Cor Hendriks – Inleiding in de Mythologie (6): Apollo, Pan, slangen en het boze oog

Apollo (foto adjustintime)

Inleiding in de Mythologie (6): Apollo, Pan, slangen en het boze oog

Apollo is de zoon van Zeus (Jupiter) en Leto (Latona) en de tweelingbroer van Artemis (Diana) en één van de 12 grote goden van de Grieken en de Romeinen. Vele religieuze voorstellingen vloeien in hem tezamen. Op de eerste plaats is hij een straffende en verdervende god, gezien zijn naam, die komt van, de vorige keer besproken, apollymi (ik verderf, maar Vollmer heeft zo zijn twijfels over deze afleiding). Als “Verderver” is hij met pijl en boog uitgerust en heet daarom de “van veraftreffende” en “Zilverboogschutter” en bestraft iedere overmoed, verslaat de draak Python, de zonen van Niobe en zaaide dood en verderf in het kamp der Grieken voor Troje. Echter zijnde veroorzaker van het verderf, heeft hij ook de macht het af te wenden (de sleutel van de Afgrond). Daarom heet hij ook “Afweerder van het Kwaads”, de “Zegenbrengende Arts”, is de vader van Asklepios (Aesculaap) en heet als zodanig Paion of Paian (https://en.wikipedia.org/wiki/Paean). Hiermee is hij dus gelijk aan Eros, die opstijgt uit de Afgrond, eveneens bewapend met pijl en boog, in de Orphische mythe. De paian (of paion) is een lied ter ere van Apollo, een overwinningslied, ieder plechtig lied, specifiek gezongen vóór een onderneming. Het is de titel of erenaam van Apollo of van een god, die met hem werd gelijkgesteld, en vandaar heeft het woord de (vijfde) betekenis: helpend, als helper, geneesheer, helper, redder. Toch betekent de stam van het woord (paiô) slaan; treffen, wonden; botsen. Nu is muziek maken op een (snaar)instrument, zoals de lier, een vorm van slaan. Men spreekt van “een snaar aanslaan” en zelfs bij zingen over “de juiste toon treffen”. Het maken van muziek is dus een gevecht met snaren (tonen) en te vergelijken met het schieten van een boog. In feite is een boog de meest primitieve vorm van een lier (het spannen van de pees geeft een toonladder) [Vollmer, p. 57; GWB, p. 253 – 257].

Deze twee kanten van Apollo (goed of kwaad brengend) zijn vertegenwoordigd in de Sleutel van de Engel van de Afgrond (waarvan Petrus twee sleutels heeft!). De sleutel is een symbool voor de in de Aarde verborgen schatten [vergelijk KHM 200, De gouden Sleutel], dus voor een afdaling in de put (het sleutelgat), de vagina dentata, de vereniging van Janus en Jana, van Apollo en Diana, het Heilige Huwelijk [Pavitt, p. 51].

Janus is de tweehoofdige God, de poort opener van de Afgrond. Hij kijkt vooruit en achteruit, naar het komende en voorbije jaar (als vader Tijd) of cyclus (Grote Jaar). Het is toepasselijk, dat de schrijver van het “Boek der OpenbaringJohannes heet, want hij openbaart de geheimen van de Afgrond. Hierin komt hij overeen met Apollo in zijn aspect van onthuller van de Goddelijke Wil, dus als profeet van Zeus. Als zodanig neemt deze het Orakel van Delphi in bezit na het doden van de draak Python, de Wachter bij de Put van de Onderwereld. Omdat zijn Orakel spreuken de mensen deels duister zijn, heet hij Loxias (https://pantheon.org/articles/l/loxias.html), de “verwarde”, maar tegelijk omdat hij alles doorziet, Lyceus, de “Stralende” [Vollmer, p. 57].

Uiteraard hebben we hier weer de aspecten licht en donker. Loxias betekent letterlijk “met omwegen”, wat zoals we zagen, gekronkeld betekent, het slangenpad S (Σ) of Z. Het komt van loxos, met buiging opzij; schuin, afgewend, scheef (als teken van ongenade); verdraaid (als teken van oneerlijkheid); gekromd, met omwegen, dubbelzinnig. We kunnen ons geen betere karaktertekening van de god Loki voorstellen. Zoals we een samenhang zagen tussen Loki en Logi, is het niet vreemd te bezien wat loxos met logos te maken heeft [over de X, vermenigvuldiging (Heilig Huwelijk, hakenkruis; Ixion in zijn altijd rollend rad); twee gekruiste zwaarden = strijd. Het is zowel Janus – Jana als Jan Klaassen – Katrijn, dus zowel seks (Yin – Yang) als gevecht (ridder en draak). In seks termen is het penis – vagina, in gevechtstermen lans (logchè) – wonde]. Etymologisch logos, van lego (lex), lezen, spreken, zeggen, (be)noemen, opsommen. Dit oplezen of optellen leidt tot de eerste betekenis van logosgetal” of “tel”. In verband met Apollo is de “tel” een belangrijk gegeven in de muziek. Dit tellen levert een “(be)rekening” op, die eens wordt gepresenteerd. Dan heeft de “verrekening” plaats en wordt je “conto” bekeken. Dan moet je “rekenschap afleggen”, jezelf “motiveren”. Bij jezelf heet dit “overwegen”, dat wil zeggen “rekening houden met” het een en ander (licht en donker), de “verhoudingen” bepalen en in de muziek is het in de “maat” blijven, maar ook elders moet je de “maat” weten. Daardoor krijg (of heb) je “achting” en “waardering”, kom je “in tel” en behoor je tot de “aanzienlijken”. Uitgaande van lego als vertellen of verhalen kom je tot een “vermelding”, een “verhaal”, zoals bijvoorbeeld een “fabel” of een “spreuk” (logo), een “spreekwoord” of “gezegde”. Dit hangt nauw samen met lego als spreken en logos als “gesproken woord”, “bevel”, “bepaling” (wet, lex) of “voorwaarde”. Woorden gesproken tussen meerdere mensen levert een “gesprek” op, een “onderhoud”, “discussie” of “onderhandeling”. Andere bedoelde vormen zijn: voordracht, betoog, kunstvolle redevoering, prediking, preek, theorie, leerstuk, leerstelling, of wat er ook gezegd wordt, gepraat, gerucht, de naam hebben, van horen zeggen. Maar de woorden komen voort uit het denken, vandaar de betekenis gedachte, het nadenken, de rede (ratio), het verstand, de logica.

