Shiva even groot, machtig en oneindig, maar toch meende Brahma hoger te zijn. Daardoor ontstond een felle strijd tussen de eerste twee, waaraan Shiva een einde maakte, doordat hij op verzoek van de genieën, die de ondergang van de wereld vreesden, zich als een eindeloze vuurzuil voor hen opstelde. Om te bepalen wie van hen de grootste was, beproeven ze wie van beiden het einde van de vuurzuil kon bereiken. Vishnoe groef als everzwijn in de aarde, groef in een oogwenk 2.000 mijl diep en zo groef hij 1.000 jaar door. Toen werd hij moe en staakte zijn werk. Brahma verhief zich als zwaan in de lucht, doortrok in een oogwenk 4.000 mijl en vloog zo 100.000 jaar lang evenzo vergeefs. Echter zijn trots liet een bekentenis niet toe. Hij keerde terug en zei het einde van de vuurzuil bereikt te hebben. Toen kwam Shiva uit de vuurzuil en schold Brahma voor leugenaar uit. Vishnoe kreeg, omdat hij zich deemoedig gedroeg, vergeving, maar Brahma verloor als straf voor zijn overmoed alle openbare verering. Op een andere overtreding volgde een nog veel hardere straf. Om zijn woning te vergroten stal Brahma na de schepping een stuk van de kosmos, wat Vishnoe ontdekte. Samen met zijn woning werd Brahma daarvoor in de afgrond van de Duisternis gestort [waar geween te horen is en geknars van tanden], waar hij miljoenen jaren voor zijn schuld moet boeten [Vollmer, p. 111f].

Vishnoe is de tweede persoon van de Indische drie eenheid. Zijn cultus is in India zeer algemeen verbreid. Hij is het alles doordringende wezen, de algemene ziel van de kosmos. Hij wordt voorgesteld slapend op de slang Shecha te liggen, die zich in drie machtige ringen heeft opgerold tot een divan troon en met haar vijf koppen een baldakijn vormt boven Vishnoe’s hoofd. Op zijn voorhoofd heeft hij drie witte strepen, die zich op de neuswortel tot een driehoek verenigen, een symbool, dat alle aanhangers van zijn cultus dragen en dagelijks vernieuwen [zoals bijvoorbeeld de Hare Krisjna’s]. Het hoogste doel van Vishnoe’s bestaan was het gelukkig maken van de wereld en om dat te bereiken, heeft hij zich aan 10 Incarnaties onderworpen, genaamd Avatars. Mees merkt op, dat de vertaling “incarnatie” voor Avatar niet geheel correct is en het letterlijk “afdaling” betekent. De 10 Avatars zijn (1) Matsya, de vis (2) Kurma, de schildpad (3) Varaha, de ever (4) Narasimha, de mens leeuw (5) Vamana (6) Parasurama (7) Rama (8) Krisjna (9) Balarama of Buddha (10) Kalki (Kalenki). Deze laatste zagen we al onder de naam Kalighi (https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-4-de-zeven-planeetgoden/). Het is een edel goden paard, geleid door een hemelse voerman. Het houdt zich met zijn vleugels omhoog, staat slechts op drie benen, het vierde steeds geheven, en verschijnt slechts op aarde om de vierde neer te zetten en om daarmee de aarde te vermorzelen, zodat na de algemene ondergang een nieuwe schonere schepping tevoorschijn komt. Tot die tijd slaapt Vishnoe op zijn slangen divan, drijvend op de Melk zee. De Avatars zijn verbonden met bepaalde Yuga’s. De eerste vier zijn geboren in de Krita of Satya Yuga, de volgende drie in de Treta Yuga, Krisjna en Balarama in de Dvapara Yuga en Kalki in de Kali Yuga. Het aantal Avatars is verdeeld over de vier Yuga’s in de verhouding 4 : 3 : 2 : 1, overeenkomstig de traditie, dat de koe Dharma zich manifesteert in de eerste Yuga met vier benen, in de tweede met drie, in de derde met twee en in de vierde slechts met één been of poot. Dezelfde verhouding 4 : 3 : 2 : 1 hebben de lengtes van de Yuga’s [Vollmer, p. 451; Mees, p. 2, zie https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-7-leela-het-leven-als-spel/].

Shiva and Parvati (foto Templepurohit)

