Cor Hendriks – Inleiding in de Mythologie (8): Venus, Pallas Athena, Isis en Anubis

De goden van Egypte (foto Dreamstime)

Inleiding in de Mythologie (8): Venus, Pallas Athena, Isis en Anubis

Bekend is het verhaal van Venus en Tannhäuser, waarvan de laatste van 1205 – 1270 geleefd zou hebben en de naam “denhuizen” betekent. Deze ridder bracht meerdere jaren door in een Venusberg bij vrouw Venus, een omgemodelleerde Frigga = Vrouw Holle. vol berouw deed hij hiervan verslag bij de paus, die hem zijn kromstaf voorhield en hem zei, dat hij pas vergeving zou verkrijgen, als de staf zou gaan bloeien. Vol vertwijfeling ging Tannhäuser heen, maar na enige dagen werd de staf groen en ging bloeien. De paus liet overal naar Tannhäuser zoeken, die echter nergens te vinden was, want hij was teruggegaan naar de Venusberg [de Horselberg te Thüringen], waar hij nu tot in eeuwigheid blijft [Vollmer, p. 443; groen = Venus kleur: eeuwige lente].

Op wacht voor de ingang van deze berg staat Ekhart, bijgenaamd “De Getrouwe”, die iedereen waarschuwt, dat ze de daar genoten vreugden met de martelingen in de hel na de dood moeten betalen. Deze Ekhart trekt er tevens als waarschuwende, vriendelijk gezinde geest voor het “Woedende Heer” (Wilde Leger) op uit om met een witte staf de mensen te waarschuwen uit de weg te gaan. De sage maakt hem tot een knaap van de Wilde Jager Hakelnberg [= “geharrewar” (haken en ogen)], die zijn heer altijd voor zijn misdaden waarschuwt, maar nooit gehoor vindt. Na zijn [voortijdige?] dood krijgt hij het ambt van waarschuwer. De naam Ekhart komt van “eek”, als in eekhoorn, en langs de Wereldboom Ygdrasil liep een eekhoorn heen en weer (bode tussen boven en beneden wereld). Een Duits bijgeloof maakt melding van een zo genaamde Ekerken (eekhoorntje), een spookgeest, die in de gedaante van een eekhoorn op landwegen rondsprong en koddige, doch ook gevaarlijke stunts uithaalde. Bij al zijn kleinheid bezat hij een ongelooflijke kracht, waardoor het hem licht viel, geladen vrachtwagens om te keren, zodat de wielen naar boven stonden, of met zes paarden bespannen koetsen tegen te houden, dat het leek, of ze in de aarde vastzaten. Hiertoe maakte hij gebruik van zijn staart, die in een mensenhand eindigde, die als enige van het hele spooksel zichtbaar was [Vollmer, p. 182].

Zijn we eenmaal voorbij Ekhart, de poortwachter, dan dringen we de Venusheuvel binnen, de Vagina Dentata, de Onderwereld, het rijk van Hella, Vrouw Holle of Holda, waar we het heilig huwelijk vieren van Venus met Tannhäuser. De den (spar) is de kerstboom, de altijd groene boom van Venus en Kerstmis is het feest van het wedergeboren licht. Een oude vorm van hel (= onderwereld) is hille, dat ook heuvel (Engels hill) betekent. Een andere oude vorm is elle, een vorm van Elli, de oude vrouw tegen wie Thor vocht en die hem op de knieën dwong. In het Duits is hel: Hölle, wat naast hel ook “afgrond” of “hoekje bij de kachel” betekent. Het hoekje bij de kachel is voor opa, de (totem) voorouder, de Lar, terwijl de afgrond ook blijkt uit het MNl. helle: helling, steilte; kuil, diepte. Hel is dus hol, een “lege” ruimte onder de grond [en Holland = hel land (en niet holt land), het land van Vrouw Holle]. Vollmer leidt Holda af van het Duitse hold (Huld), ons “hulde”, dat gunst, (Gods)genade, lieftalligheid betekent. De “Holden” zijn de Drie Gratiën en de “Holde” is de beminde, geliefde. Hulda is Vrouw Holle en de “Huldgöttin/Huldin” is een Gratie. Toch moeten we naar een diepere laag doordringen om te komen bij (om)hullen en verhullen! Dan zien we ook, hoe de hulk (het omhulsel van een schip) tot de Hulk wordt. Holda is dus de verhulde of verborgene en helen is “verbergen, geheimhouden, zwijgen” en een heler iemand, die iets geheim houdt of verbergt (met name gestolen goed). Zo kan helle dus ook een bergplaats zijn. Vollmer verklaart Holda als de Nerthus van Tacitus, die zo op Isis lijkt. Dit is de Vrouw Holle, die haar dekens uitklopt om het te laten sneeuwen. De witte sneeuw sluier is de sluier deken van Holda. Na de invoering van het christendom werd de godin tot een duistere spookgeest, die overigens toch meer vriendelijke dan bedrieglijke eigenschappen had. Ze houdt zich bij voorkeur op in meren en bronnen. Rond het middaguur ziet men haar als een mooie, witte vrouw [de witte wieven] in de stroom baden en verdwijnen. Stervelingen geraakten via een bron in haar woning. Haar jaarlijkse rondgang in de Kersttijd brengt het land vruchtbaarheid, maar ze vaart ook uit met het Woeste Heer of voert hem aan. Zo wordt ze afgebeeld, omringd door monsterlijke gedrochten. Hoewel ze hier als Minerva heldhaftig is weergegeven, wordt ze veelal als een nachtmerrie voorgesteld: een haatdragende, lang geneusde oude vrouw met , grote tanden en sliertige klitharen. Daartegenover is ze ook weer beschermgeest van de vlasbouw en de spinnerij: vlijtige deernen schenkt ze spinnewielen (of spoelen, klossen, spindels) en spint die bij nacht vol, lui steekt ze de spinrokken in brand of bezoedelt die. In de volkssagen is sprake van een berg of bos vrouw Hulla, die nu eens jong en mooi, dan weer oud en lelijk wordt afgebeeld. In het blauw gekleed en met een witte sluier nadert ze de weideplaatsen van de herten en de dan van mensen, waar ze aan deelneemt. Haar gestalte wordt echter door een staart ontsierd, die ze zorgvuldig tracht te verbergen. Ze houdt van muziek en gezang, maar haar lied heeft een droeve klank. Deze laatste omstandigheid herinnert aan de elfen. De “Holden” zijn goede of slechte demonen bij de oude Duitsers, hoewel dat “goede” als een eufemisme moet worden gezien. Beweerd wordt, dat ze een kruising zijn van heksen met de duivel [Vollmer, p. 250, 253, figuur 160; zie KHM p. 24: Frau Holle].