Shiva is de derde god van de Indische drie eenheid, de angstwekkende vernietiger en volgens de leer van de Shivaïten de allerhoogste god, aan wie Brahma en Vishnoe onderworpen zijn, hoewel hun aanhangers het tegendeel beweren. Gewoonlijk wordt Shiva afgebeeld, gezeten op de stier Nundi, het symbool van de wijsheid, met op zijn schoot zijn gade, de lieftallige Parvati. Zijn hoofd is een afschuwelijke apen tronie, terwijl uit zijn mond slangen kronkelen. Maar hoe gruwelijk en bloeddorstig hij is en hoe hij de verschrikkelijkste offers eist, toch is hij vol tedere liefde tot zijn vrouw. Hij heeft voor haar zelfs de helft van zijn lichaam ingeruimd, zodat zij nooit van hem gescheiden zal worden. Zo is hij dan ook de god van de voortbrenging van al het leven. Als men zich de vreugde van de liefde ontzegt, betekent dat handelen tegen zijn geboden. Aangezien hij zelf 100 goden jaren in de armen van de fraaie Uma (een vroegere gestalte van Parvati) doorbracht. Hij is verwekker van al het leven, zowel als de verwoester en vernietiger er van. Een tegenspraak, die oplost als we begrijpen, dat volgens de Indische leer er eigenlijk geen vernietiging plaats vindt, maar dat alles slechts een verandering van vorm, een metamorfose, overgaan van de ene gestalte in de andere is. Ook Shiva is in een groot aantal Avatars verschenen, genoemd wordt Mahadeva (“grote god”), waarmee hij voortdurend door te vernietigen aan het welzijn van de wereld werkt. Zijn diensten zijn daardoor ook zo gruwelijk en bloedig, omdat hij wellustig is. Vooral worden er ter zijner ere veel devadasies (gezang en dans van meisjes) in de pagoden van de Indiërs gehouden [Vollmer, p. 409].

In de huidige tijd, het Kali Yuga, die enige eeuwen voor Christus begon, is vernoemd naar Kali, die de ene helft is van Bhawani en Parvati, de gemalin van Shiva. Al maken sommige mythen haar de tweede gemalin van deze god, hoewel ze één zijn en Kali zich slechts als de boze helft van Parvati openbaart, terwijl Bhawani de goede helft is. Kali is de wreker en de afstraffer van het kwaad en daarom op verschrikkelijke wijze met allerlei attributen voor vernietiging uitgerust. Ze is zwart van kleur, omgeven door vlammen, met drie armen, vier machtige everzwijn slagtanden, wijd uit de mond stekende tanden en 16 armen met strafwerktuigen. Ze sterft na ieder goden jaar. Dan neemt Shiva één van haar botten, rijgt die aan een snoer en draagt dit om zijn hals. Zo heeft hij nu een halsband van 21 knoken. Ter ere van Kali worden jaarlijks vele duizenden geiten en kalveren van buffels geslacht, vroeger ook mensen. Zijn naam wordt ook gebruikt als de gemeenschappelijke naam voor de beschermgoden van steden. Iedere stad had haar eigen beschermgod [vergelijk Tyche, https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-6-apollo-pan-slangen-en-het-boze-oog/]. Voor Kali werd buiten de stadsmuren vaak een tempel werd opgericht, waarin thans nog [in 1874!] vele bloedige offers vallen en vroeger ook mensen. Gewoonlijk droegen zij de naam van de stad en werden als reuzen voorgesteld. Ze werden hogelijk vereerd, maar niet voor onsterfelijk gehouden [Vollmer, p. 292; vergelijk Laren, Romulus en Rome].

Krishna subdues Kaliya, the Snake Demon, a folio from the Bhagavata Purana series, circa 1785 (foto Metropolitan Museum)

Vishnoe wilde Kalinak, een reusachtige 1.000 koppige slang, vangen en ging op zijn reuze vogel Garuda er op af. Toen Kalinak hen zag aankomen, verborg zij zich in het water van de rivier Iumna, waar ze een reusachtig nageslacht verwekte, dat het water van de heilige rivier vergiftigde. In zijn Krishna incarnatie, nog als knaap, besloot Vishnoe de wereld van dit slangen gebroed te bevrijden. De slang omwond hem met ontelbare kronkels, maar hij wist zich daar gemakkelijk uit te bevrijden, liep over de koppen heen en weer, vertrapte de een na de ander. Nog voor de laatste verbrijzeld was, baden de vrouw en het kroost van de slang, die de god hadden herkend, om genade voor hun man en vader. Zo is de gehele familie met het nu één koppige slangenmonster naar de onderwereld verwezen, waar hun gif gebruikt wordt om de verdoemden te kwellen [Vollmer, p. 292, vergelijk Boeddha, https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-6-apollo-pan-slangen-en-het-boze-oog/].

De Hymne aan de tijdgod Kala uit de Atharva Veda

De tijd god ijlt, een ros met zeven teugels
Hij wordt niet ouder en ziet met 1.000 ogen
De wijste bestijgen zijn wagen
En alle wezens dienen hem als raderen.

Met zeven raderen, zeven naven rijdt hij
Onsterfelijk is de as van zijn wagen
Hij brengt de dingen allen tot verschijning
Als eerste god laat hij zich daar in dragen.

Op zijn wagen staat een kruik om uit te delen
We zien hem overal, waar we ook wonen
Hij deelt aan alle wezens uit. Allen zeggen
Hij is de heer van de hoogste hemelzonen.