Elf komt van Elbe, een soort plaaggeest, die door hekserij mensen en vee overvalt en slechts door heksen verdreven kan worden. Ze zouden bloedzuigen (als vampiers), echter daardoor niet dodelijk treffen, maar aanvankelijk slechts een onbestemd gevoel, zwakte en vermagering veroorzaken. Vooral tijdens de heksenprocessen in vroegere eeuwen kwamen de elben vaak ter sprake: de ongelukkige slachtoffers van deze waan gaven de folteraars te kennen, dat de elben kleine duivels zijn, die als wormen, rupsen, vliegen, zwart, grauw of bont gestreept, zich op de dieren wierpen en ze ziek maakten.

De afkomst van het woord “elf” is niet duidelijk, maar het Latijse alba (wit), met de sneeuw bedekte Alpen, de Elbe en het Zweedse woord elf (rivier), zou er op duiden, dat de elven lichtwezens zijn. Echter in de Edda lezen we, dat er drie klassen van alfen zijn: licht, donkere en zwarte elfen, waarbij de eerste in de lichtwereld, de tweede in bergspleten of holen en de derde groep in de onderwereld woont. De twee laatste groepen zijn al snel samengevoegd tot de “licht schuwen”, die slechts ‘s nachts hun duistere woningen verlaten en, wanneer de zon hen verrast, versteend worden door zijn stralen. Deze donkere elfen zijn gewoonlijk op de potsierlijkste wijzen mismaakt, hebben reusachtige neuzen en buiken, spillebenen, kale of ruige gehoornde koppen. Bovendien zijn ze niet alleen kundig in allerlei toverijen, maar ook in staat met een zeldzame kunstvaardigheid metaalwerken te vervaardigen, die de beste kunstenaars vergeefs hebben geprobeerd te maken; alleen is er altijd op de een of andere wijze een vloek aan verbonden. Hun woning is weliswaar in de diepste duisternis, maar zij weten die door het licht van edelstenen en edele metalen op de prachtigste wijze te verlichten, ja, ware prachtpaleizen uit de ongevormde schatten van de aardeschoot te bouwen.

De lichte elven houden van recht en eerlijkheid. Zelfs als ze beledigd worden, zullen ze de mens hooguit plagen. Hun verwantschap met Elli blijkt uit de term Ellisen voor elf meisjes, en ze gaan met Holda uit, zodat ze met warm weer graag tevoorschijn komen om zich te baden in de zonneschijn, terwijl hun eigenlijke tijd van verschijnen ‘s nachts is, vooral op zwoele zomeravonden bij volle maan. Dan duiken ze vaak in zeer uitgelaten scharen op om pret te maken en zich iedere lust te veroorloven. Het liefste dansen ze, waarmee ze de hele nacht kunnen doorbrengen. Waar op een weide een kring van elfen rondgedraaid heeft, groeit het gras groener, frisser en gezonder op. Wanneer men op volle maan avond in zo’n kring stapt, ziet men de elfen om zich dansen en wordt dan gewoonlijk voor de overtreding duchtig geplaagd [Vollmer, p. 182, 184f].

Het Duitse woord voor plagen is necken, wat tevens een watergeest, nikker is. Een bij- of spotnaam is een Neckname (Eng. Nickname). Old Nick is de duivel. Een Nix wordt meestal als een vrouwelijk wezen gezien, dat bij bronnen woont en daar mannen mee de diepte intrekt, maar de oorsprong schijnt terug te gaan op Nihhus/Nichus, waarvan de vormen nicker, nickel, neck, necker (waaronder de riviernaam Neckar) zijn afgeleid. [Vollmer, 352; Skeat leidt nick– van eke = ook, Lat. ag-nomen.] De oplossing ligt in Sinterklaas en zijn zwarte pieten. Old Nick, de duivel, is Odin is Sinterklaas. Zwarte Piet, zijn begeleider, is zijn alter ego: tegenover wit (albe) staat zwart: niger, wat zwart, donker, zwart glanzend, als pek, maar daarnaast ook donker makend, verduisterend, somber, onheilbrengend betekent, kortom alle eigenschappen van Nyx. De door het Latijns WB gemaakte combinaties zijn: ianua: De zwarte deur (= de Dood); hora, dies (uur, dag: stervensuur); ignes (vuur van brandstapel bij lijkverbranding); grex: zwart gezelschap of schare, van de schimmen gezegd. Tenslotte betekent niger ook boosaardig, zoals in zwarte humor.