Tot stand brengt hij alles, altijd heeft hij
Als de alles overwinnaar zich bewezen
Als vader is tegelijk hij zoon geworden
Daarom bestaat er geen machtigere dan deze
[Glasenapp, I, p. 28]

In zijn commentaar op de Tantra’s [“weefsel”, vergelijk tekst], de heilige teksten van de Sjivaïten, merkt Glasenapp op “De Tantra’s zijn gewijd aan de verering van Sjakti [“kracht”], de gemalin van Shiva, die met de namen Parvati [de Bergdochter], Durga [de Moeilijk Toegankelijke], Kali [de Zwarte], et cetera wordt aangeduid” en als de “werelden moeder” geldt [Glasenapp I, p. 125]. In het kort zijn hier metafysische basisopvattingen geschetst. De enige, die waarachtig is, is de absolute geest, Brahm(a). Shiva is het statische aspect, Shakti de kinetische en scheppende energie, die op de aarde inwerkt, haar voedt en van haar terug neemt. Het voortdurend veranderende, dat zich als grove en fijne materie manifesteert. Door haar toverkracht (maya) brengt ze de veelheid aan verschijningsvormen in de wereld voort. Dit alles voortbrengende, voedende en onderhoudende principe is Shakti de natuur, Prakriti, de Godin (Devi) en de Grote Moeder. Shiva en Shakti zijn dus qua wezen slechts verschijningsvormen van de Eeuwige Al Ene en hun dialoog is in feite een zelfspraak van God. In de Tantra’s wordt veel nadruk gelegd op het gebruik van rituelen. Veel aandacht gaat uit naar de zogenaamde mantra’s, heilige klanken met een mystieke betekenis, waarvan het uitspreken (mompelen) een transcendente werking zou oproepen. Een mantra is niet slechts een woord, maar vertegenwoordigt een manifestatie van bovenaardse krachten. Een bijzondere eigenaardigheid van het Shaktisme zijn de geheime cultus handelingen (çakrapuja, verering in een kring), die ‘s nachts plaats vinden en waar een gelijk aantal mannen en vrouwen van alle Kasten onder opheffing van de Kasten Wet aan deelneemt. De vereerders zitten in bonte rij, in een kring (chakra) en geven zich na hopdreunen van mantra’s en verering van de Devi over aan het genot van vijf dingen, die als de heilige panchatattva (vijf elementen van verering) of als de vijf Makara’s (de vijf M’s) aangeduid worden, aangezien ze allemaal met de letter M beginnen, namelijk Mada (wijn = mede), Matsya (vis), Mansa (vlees), Mudra (graan) en Maithuna (seks). Glasenapp merkt op, dat het precies deze zaken zijn, die uit de dierlijke (!) behoefte van de mens voortkomen en hier de waarde van sacramenten krijgen. Dat de Brahmanen niet met het kasten doorbrekende aspect van deze Shiva leer ingenomen zullen zijn geweest, kunnen we rustig aannemen. Kalasutra noemden zij dat deel van de hel, waar de overtreders van de heilige wetten terechtkomen, namelijk diegenen, die een sraddha, een groot offer voor de voorvaderen, hebben aangericht en genoten en de resten daarvan, in plaats van ze te verbranden, aan iemand uit een lagere, dienende kaste hebben gegeven [Glasenapp, I, p. 126f; Vollmer, p. 291].

Kalastri Linga (foto Pinterest)

Een beeld van Shiva heet “Kalastri Linga”, waarover de volgende legende gaat. Een vrome Indiër merkte op, dat het rechter oog van de god traande. Onmiddellijk nam hij zijn eigen oog uit de kas en zette dat in de beeldzuil. Toen na enige tijd ook het linkeroog bedorven bleek, wilde de vriend van de god ook zijn tweede oog offeren en bediende zich daarbij, omdat hij nu blind was, van zijn voeten om de plek te vinden, waar hij het oog moest inzetten [zie Vollmer, p. 291, figuur 186, vergelijk de houding van ‘s mans benen met de vleugels van Isis | Nephthys, https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-8-venus-pallas-athena-isis-en-anubis/] Shiva is slechts een hoofd (Kephalos, vergelijk Pandora) en het oog inzetten duidt er misschien op, dat Shiva maar één oog had (vergelijk Odin, et cetera). Boven zijn hoofd bevindt zich de vijfvoudige slangen baldakijn, die we ook reeds bij Vishnoe tegenkwamen, terwijl als een haar versiering de knokenketting rond het hoofd is gedrapeerd.