De verwantschap van niger met het Griekse nekros is heel wat meer voor de hand liggend, dan die met nizoo = wassen. Nekros is lijk, dood lichaam, of stervende en in het meervoud zijn het de doden van de onderwereld. Hetzelfde betekent het woord nekos en het Latijnse neco en gezien de samenhang dood. Slangen is neco hetzelfde als Necho (de Egyptische Farao).

Ook bij Nikè kunnen we terecht, die we reeds zagen op de hand van Aphrodite en Zeus. Zij is een dochter van Pallas en de Styx, waaruit haar verbinding met de dood blijkt. Ze wordt afgebeeld, als Athena (Minerva), gewoonlijk gevleugeld, met palmtak en krans (soms ook met overwinnaars in de wagenraces, van we ze rossen leidt) [Vollmer, p. 445].

Minerva wordt door de Grieken Athena, Pallas Athena of simpel Pallas genoemd. Dit Pallas betekent volgens Vollmer “meisje”, waarschijnlijk afgeleid van pallake: bijzit. Naar mijn inzien komt Pallas van pallô: wegslingeren van projectielen; schudden, in heftige beweging brengen; te voorschijn laten springen (zoals Athena uit het hoofd van Zeus), et cetera. Met de naam Pallas worden vele figuren aangeduid, die uiteindelijk allemaal samenhangen. Allereerst is er Pallas, de opvoedster van Athena, dochter van Triton, speelgenoot van Athena. Op een keer waren de twee aan het vechten en greep de ijver Pallas zo aan, dat ze van plan was Athena te verwonden. Maar Zeus hield voor zijn dochter het angstaanjagende Aegis (schild), waarvan Pallas zo schrok, dat Athena haar nu kon doden. Naderhand bedroefde dit de godin zo zeer, dat ze een beeld van haar vriendin sneed, dat echter door Elektra, op de vlucht voor een bronstige Zeus, werd ontwijd, zodat Athena het kwaad de Olympus afwierp, waarna het voor de tent van Ilus terechtkwam en door hem Palladium werd genoemd. Het werd het belangrijkste heiligdom van de stad Troje. Volgens een andere versie was het Zeus, die dit beeld op de aarde smeet, vlak voor Ilus, die net op een teken van God zat te wachten om de stad Troje (Ilium) te stichten. Het zou een houten beeld van een bewapende maagd geweest zijn, drie ellen hoog, staand, de benen bijeen, met in de rechterhand een speer, in de linker een klos en spinrokken [zie Vrouw Holle]. Over het lot van dit beeld hebben we twee verhalen. Of Diomedes en Odysseus haalden het weg voor de vernietiging van de stad, aangezien het de stad geluk bracht, of Aeneas redde het beeld bij de vernietiging en nam het mee naar Italië. Echter ook andere plekken beroemden zich erop het echte Palladium te bezitten. In Rome werd het in de tempel van Vesta bewaard en was zo heilig, dat zelfs de Pontifex Maximus het niet mocht zien.

Naast deze vrouwelijke Pallas zijn er een aantal mannelijke Pallassen: allereerst de Titaan, de zoon van de Titaan Krios (Ram) en Eurybia (Wijde Kracht) en broer van Perses (De Verwoester) en Astraios (Sterachtig). Hij verbond zich met de Styx, de rivier van de onderwereld, dochter van Okeanos en Tethys. Hun kinderen waren Nikè (overwinning), Bia (kracht), Kratos (geweld) en Zèlos (ijver). Naast deze Titaan was er een gelijknamige Gigant, die door Athena werd gedood in de oorlog tegen de Giganten. Ze stroopte zijn vel af en trok dit voor de duur van de slag als kleding aan. Anderen zijn van mening, dat Pallas de vader van Athena was, op wie hij verliefd werd en die zij doodde, toen hij haar probeerde te verweldigen. Ze trok hem de huid af, die ze over haar schild spande, en bevestigde ook zijn vleugels aan haar sandalen, op de wijze van Hermes.

De volgende Pallas is de enige van de 50 zonen van Lykaon, die het overleefde, toen Zeus met zijn bliksem de zonen van Lykaon doodde en Lykaon in een wolf veranderd wegens zijn wreedheid, aangezien hij de Olympiër op het vlees van een geslacht kind had getrakteerd (afschaffing van kinderoffers). Overigens betekent Lykaon naast “wolfachtig” ook “lichtgevend, licht stralend”. Apollo heeft de bijnaam Lykeus in deze dubbele betekenis. Lykaeos is de bijnaam van Zeus en Pan; Lykia is Artemis te Troezen. Lykios (de Lykiër) is een bijnaam van Apollo, die misschien ook met de wolf (lykos), Apollo’s heilige dier samenhangt. Lykô = “wolven”: verscheuren, en Lykoatis is de bijnaam van Artemis te Lykoa in Arkadië [Vollmer, p. 317]. Deze Pallas was koning in Arcadië en grootvader van Evander (De goede man), die naar Rome toog voordat het gesticht was en er de Palatijnse heuvel naar zijn grootvader vernoemde. Een eer, die ook diverse andere Pallassen wordt toegedicht, zoals de zoon van Evander, die Æneas te hulp kwam in de strijd tegen Turnus, maar daarbij omkwam. Ook was er nog een zoon van Hercules en Dyna, de dochter van Evander, die jong stierf en in de Palatijnse heuvel werd begraven (of Dyna heette Pallantina en de heuvel werd naar haar genoemd). Palatinus is de bijnaam van Apollo, naar de heuvel, en Palatum betekent gehemelte met dezelfde dubbele betekenis van in je mond of in de lucht, en is verwant met het Griekse palaios: “heel oud, uit een oude tijd” en Pales, de beschermgodin te Rome van herders en kudden, voor wie een feest werd gehouden op 21 april, de Papilia (ook Parilia), de stichtingsdag van Rome. Er werd dan een strovuur afgestoken.

Een laatste Pallas is de vader van de 50 Pallantiden, die zijn broer Aigios verdreef en al bezig was het rijk onder zijn zonen te verdelen, toen Theseus, de zoon van Aigios, kwam, zijn vader van het smadelijke juk bevrijdde en de Pallantiden en hun vader verdreef of doodde [Vollmer, p. 366].

Er zijn naar mijn idee een aantal bezwaren tegen het traditionele beeld, dat van Athena wordt opgeworpen. Allereerst betekent haar naam Pallas niet “meisje”, maar is het afgeleid uit pallô (weg slingeren), zoals in de mythe van het weg geslingerde palladium (een meteoorsteen). Gezien ook de naamovereenkomst van Athena met Neith, Anat en Tanit is het niet waarschijnlijk, dat Athena oorspronkelijk slechts de lokale godin van de stad Athena was en haar belangrijke positie in de godenfamilie te danken zou hebben aan de suprematie van de stad Athene. Graves wijst op de aan haar gewijde acropoli van Argos, Sparta, Troje, Smyrna, Epidaurus, Troezen en Pheneus, allemaal pre Helleense stichtingen [Graves, 9.7]. Vollmer komt zelfs met het idee, dat het hierbij niet om het beroemde Athene ging, maar om een veel ouder, reeds vroeg ondergegaan Athene, door Pelasgiërs aan het Copaïsche meer in Boiotië gevestigd, dat aan de monding van de rivier Triton in het meer gelegen zou hebben en waardoor Athena vaak Tritonia of Tritogenia wordt genoemd. Toen men deze Triton als rivier of meer later in Libye zocht en Athena daar geboren liet worden, zo laat zich dat verklaren, doordat Minyers uit Boiotië naar Kyrene in Libye geëmigreerd zijn en daar hun oeroude stamsagen weer inheems hebben gemaakt. Echter reeds bij Homeros verschijnt Athena als de algemeen vereerde Griekse godheid met een zo’n volledig begrip, dat later geen wezenlijke verandering ervan meer kon intreden. Dit begrip is bezonnenheid en daadkracht, die zich in handelingen vol maat en waardigheid, rijk aan edele vruchten, ontvouwt. Van daaruit werkt ze in op alles, wat de waarachtige edele vormgeving van het menselijk leven grondt. Voor alles is ze beschermster en stichtster van de Staat. Alles, wat de kracht en het gedijen van de staat bevordert, akkerbouw, nuttige uitvindingen en kunstnijverheid, bescherming en verdediging van de muren, burchten en havens, staan onder haar hoede. Zij is ook een krijgsgod, maar op een heel andere wijze als Ares (Mars), terwijl deze zich slechts in wild geravot verheugt, is Athena de wijze krijgsgodin, die de oorlog slechts omwille van het voordeel voert. Als bezonnen krijger heet ze de fel en scherp kijkende Glaukopis, dat wil zeggen de Uil ogige, vanwege het lichtpuntje van de uil in de schemering [Cor Hendriks: hij doet één oog open]. Daarom is deze vogel haar bijzonder toegewijd. Zij behoudt de Staat, maar dan meer op vreedzame dan op krijgshaftige wijze. Ze beschermt de akkerbouw, heeft de ploeg en de hark (eg) uitgevonden, het spinnewiel en het weefgetouw. De olijfboom is haar geschenk. Ze leerde de stieren jukken en de rossen teugelen, en vond de fluit en de trompet uit.

De Romeinen kwamen aan de Minerva cultus van de Etrusken, die Athena waarschijnlijk via Lydië kenden en met een eigen wezen vermengd hebben. Hun Minerva vormde een drie eenheid met Jupiter en Juno. Zo werd ze ook in de Capitolinische tempel te Rome voorgesteld. De Romeinen vierden voor haar de grote Quinquatrus in Maart en een kleiner feest van dezelfde naam in Juni [Vollmer, p. 337f] (vergelijk Pasen en Pinksteren)

Anit (Anat) is de godin van het Egyptische Thebe en wordt als oorlogsgodin gewapend afgebeeld. Zij is getrouwd met Menthoe (Month), afgebeeld met sperwerkop en zwaard, een lokale god, die later een dubbel van de zonnegod Re werd. Hij gold evenals Chonsoe als zoon van Ammon en Moet. In de Syro Fenicische mythen is Anat de vrouw van Aleyan Baal, god van vruchtbaarheid, regen en donder, die ieder jaar in het voorjaar gedood wordt door een tegen god Mat, waarna Anat zijn dood wreekt en Baal weer herleeft. Anaïtis (Anaïs) is de godin van de liefde bij de Cappadociërs, Armeniërs, Perzen en Meden, die de Romeinen en Grieken met hun Venus en of Aphrodite vergeleken. Anahid is de naam van de vrouwelijke Genie van de morgen en avond ster in de Perzische mythen [Bartelink, p. 74, 176, 68; Vollmer, p. 42].