Het eerste boek, de Mahanirvana Tantra, verplaatst ons naar de top van de hemelberg (Kailasa = de berg koning; vergelijk Olympus), waar veel edelstenen glinsteren, de meest verschillende bomen en slingerplanten groeien. Allerlei vogels laten er hun geluid weerklinken. In deze “tuin” heeft een gesprek plaats tussen Parvati en Shiva, dat ons een blik geeft op de wereld in de ogen van de “goden”. In de eerste Yuga, de Satya  of Krita Yuga waren de mensen deugdzaam en voerden tot vreugde van de goden en voorouders de voorgeschreven meditatieoefeningen en offer handelingen uit. Aan god gelijk waren de mensen toen, zodat ze na hun dood in de hemel wereld kwamen. De aarde bracht allerlei soorten rijst in overvloed voort. De regen viel vrijelijk. Toen was er geen voortijdige dood, geen hongersnood, geen ziekte en alle wezens waren gelukkig en gezond. In de Treta Yuga waren de stervelingen niet meer in staat om de Vedische offers juist te volbrengen. Shiva maakte op aarde de zin van de Veda verklarende werken van de traditie (Smriti) bekend. In de Dvapara Yuga gaven de mensen de in de Smriti’s bevolen goede werken op, zodat de helft van het Dharma verloren ging en zij door zorgen en ziekten bezocht werden. Toen heeft Shiva hen weer opgericht, doordat hij de mensen in de Verzamelingen onderwees. Thans is de kwalijke Kali Yuga gekomen. De gehele Dharma is verdwenen en de Veda’s hebben hun betekenis verloren. De Smriti’s worden door niemand meer herinnerd en er zijn veel Purana’s vernietigd. Zo zullen de mensen zich van de religieuze plichten gaan afwenden en schaamteloos worden. Brahmanen zullen als Shudra’s leven en hun plichten verwaarlozen. Zonder geloof en liefde tot God zullen zij slechts om de wereld te bedriegen mediteren en cultus handelingen verrichten, Zij zullen dwaalleren volgen en zich voor geleerden uitgeven. Nu heeft Shiva ook de Tantra’s tot welzijn van de mensheid geschapen, die tegelijk genot en verlossing (Bhuktimukti) schenken, wanneer heilmiddelen als spreuken (mantra), diagrammen (yantra) en yoga posities (asana) en de riten van de “lianenverering” (lata sadhana) geleerd worden. Aangezien de mensen in het Kali Yuga vol begeerte zijn, zullen zij afzakken, de cultus niet uit oefenen, wijn ter bevrediging van zinnelijk genot drinken. In hun roes zullen zij alle gevoel van waarde verliezen en misdadigers worden. Parvati vreest, dat zij de hen gegeven heilsmiddelen kunstig in hun tegendeel zullen doen verkeren [Glasenapp, I, p. 128f ],

Uit dit verhaal van Parvati kunnen we opmaken, dat bij iedere Yuga een godsopenbaring hoort. Bij de Satya Yuga horen de Veda’s, bij de Treta Yuga de Smriti’s, bij de Dvapara Yuga de Purana’s en bij de Kali Yuga de Tantra’s.

De Veda’s zijn de oudste heilige geschriften van de Hindoes en het woord is hetzelfde als ons “weten”. Deze traditie is circa 500 voor Christus afgesloten. De oudste delen er van gaan zeker terug tot 1.200 voor Christus, misschien nog wel verder. De Veda(‘s) omvat vier Samhita’s, verzamelingen van liederen en spreuken voor gebruik door de priesters bij feestelijke offer handelingen. Deze Samhita’s zijn de Rigveda (lofliederen), de Samaveda (offer gezangen), de Yajurveda (offer spreuken) en de Atharvaveda (toverspreuken). Naast deze Veda’s bestaan er nog een aantal Brahmaanse verklaring geschriften, die tot en met de Upanishads (geheime leer) behoren, en evenals de Veda’s gelden als geopenbaard te zijn en van bovenmenselijke oorsprong.

De Smriti’s (“herinneringen”), de werken van de heilige overleveringen, ontleden hun autoriteit aan heilige mensen, die dat wat ze gezien of gehoord hebben op maatgevende wijze doorgegeven hebben. Dit zijn de epische gedichten Ramayana en Mahabharata. Het onderscheid, dat de Tantra’s maken tussen Smriti’s, Purana’s en Tantra’s wordt door Glasenapp niet overgenomen. Hij rekent al deze literatuur tot de Smriti’s. Volgen we de Tantra tekst, dan zijn de Smriti’s slechts de Mahabharata (over de nakomelingen van koning Bharata) en de Ramayana (over de strijd van Rama om Sita te heroveren). De Purana’s zijn voornamelijk 18 grote leerdichten, die een bont mengsel van sagen over goden en helden, filosofische uitweidingen en rituele geboden omvatten. De Tantra’s worden ook wel Agama’s (overleveringen) of Sanhita’s (verzamelingen) genoemd. Deze werken genieten niet hetzelfde aanzien als de eerder genoemde werken en gelden slechts bij bepaalde religieuze gemeenschappen voor autoritatief, leidend [Glasenapp, I, p. 94, 125].

In de Mahanirvana Tantra geeft Shiva, de redder van alle wezens in de drie werelden, in zijn antwoord aan Parvati te kennen, dat er slechts één God is, waarvan de hele wereld afhangt en uit wie allen geboren zijn. Deze god, Brahm(a), is onbereikbaar voor de rede en het denken. Wanneer hij de wereld schept, wordt hij Brahma, wanneer hij die onderhoudt, Vishnoe genoemd en Shiva is de Verwoester van de wereld naar Zijn wens. Dan openbaart Shiva aan Parvati de mantra van de hoogste Brahma. Hij luidt “AUM”, waarbij A voor Vishnoe, U voor Shiva en M voor Brahma staat. Uiteraard is dit woord te vergelijken met de IAO logos. Ten aanzien van de vijf Tattva’s wordt nog opgemerkt, dat zij de vijf elementen symboliseren,  dat zijn wijn = vuur, vlees = lucht, vis = water, mudra = aarde, maithuna = ether [Glasenapp, I, p. 131f] De vier elementen zijn dus de vier hoekpunten van het kruis. De ether (de staf in hand van De Magiër, Tarot, N°1) is de loodlijn op het kruispunt (waar de Laren staan).