Het Paris oordeel: een beoordeling

Paris was zijn kudde aan het weiden op de berg Gargasus, de hoogste top van de Ida, toen Hermes, begeleid door Hera, Athena en Aphrodite, hem de gouden appel en Zeus’ boodschap gaf: “Paris, aangezien je zo mooi bent als je wijs bent in hartszaken, beveelt Zeus je te oordelen, wie van deze godinnen de mooiste is.” Aangezien de godinnen niet alleen op hun schoonheid wilden vertrouwen, probeerden ze hem met aanlokkelijke voorstellen aan hun kant te krijgen. Hera beloofde hem heerser over geheel (Klein)Azië te maken en de rijkste man op aarde. Athena beloofde overwinning in elke strijd en hem de knapste en wijste man op aarde te maken. Aphrodite beloofde hem de wonder fraaie Helena en Paris gaf haar de appel.

Wat bedoelt deze eerste missverkiezing aller tijden voor te stellen? Allereerst is die Paris zijn kudde wel erg hoog aan het weiden en aangezien bergtoppen favoriete plekken zijn voor sterrenkijkers, kunnen we stellen, dat Paris een astroloog (of school) was. Ook zijn opvoeding door een herder na het bekende te vondeling leggen op diezelfde berg Ida, waarbij Paris gevoed werd door een berin, wijst op een inwijdingsmysterie. De gouden appel, een “zonne” symbool, is een “planeet” en de bedoeling van de wedstrijd is het geven van een naam aan deze planeet, die onder vele namen bekend staat en thans de naam Venus draagt, voorheen echter Hera, Athena of wat niet meer werd genoemd. Anaïs is het liefdesaspect, Anat het Hera aspect (heilig huwelijk) en Anit het Athena aspect (krijgsgodin). Het Paris oordeel representeert de drie fasen van de ene Grote Godin en Paris’ keuze voor Aphrodite, dat is Venus is de huidige vorm.

De naam Paris betekent in het Latijn: de Verwekker of Veroorzaker, en dan met name van de Trojaanse oorlog, die althans volgens deze mythe geheel uit dit oordeel voortkwam. Want in plaats van te kiezen voor het verstandelijke (Athena) [zoals Salomo, toen hij de keus had] of het standvastige (Hera), koos Paris voor de liefde verdwazing en deze overgave aan de Aphrodite cultus (het kidnappen van Helena) leidde tot Troje’s ondergang.

Enige planetaire notities

Keren we terug naar de zeven planeten, die zo keurig hun banen rond de zon beschrijven. Zij zijn [gezien vanaf de aarde!] de zeven “slapers”, de zeven kabouters, die wonen achter de zeven bergen. Af en toe wordt zo’n lilliputter wakker en het mosterdzaadje groeit uit tot een reusachtige boom, een Reus, een Titaan, een Cycloop, een “komeet planeet”. Vaak ook zijn ze met zijn tweeën, twee reuzen, die met zevenmijlslaarzen door het firmament lopen, een effect, dat ontstaat, als die “planeet komeet” dicht bij de aarde komt. Uiteraard moeten de betreffende planeten hun huidige baan nog niet gehad hebben, bijvoorbeeld doordat een van de huidige planeten een nieuwkomer is in ons zonnestelsel, hetzij van buiten ons zonnestelsel, hetzij van een andere planeet [de Immanuel Velikovsky theorie]. Er is het bekende geboorteverhaal van Athena. Zeus slikte de reeds van Athena zwanger zijnde Metis op en liet Athene uit zijn hoofd geboren worden [Vollmer, 337]. Zeus was belust op de Titane Metis (Wijze Raad), die vele gedaantes aannam om aan hem te ontsnappen, totdat ze gepakt werd en bezwangerd. Een orakel van de Aarde Moeder verklaarde toen, dat het een meisje zou worden en dat als Metis nogmaals in verwachting zou raken, zij een zoon zou baren, die voorbestemd was om Zeus af te zetten, net als Zeus Kronos, en Kronos Uranos had afgezet. Daarom lokte Zeus Metis met zoete woorden op een rustbank en opende opeens zijn mond en slikte haar in en dat was het einde van Metis, hoewel Zeus naderhand claimde, dat ze hem nog steeds raad gaf vanuit zijn buik. Na verloop van tijd kreeg Zeus een geweldige hoofdpijn, toen hij langs het Triton meer wandelde, zodat zijn schedel leek te barsten en hij huilde van woede, totdat het hele firmament weergalmde. Snel kwam Hermes aangerend, die onmiddellijk de reden van Zeus’ narigheid doorzag en Hephaistos overhaalde om zijn hamer en beitel te pakken en een bres in Zeus’ schedel te slaan, waaruit Athena tevoorschijn sprong in volle wapenuitrusting, met een machtige kreet (I A O) [Graves, 9.d].

Een al even merkwaardige geboorte wordt Aphrodite toegeschreven, die naakt oprees uit het schuim [aphros] van de zee, rijdend op een kammosselschelp en eerst aan land stapte op het eiland Kythera, dat te klein vond en via de Peloponnesos naar Paphos op Kypros ging, waar ze door de Seizoenen, de dochters van Themis, werd aangekleed. Onderweg waren gras en bloemen opgesproten, waar ze maar liep. Anderen zeggen, dat ze ontsprong uit het schuim, dat zich verzamelde rond de genitaliën van Uranos, toen Kronos die in zee wierp. Weer anderen zeggen, dat ze de dochter van Zeus en Dione is. Maar allen zijn het er over eens, dat ze in de lucht opstijgt, begeleid door duiven en zwaluwen [Graves, 11.a,b].