De drie principes AUM vormen ook de basis voor de Indische filosofische systemen. Alles is gebaseerd op Ontstaan, Bestaan en Vergaan. Op deze wijze zijn vele “werelden” elkaar gevolgd. De reden voor de metamorfose van deze wereld wordt op twee wijzen ervaren. Eén groep ziet als reden de noodzaak, te vergelijken met het Griekse ananke uit de Orphische scheppingsleer. Ananke was de geliefde van de wereldschepper  [vergelijk Brahma] en de moeder van het Noodlot. Ook de Parcen (Moira) worden als haar dochters genoemd. Om haar spindel, waaraan een wartel(ring) zit, waar acht andere in elkaar geschoven inzitten, draait de wereld (dat isde kosmos). Zij staat boven de goden en had samen met Bia (geweld) een tempel op de Acro Korinthe, waar niemand mocht binnentreden. Toch heeft Noodzaak geen invulling. Het is Ananke zelf, dat wil zeggen de Onveranderlijke Raadsbesluiten van God, die bepaalt, wanneer een metamorfose plaatsvindt. Deze groep ziet net als Plato deze noodzaak verbonden aan de wetten van karma, dat wil zeggen, dat de zonde tot de ondergang leidt. De andere groep daarentegen ziet geen noodzakelijkheid, maar een spel [vergelijk Leela], dus Ananke, zoals van bovenaf is geformuleerd. De Raadsbesluiten van God zijn onkenbaar (of zoals Jezus zei “U kent tijd noch uur, dat hij komt” en “Als een dief in de nacht”). Zo bestaan voor de ene groep God en de wereld eeuwig, terwijl de andere groep van mening is, dat de wereld telkens opnieuw door God geschapen wordt. Beide standpunten vloeien uit hetzelfde voort. De wereld is ouder dan de mensen die er in leven en bestaat dus al een eeuwigheid, maar iedere keer heeft er een metamorfose, een herschepping, plaats, waarbij het lijkt, alsof de wereld steeds opnieuw wordt geschapen. Het verhaal van zo’n herschepping vinden we in het, naar met Noach te vergelijken, Manu genoemde Wetboek, dat grote overeenkomsten vertoont met de Orphische mythe (en qua stijl aan Hesiodos herinnert) [Vollmer, p. 43; Glasenapp, I, p. 143].

(1) Eens was dit alles Duisternis [Caligo], ondoorgrondelijk, onbestemd, ongevormd en onbegrijpelijk, als iets dat nog geheel in slaap verzonken is.

(2) Daarop dan [kwam] de Verheven Uit Zichzelf Geborene, de Niet Onthulde Onthuller, de aanvang van het Zijn [Zèn = Zeus, vergelijk Zen], voortdurend groeiend was Hij het, die actief de Nacht [Nyx] verstrooit.

(7) De Niet Door Zintuigen Te Grijpen, Atoom achtige en Steeds Onbegrijpelijke; een wezen, dat het Al bevat, de Onvoorstelbare, kwam geheel uit zichzelf in de openheid.

(8) Van zin allerhande schepsels uit zijn lijf voort te brengen, dacht hij na, bracht eerst het water voort, en daarin liet hij zijn zaad vallen.

(9) Daaruit ontstond een goud glanzend Ei, lichtend als de 1.000 meter stralen, waarin hij zichzelf als Brahma geboren liet worden, Hij, de Voorvader van de Kosmos.

(12) Nadat de Verhevene een vol jaar in dit Ei gewoond had, maakte hij uit zichzelf door nadenken van zijn geest het Ei in tweeën.

(13) Uit de beide helften schiep hij Hemel en Aarde, met daartussen het luchtruim en de acht wereldgebieden (windrichtingen) en het eeuwige huis van het water [oceaan?].

(14) Uit zichzelf bracht hij de Geest voort, die is en tegelijk niet is, en uit de Geest het begrip van Ik, de zelfstandige voortbrenger van voorstellingen.

(15) En de Wereldziel en alles door de drie Guna’s en daarna de vijf zintuigen, die de zin objecten vormen.

(16) De Atomaire delen van deze zes, die van onmeetbare kracht zijn, mengde hij door de Atomen van de Wereldziel en vormde zo alle wezens.

(17) Omdat het een lijf vormende Atomaire deeltje deze zes omvat [het door deze zes gevormde lijf?], noemen de geleerden dit het materiële lijf van deze sharira.

(18) Dit (lijf), dat al het wezen uitmaakt en onvergankelijk is, neemt in bezit de grove elementen (de vijf) met hun functie en de Geest (drie) middels haar Atomaire deeltje.

(19) Uit het Atomaire lichaam vormende deeltje van de zeven werkzame krachten, (kortom) uit het Onvergankelijke ontstaat het Vergankelijke.

(20) Steeds neemt het volgende onder deze elementen de eigenschappen van het voorafgaande aan. De zoveelste (in de ontwikkelingsreeks) er een is, die zoveel eigenschappen bezit hij naar het heersende inzicht.