De verbinding met de Palestijnse Astarte (Ascherah, Astaroth, Astoreth, Ishtar) ligt voor de hand, want Aphrodite zou uit Fenicië afkomstig zijn. Haar mannelijke helft Moloch, (Molech, Melkart) wordt ook Adon (“Heer”) genoemd, waaruit de Grieken Adonis hebben gemaakt. Ze wordt afgebeeld met in de ene hand een scepter en in de andere een spinrokken [als Holda] en op het hoofd draagt ze een toren [als Tychè] en is met stralen omgeven. Eveneens is ze met een gordel gesierd, die verder alleen Aphrodite Urania toebehoort. Ook zien we haar afgebeeld met een duif in de hand en een muts op het hoofd. De Karthaagse Astarte werd door de Romeinen met Juno vergeleken en Vollmer verklaart haar een met de Egyptische Isis, de Babylonische Mylitta, de Arabische Alitta, de Armeens Cappadocische Anaïtis, de Phrygische Kybele en de Perzische Mitra. De overeenkomst met de Kybele cultus is opvallend, want ook de cultus van Astarte werd geleid door gecastreerde mannen. Onder tromgeroffel, fluitspel en het opvoeren van wilde dansen geselden de vromen elkaar bloedig, ja, sloegen zelfs in het opzwepen van de feest dolheid voor de ogen van het volk de hand aan hun eigen lijf en beroofden zich van hun mannelijkheid. Kybele, dochter van de Phrygische koning Meon en Dindyma, werd meteen na haar geboorte te vondeling gelegd, omdat ze geen jongen was. Ze werd echter door panters en leeuwen gevoed en door herders op de berg Kybelos gevonden en opgevoed, tot het door haar koninklijkheid en schoonheid duidelijk was, dat ze niet tot de nederige stand behoorde, waarna ze door haar ouders werd herkend en opgenomen, waardoor echter een liefdesverhouding met Atys werd ontdekt. Deze nu werd door de wrede vader omgebracht of ontmand, wat ook met de herdersfamilie, die haar had opgevoed, gebeurde, waarover Kybele zo bedroefd was, dat ze eerst in duistere zwaarmoedigheid, tenslotte echter volledig in razernij geraakte en wild heen en weer zwalkte van land tot land en van volk tot volk. Een pest brak nu over Phrygië uit. Toen sprak Apollo, dat men de lichamen van de vermoorden eervol moest begraven en de weggevluchte Kybele terugleiden en als godin vereren. Daar nu van het lijk van Atys niets meer te vinden was, bewees men zijn beeld de eer, die zijn lijk toebedeeld was. De nieuwe godin werd tot rijksgodin verheven en al spoedig als de hoogste van allen vereerd, vandaar de bijnaam Moeder der Goden. Naar aanleiding van een orakel, dat, wanneer men de hoogste van de godheden uit Klein Azië naar Rome zou brengen, iedere naderende vijand verdreven kon worden, lieten de Romeinen in 203 Voor Christus haar beeld, dat slechts een zwarte, niet bijzonder grote steen was, uit Pessinus naar Rome halen en voor haar op de Palatijnse heuvel om een tempel bouwen, waar sindsdien Phrygische priesters, Kallen genaamd, haar orgiastische dienst verrichten. Afgebeeld wordt ze zittend met een toren op het hoofd [Vollmer, p. 75, 150f].

Ronddwalende godinnen komen we ook elders tegen. De Noordse mythen vertellen over Freya (Frigga), getrouwd met Odur, die na een tijdje op reis ging en niet meer terugkwam. Freya ging hem overal zoeken en reisde door vele landen, nam telkens andere namen aan (Mardöl, Horn, Gefion, Syr, Vandys), maar ze zocht overal vergeefs en vergoot daarom de bitterste tranen, die in doorzichtig goud (bergkristal) veranderden. Haar gereis had tot gevolg, dat men haar overal als goede godin leerde kennen, maar het had haar wisselen van naam tot gevolg, zodat men haar overal in een andere gedaante aanbad. Ze wordt voorgesteld met helm en harnas en bewapend met boog en speer. Dit is haar krijgsgodin gedaante. Daarnaast heet het sterrenbeeld, dat Orions Gordel wordt genoemd, in het Noorden: Frigga’s spinrokken, en is Frigga ook spinster en weefster [Vollmer, p. 208f].

Ook Demeter (Ceres) dwaalde eerst negen dagen met fakkels rond, die ze telkens aan de Etna aanstak, op zoek naar haar door Hades geroofde dochter. Dan komt ze Hekate tegen, die haar naar de zonnegod brengt, van wie ze de volle waarheid hoort. Toornig mijdt ze nu het gezelschap van de goden en dwaalt niet herkend onder de mensen in de gedaante van een bejaarde vrouw en wordt zo door Keleos in huis genomen. Aangezien haar toorn tegen Zeus nog steeds voortduurt, laat ze oogsten op aarde mislukken, totdat een regeling over haar dochter is getroffen. Demeter is godin van de akkerbouw [vergelijking Athena], maar ook van het huwelijk en echtgenotes in het bijzonder [vergelijk Hera en of Juno] [Vollmer, p. 130.]