(21) Voor alle (wezens) bestemde hij bij de aanvang naar de woorden van de Heilige Schrift ieder van hen hun bijzondere naam, werkzaamheden en hun bijzondere vorm.

(22) De HEER schiep de schaar van de actief levende goden [Aartsengelen, de Grote Goden] en de fijnere schaar van de Sadhya’s [vergelijk 50 Anunnaki] en het uit eeuwigheid bestaande offer.

(23) Uit vuur, wind en de zonnekracht molk hij het drievoudige in eeuwigheid bestaande heilige woord, dat Rig, Yajur en Sama Veda wordt genoemd, om het offer op de juiste wijze te voltrekken.

(24) De tijd en de tijd indeling, de vaste sterren en de dwaalsterren, samen met de zee, rivieren, berghoogten, vlakten en ravijn dalen.

(25) De kastijding, de rede, de lust en liefde en woedende toorn, ook die schiep hij, omdat hij deze [= de thans] levende wezens wenste te scheppen.

(26) Om de werkingen te scheiden, scheidde hij Recht van Onrecht en onderwierp de schepsels aan de tegenstellingen van lust en leed.

(27) Wat de vermelde onvergankelijke atomaire deeltjes der vijf (elementen) betreft, in verbinding daarmee ontstaat het geheel [de kosmos] in regelmatige ontwikkelingsgang [dat is stap voor stap].

(30) Zoals de jaargetijden na de “metamorfose” geheel vanzelf bijzondere kenmerken aannemen, zo neemt ook ieder levend wezen zijn eigen aard aan.

(31) Voor het gedijen van de wereld liet hij (Brahma) toen uit zijn mond de Brahmanen, uit zijn armen de Kshatriya’s (krijgers), uit zijn dijen de Vaishiya’s (kooplui) en uit zijn voeten de Shudra’s (arbeiders, bedienden, et cetera) voortkomen.

(32) Toen deelde (Brahma) zijn lijf. Met de ene helft werd hij een man. Met de andere helft een vrouw. Met de vrouw verwekte hij Virah.

(33) O, beste onder de Brahmanen! Mij liet deze man Virah ontstaan, nadat hij zich aan ascetische oefeningen [= yoga] had overgegeven. Ik (Manu) ben de (indirecte Verder) Schepper van Alles.

(34) Met de bedoeling de schepsels te scheppen, beoefende ik strenge kastijding en riep (daardoor) de 10 Prajapati’s [Heren van de Schepping] in het leven, de grote wijzen [= rishi’s].

(36)(40) Deze schiepen goden, goden scharen, half goden, zieners, geesten, demonen, slangen en vogel godheden, de diverse soorten van vaderen [dat wil zeggen schimmen], bliksems en andere hemelverschijnselen, mensen en diverse dieren tot aan wormen, insecten en de onbeweeglijke wezens [dat zijn  bomen, et cetera] toe.

(41) Zo werd op mijn bevel door deze hoog gezinden [Mahatma’s] door ascese [= yoga] de gehele bewegende en niet bewegende leefwereld voortgebracht, (ieder wezen) naar zijn karma [Glasenapp, I, p. 144 – 148].

Het woord “metamorfose” in vers 30 is in plaats van “wisseling”, aangezien het hier niet over een gewone wisseling van seizoenen gaat (maar om pralaya = Dageraad van de Versplintering [Blavatski, 1]) (Etymologie: morphè: =uiterlijke vorm; morpheô = vorm geven; meta = overgang van de ene situatie in een andere, hier dus de ene vorm in de andere). Deze overgang of metamorfose had plaats bij een goden ontmoeting, een conjunctie en een Yuga einde. Dan verandert de wereld op min of meer ingrijpende wijze, terwijl bij een Mahayuga einde de metamorfose zo totaal scheen, dat er reden was om deze wereld herschepping op bijzondere wijze te beschouwen. We zagen, dat de traditie oorspronkelijk geen lengte toekende aan de Yuga’s. Ze zijn de “onberekenbare”. Ook zagen we, dat de Yuga’s in een onderlinge verhouding van 4 : 3 : 2 : 1 worden bepaald, overeenkomend met het aantal Vishnoe Avatars per Yuga, terwijl ook de Yuga’s verbonden worden met bepaalde heilige geschriften. Hiernaast heeft zich een getallen traditie ontwikkeld op basis van het begrip “goden jaar”, overeenkomstig het Bijbelse gezegde, dat 1.000 jaar is als 1 dag. Zo bestaat volgens de Indische traditie de aarde al zeer lang, namelijk 12.000 goden jaren, waarvan ieder 360 van onze gewone jaren omvat, dus tezamen 4.320.000 jaar. Deze circa vier miljoen jaar zijn in vier Yuga’s verdeeld:

Krita        4.000 + 800 goden jaar + schemering
Treta       3.000 + 600
Dwapar   2.000 + 400
Kalin        1.000 + 200
———————
Maha Yuga 10.000 + 2.000 = 12.000 (ook Sadir Yuga genaamd)