De Egyptische Demeter is Isis volgens Diodoros. Zij is getrouwd met Osiris, die, met een leger naar Azië getrokken, zijn vrouw de oppermacht had overgedragen. Toen hij niet terugkeerde, omdat hij door Typhon vermoord was, zocht zij zijn moord met behulp van haar zoon Horus te wreken: ze doodde Typhon en zijn genoten; ze werd koningin van Egypte. Isis spoorde nu alle delen van het lijk van Osiris op, behalve de fallus. Om deze delen liet ze een heel mensenlichaam van was maken, dat leek op Osiris, en dat liet ze door alle delen van het land verspreiden, zodat men overal van mening was het echte lijk van Osiris begraven te hebben.

Plutarchus heeft een ietwat andere versie. Daar wordt Osiris door Typhon in een kist gestopt en in de Nijl geworpen, die zijn lading naar zee droeg naar Byblos in Fenicië, waar de kist zich neerliet op een jonge boom, waarmee hij zo vergroeide, dat men hem niet meer zag, waarna toevallig uit diezelfde boom een zuil voor het paleis van de koning werd gemaakt, die Osiris’ lijk omsloot. Isis zwierf nu in treurkledij rond, haar man zoekend en kwam erachter, dat Osiris vóór zijn tocht zich tot zijn andere zuster Nephthys had gewend, waarvan ze door de lotuskrans overtuigd werd, die Osiris bij zijn geliefde had achtergelaten. Nephthys had uit vrees voor Typhon, haar gemaal, het kind te vondeling gelegd en Isis nam het nu aan en voedde het op onder de naam Anubis, waarmee zij zichzelf een trouwe vriend verwierf. Ze had ondertussen vernomen, waar de kist met het lijk van haar gemaal terecht was gekomen, ijlde daarheen, verwierf de gunst van de koningin, werd min van haar kind en wilde het onsterfelijk maken, door het ‘s nachts in het vuur te leggen om het aardse ervan weg te nemen, waarbij de moeder haar stoorde, het kind van de onsterfelijkheid beroofde, maar ook de bekendmaking van de godin beval, die nu om de zuil vroeg, die het stoffelijk omhulsel van haar geliefde omsloot, dat ze vervolgens eruit haalde. Het hout liet ze bij de koningsfamilie achter, die het in een tempel bewaarde, waar het hoog vereerd werd. Met de zerk begaf Isis zich naar Buto in Egypte naar haar zoon Horus, maar Typhon spoorde de zerk op, herkende het gebalsemde lichaam en roofde het van de ongelukkige Isis. Nu mocht ze het niet meer terugvinden, daarom verscheurde hij het in vele stukken en verstrooide die over de Nijlmoerassen uit. In haar eentje voer Isis in een bootje van papyrus over de Nijl en vond alle delen behalve de phallus, op de plaats waarvan ze een ander lid uit vijgenhout liet maken, dat nu als symbool van de verwekkende natuurkracht onderwerp van de hoogste verering werd. De liefde voor haar gade bewoog Osiris uit de andere wereld terug te keren. Hij onderwees Horus in de krijgskunst, opdat het hem zou lukken over Typhon te zegevieren en werkte door zijn raad overal weldadig door, maar kon niet verhinderen, dat Horus zich tegenover zijn moeder schandalig gedroeg, door haar vol toorn de kroon van het hoofd te rukken, toen ze de door Horus gevangen Typhon het leven schonk (of sloeg haar het hoofd af). Daarvoor in de plaats zette Mercurius [= Thoth] haar een koeienschedel op [als hoofd]. Deze koehoorns, die haar tot hoofdversiersel dienden en betrekking hebben op het rund als symbool van het vruchtbare Nijlland, werden onder invloed van de Syrische sterrengodsdienst geduid als de “hoorns van de maan” en Isis als maangodin. Maar als “aardegodin” is ze de godin van de onderwereld, deels heil brengend, deels verdervend. Na de stichting van Alexandrië werd ze beheerster van de zee (Stella Maris) en de scheepvaart; maar daarnaast was ze ook “Beheerster van het huiselijke leven”, stichtster van de staat en de godsdienst, wetgeefster, huwelijksgodin, maar ook godin van de ongeregelde geslachtslust, waardoor haar tempels in latere tijd vaak plaatsen van ontucht waren. Tenslotte werd ze bij de Neo pythagoreïsche filosofen de hele onder de zon liggende wereld, de absolute oorzakelijkheid, de Allesopenbarende Oernacht [Nyx!]. In Egypte was haar beroemdste heiligdom te Saïs, waar haar machtige kolossale gestalte, geheel versluierd in het midden van een grote rotonde staat [de stip in de cirkel]. De sluier was net als de figuur van steen en wijd gespreid om haar heen gedrapeerd. Het beeld droeg de inscriptie: “Ik ben, wat toen was, wat is en wat zal zijn; mijn sluier heeft nog geen sterveling geheven.” Door de Ptolemaeën verbreidde haar dienst zich snel over de gehele Griekse wereld en na het ontstaan van het Romeinse rijk over alle provincies daarvan, zodat men zelfs in Rottenburg aan de Neckar resten van een Isis tempel heeft opgegraven. Haar beelden dragen vaak de sistrum, een metalen ratel, waarmee ze eens Typhon verdreven had [Frankfort, p. 76; Vollmer, p. 282f]

Typhon (Typhos, Typhoeus, Typhaon), Grieks voor wervelwind, is een monsterachtig wezen uit de oertijd, nu eens als verderfelijke stormwind, dan weer als vulkanische, vlammen spuwende aardreus opgevat. Bij Homerus ligt hij in het land der Arimoi in de aarde, die door Zeus met bliksems gegeseld wordt. Hesiodus onderscheidt Typhaon van Typhoeos, de jongste zoon van Tartaros en Gaia, een honderd koppige draak met vreselijk fonkelende blikken en ontzettende stemmen. Hij is de verwekker van alle schadelijke winden. Hij wilde de heerschappij over goden en mensen verkrijgen, maar Zeus verbande hem met zijn bliksemstraal en nu ligt hij onder de Ædna. Zijn zoon is Typhaon, een vreselijke wind, die met Echidna de hond Orthos, Cerberos, de Lernaiïsche Hydra en de Chimaira verwekte. De Egyptische Typhon noemde de Grieken deze god, die voor het boze wezen werd aangezien en die men de vernietiging van het leven van de natuur toeschreef, doordat ze hem met hun eigen Typhon vergeleken. Deze god was de god van de Hond ster (Sirius), die Egypte de zegen van de Nijl overstroming brengt, zonder welke het land niet kan bestaan. In zo verre was hij een zegenrijke en hoog vereerde god. In de Isis Osiris cultus is de Hond ster ertoe aangewezen de doder van de natuur door uitdrogende hitte te zijn. Zo werd Typhon een boze god, die als de vijand van Osiris gold. Hij heeft meerdere Egyptische namen, onder andere Seth, Bebon, Smy en is getrouwd met Nephthys, bij wie hij Anubis verwekte. Nephthys was verliefd op Osiris en slaagde er door een list in, dat hij in haar armen rustte zonder haar te herkennen, doordat hij haar voor zijn gemalin Isis hield. Uit deze omarming ontstond Anubis, die door zijn moeder te vondeling werd gelegd. De krans van lotusbloemen, die Osiris droeg, was hem, toen hij van het bed van de zuster opstond, ontvallen. Hieraan herkende Isis, wie de vader van het pasgeboren kind was, liet het opsporen en met behulp van goed afgerichte honden lukte het om het kind te vinden. De edele zuster en gemalin nam het kind trouw en vriendelijk op, en kweekte in hem een onwankelbare vriend en trooster, die ook naderhand de godin zijn dankbaarheid kon tonen door het opsporen van Osiris. Hij wordt afgebeeld met een hondenkop en draagt de namen “hondsgezicht”, “hondenkop”, et cetera [Vollmer, p. 439, 54].

Sirius, α Canis Majoris, draagt de bijnaam “de Hond ster” en is de belangrijkste ster van het sterrenbeeld de Grote Hond. Deze ster werd door de Egyptenaren Sothis genoemd en met zijn opgang werd het jaar begonnen. De ster is verbonden met Isis. Orthros, de vader van de Sphinx bij het slangenmonster Echidna, was Sirius, die het Atheense Nieuwjaar begon. Hij had twee hoofden als Janus en zijn dochter de Sphinx is het bekende composie dier van de vier seizoenen. Graves associeert Anubis met Cerberus, de eerst 50 koppige, later driekoppige hellehond, een broertje van Orthros. Er zijn twee sterrenbeelden, die de Hond heten. De Grote Hond is een Zuidelijk sterrenbeeld, Oostelijk van Orion en stelt een zittende hond voor. Het is Lailaps, de hond, die Minos of Artemis aan Procris schonk, van wie Kephalos hem kreeg en die Zeus onder de sterren zette, toen hij de Teumessische Vos jaagde. Of het is de hond van Orion, die een reus en een jager was, en over de zee kon lopen. Zijn jachtbuit verleidde hem tot de uitspraak, dat hij geen wild dier meer op de aarde in leven zou laten. Daarom zond de aarde een monsterachtige schorpioen [vergeglelijk Phaëthon] op hem af, die hem moest doden. Anderen menen, dat Artemis hem neerschoot, toen hij Upis, een van haar nimfen, achterna zat. Hij werd aan de sterren gezet, meestal afgebeeld met in de ene hand een knots en in de andere een leeuwenhuid (of een schild), een gordel om en een zwaard. Of het is Maira, de hond van Ikarios,  die diens dochter Erigone naar het lijk van haar gedode vader voerde. De Kleine Hond staat vlakbij de Grote Hond en stelt een lopende hond voor en wordt met dezelfde verhalen verbonden, of hij is de hond van Helena, die zij op de vlucht met Paris verloor en die Zeus op haar verzoek onder de sterren zette [Vollmer, p. 418, 362, 321, 260; Graves 34.3, p. 1]

Referenties

Bartelink, GJM, Prisma van de mythologie, [Prisma] 1988 (5e druk).
Frankfort, Henry, en anderen, Before Philosophy, Harmondsworth, 1967 (= 1946).
Graves, Robert, The Greek Myths (twee delen), Harmondsworth, 1977 (= 1955).
Vollmer, Wörterbuch der Mythologie aller Völker, 3e Auflage, Stuttgart, 1874 (reprinted Leipzig, 1978).

Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-1-freuds-totem-en-taboe/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-2-archetypen-droomtijd-wereldcycli/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-3-de-tekens-aan-de-hemel/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-4-de-zeven-planeetgoden/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-5-noordse-mythologie/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-6-apollo-pan-slangen-en-het-boze-oog/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-7-leela-het-leven-als-spel/