1.000 Maha Yuga’s vormen één dag van Brahma en evenveel jaren behoren tot één nacht, waar hij in slaapt en alle dingen vergaan om zich in hun oerstof op te lossen, in een grote zee zinkend tot Brahma wakker wordt. Door het openen van zijn ogen komt alles opnieuw tot leven. 360 van deze etmalen van Brahma vormen éen jaar van Brahma, terwijl hij 100 van zulke jaren leefde (kortom 311.040.000.000.000 jaar). Bij de dood van Brahma treedt een algemene vernietiging op, die net zo lang duurt als het leven van Brahma, waarna hij opnieuw geboren wordt en zo de kringloop opnieuw begint. Deze grote kringloop vormen de dagen en nachten van Vishnoe. Zijn leven duurt eveneens 100 van dergelijke jaren (22.394.880 maal 10 tot de 12e). Waarschijnlijk zouden we nog veel grotere getallen voor Shiva vinden, als niet de Shivaïten er toe overgegaan waren hun god onsterfelijk te maken. Onze tijd, de Kali Yuga, is 30 jaar na de dood van Vishnoe in zijn hoogste incarnatie als Krishna begonnen, volgens de traditie 3.101 voor Christus. Ondertussen zijn (in 1999) 6.000 er van voorbij, zodat nog 426.000 jaar resten [Vollmer, 284]. Dat de Indiërs zelf weinig vertrouwen in deze getallen goochelarijen hebben, mag uit het volgende blijken, namelijk dat Vollmer vermeldt , dat onder Kalighi, de verwachte 10e Avatar, bij zijn komst zal de wereld ten onder gaan (https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-4-de-zeven-planeetgoden/).

Men geloofde overigens in dit en het voorgaande jaar (1872), dat de 10e Avatar van Vishnoe reeds gekomen was, doordat een Cretin (een idioot met groot hoofd en kropgezwel), een bijna stomme, volledig waanzinnige, maar uitermate sterke man, met een kop, waarin men gelijkenis met een paard meende te zien, zich op meerdere plekken van India liet zien. Alle waanzinnigen worden in het Morgenland voor heiligen gehouden en zo ervoer ook deze het merkwaardige geluk als Vishnoe aanbeden te worden, totdat de Brahmanen zich erin mengden en verklaarden, dat het nog geen tijd voor de incarnatie van Vishnoe als Kalighi was” [Vollmer, p. 292].

Terwijl dus al deze berekeningen zuiver speculatief zijn op basis van enkele eenvoudige principes, is het resultaat er van van een orde, die vage overeenkomst heeft met iets dat de moderne wetenschap voorkomt, want ook daar wordt – uitgaande van eenvoudige principes – met enorme getallen gegoocheld of het niets is.

Krishna kills Kamsa (foto sanjay-dixit)

Krishna wordt beschouwd als de meest verheven incarnatie van Vishnoe. Reeds voor zijn geboorte was koning Kamsa voorspeld, dat hij door Krishna overwonnen en van het leven beroofd zou worden. Kamsa liet zijn zuster en haar man opsluiten. Ieder kind, dat uit de schoot van Dewagni ontsproot, werd door de koning vermoord, tot het zevende, Bala Rama, en het achtste, Krishna, door goddelijke hulp gered werden. Bhawani zelf, de beminnelijke gemalin van Shiva, droeg Bala Rama in de schoot van Rodni, de eerste vrouw van de vader van Krishna, en liet hem door haar ter wereld brengen. Iets dergelijks gebeurde ook met Krishna, die aan Ysodha, de vrouw van de herder Nanda, werd gegeven. Reeds toen Dewagni van Krishna in verwachting was, verschenen er wonderbare hemeltekens, die Kamsa steeds bezorgder maakten en hem voortdurend naar gruwelijkere maatregelen voor de zekerheid deden grijpen. Toen echter Krishna geboren werd, beval de stem van een onzichtbare, het bed van de kraamvrouw om zwemmend wezen, het kind naar Ysodha te brengen en daaren het zojuist daar ter wereld gekomen kind van die vrouw mee terug te brengen. Hoewel Kamsa de ongelukkige moeder van Krishna zeer zorgvuldig met was omgeven had, gebeurde dit alles toch, zonder dat men het bemerkte en Krisjna was reeds wegverborgen, toen Kamsa, de geboorte van een meisje bekend maakte, naderbij kwam en ook de dood van dit kind beval. Maar het meisje, dat een belichaming was van Bhawani, ontsnapte aan de woede van de tiran en nog vanuit de lucht dreigde zij de onmachtig haar nastarende tiran de spoedige vervulling van de noodlotsspreuken door de reeds geboren en in zekerheid gebrachte Krishna. Hoewel Kamsa nu samen met alle boze demonen de beschermeling van de goden steeds weer naar het leven stond, toch was Krisjna aan de vervolging onttrokken. Hij groeide op tussen de bloeiende melkmeisjes (gopia’s) op de landerijen van zijn pleegvader, bakte hen 1.000 ondeugende poetsen, waarvan de schilderingen en beeldhouwwerken in de tempels wemelen en de Indische gedichten van volstaan. Als jongeling betoverde hij door zijn wonderlijke fluitspel mens en dier. Door zeldzame grote daden en wonderen verkondigde hij zijn verheven zending. Hij doodde de slang Kalinak, een monster, dat hem 1.000 keer omwond (https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-10-wodan-en-het-wilde-leger/). Door deze daad en 100 andere was Kamsa overtuigd geworden, dat dit de gevreesde Krishna moest zijn, en hij nodigde hem zelfs in zijn residentie uit, om te proberen hem daar te verderven. Alleen werd ieder gevaar door de koene godenzoon herkend en overwonnen. Hij doodde met zijn eigen hand de verschrikkelijke Kamsa, bevrijdde de vader en moeder uit de gevangenis, waarin zij tot dan nog steeds zuchtten, en liet de broer opsporen. Daarna trouwde hij met acht prinsessen, overwon een valse Krishna, die zich voor een belichaming van Vishnoe uitgaf, stond de Pandu’s bij tegen de Kuru’s, overwon daarna de reuzen koning Bhumasser en verloste uit zijn gevangenschap 16.000 prinsessen, die hij tot gemalin nam. Met ieder van hen leefde hij zo liefdevol en teder, dat ze allemaal dachten de enige te zijn.

A painting depicting Krishna’s Dwarka, made during Akbar’s reign,(foto Smithsonian Institute)

Toen kwam Krishna tot rust, liet zich door Visva Karma, de hemelse bouwmeester, een eiland in zee bouwen met daarop de stad Dwarka (https://en.wikipedia.org/wiki/Dwarka), waarin een ieder van zijn 16.008 vrouwen een afzonderlijk, buitengewoon prachtig, paleis had, dat van het goud en edelstenen straalde. Dit te bouwen was in één nacht gebeurd, zodat hij, nadat het bevel [IAO] van hem was uitgegaan, al de volgende dag deze wonderstad met zijn talrijke gevolg kon betrekken. Iedere gemalin gaf hem 10 zonen, maar deze deden de deugd van hun vader niet na. Zodoende was hij tenslotte genoodzaakt om toe te staan, dat de heilige Durkassa hen vervloekte. Daarop bereidde hij zich voor de wereld te verlaten, omdat het doel van de menswording, het gelukkig maken van India onder de regering van de Pandu’s en de overwinning van de kwade heersers en demonen, vervuld was. Allereerst ging zijn broer Bala Rama, een belichaming van de wereld slang Adissesjen, naar de goden. Vervolgens, in zijn 125e levensjaar, gaf ook Krishna zich over aan zijn lot. Met ongeschoeide voeten legde hij zich onder een boom te slapen. De glans van het goddelijk teken onder zijn voetzolen (swastika) lokte een slang of de jager Jura, die een gazelle [!] dacht te treffen en de god dodelijk verwondde, zoals moest gebeuren, aangezien Vishnoe in een vroegere belichaming de vader van Jura had gedood. Wat Krishna over zijn zoons voorspeld had, ging in vervulling. Hun slechte leven en de vloek van Durkassa trok hun ondergang aan. Zeven dagen na Krishna’s dood werd de stad Dwarka met alles er op en er aan door de zee verzwolgen. 36 [sic!] jaar later echter hield de wereldperiode op, waarin de god had geleefd en begon een nieuwe, het huidige. De aanhangers van Krishna zijn te herkennen aan de twee witte strepen over het voorhoofd loodrecht van de wenkbrauwen (ooghoek punten) getrokken [in V vorm, stierenhoorns], waartussen zich een rode vlek bevindt [nu niet meer!], aangezien Krishna zelf een “zon” op het voorhoofd droeg. Krishna betekent “de Donkere”, wat we moeten zien als zwart. Hij is de zwarte god van de Juggernaut (https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-9-het-sirius-mysterie/). Tegenwoordig wordt hij veelal blauw afgebeeld, maar eerder zagen we al de equivalentie van blauw en zwart [Vollmer, p. 302].

Referenties
Blavatsky, Helena Petrovna, De Geheime Leer, Den Haag (1931?) (= 1888).
Glasenapp, Helmuth von (herausgegeben), Indische Geisteswelt, Wiesbaden (Sonderausgabe in einem Band) (= 1958).
Mees, Gualtherus Hendrik, The Book of Stars, Deventer, 1954.
Vollmer, Wilhelm, Wörterbuch der Mythologie aller Völker, Dritte Auflage, Stuttgart, 1874 (reprinted Leipzig, 1978).

Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-1-freuds-totem-en-taboe/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-2-archetypen-droomtijd-wereldcycli/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-3-de-tekens-aan-de-hemel/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-4-de-zeven-planeetgoden/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-5-noordse-mythologie/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-6-apollo-pan-slangen-en-het-boze-oog/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-7-leela-het-leven-als-spel/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-8-venus-pallas-athena-isis-en-anubis/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-9-het-sirius-mysterie/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-10-wodan-en-het-wilde-leger/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-11-wodan-hermes-baal-adonis-en-tammuz/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-12-adonis-marsyas-en-potnia/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-13-rood-wit-en-zwart/