Het verstand is dus het vermogen af te wegen, het scheiden van licht en donker (Yin en Yang). En God sprak: “Er zij licht!” En er was licht. En God zag, dat het licht goed was en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis [Genesis 1:3 – 4] Dus het Woord schiep het licht in de duisternis van Nyx; niks = niets = niet iets = niet X is de chaos zonder bevruchting, de 0 zonder stip. Ianus of Johannes doet de deur open om het licht binnen te laten (begin van dag – jaar cyclus) en het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis heeft het niet begrepen [Johannes 1:1 – 5], want het wordt iedere keer opnieuw weer nacht, oudjaar, eind der Tijd (yuga). De getuige (Ianus of Ioannes), die voor de poort staat en zowel achter als voor de poort kijkt, vertelt ons, die in de duisternis (van het Kali yuga) leven, van het licht, de lichtstraal Gods, die de vogel Nyx bevrucht en de Kosmos schiep uit de Chaos, die in de wereld was en door wie de wereld werd, maar die door de wereld niet werd gekend [Johannes 1:10]. Telkens komt de nacht weer terug, de vijand slaapt niet. Hij komt als een dief in de nacht. Niemand weet zijn uur, dus is het raadzaam waakzaam te zijn, je lamp brandend te houden. Antieke straatverlichting te Pompeï wordt beschreven door Leopold in zijn Uit de leerschool van de Spade. In Pompeï werd rijkelijk aan etalage verlichting gedaan, maar dat is uiteraard niet afdoende voor een goede straatverlichting. Vooral kruispunten zijn gevaarlijk, maar de verzorging van de verlichting werd niet van overheidswege aangebracht, maar overgelaten aan de goden. Dit waren soms de Olympische goden, maar meestal waren het de Lares (https://nl.wikipedia.org/wiki/Laren_(mythologie)) of beschermgeesten van huis en familie, voor wie in elk huis een kapelletje was en voor wie men lichtjes brandde. Zo waren de kruispunten onder de hoede van de Lares compitales en waren in de hoekhuizen nissen aangebracht, waar ze waren vertegenwoordigd door de schildering van een paar slangen. In de “verlichte” christelijke tijd is deze straatverlichting verboden wegens de associatie met de “heidenseLares. Hieronymus beklaagde zich, dat in Rome, de meesteres van de wereld, aan alle huurkazernes en eigen huizen het beeld van de beschermgeest met kaarsen en lampjes wordt geëerd [Leopold, p. 36].

Detail van een lararium in Pompeji met offeraltaar en nis voor godenbeeldje, de slangen staan symbool voor de lares loci (foto Wikipedia)

We moeten de lamp dus niet onder de korenmaat zetten, maar boven op een zuil, zoals Leopold aantoont in Pompeï, opdat licht schijnt in de duistere nacht. Want ‘s nachts in onze slaap komt de nacht ons plagen met nachtmerries en zijn we blij als de Zon weer schijnt, om die nare dromen te verjagen. Maar gelukkig ligt er een sluier over die dromen, een dikke laag zand, gestrooid door Klaas Vaak, Vader Tijd met zijn zandloper, die de wonden toedekt en ons een vals gevoel van behaaglijkheid geeft in het doen van wat we doen. De logos heeft gezegevierd en de slang verpletterd; de lans heeft hem doorboord en de chaos is bevrucht. De kruising heeft plaats gevonden: de “slang” en de “held” hebben hun zwaarden gekruist in hun seks gevecht en de held heeft de nieuwe kosmos gevestigd, de vier hoeken van de wereld vastgenageld, de vier kardinale punten, het “vaste” kruis, Stier – Leeuw – Schorpioen (= Adelaar) – Waterman.

Terwijl logos het eenduidige woord is, is loxos het dubbelzinnige woord, het voor tweeërlei uitleg vatbare, het tegenstrijdige woord. Het kruispunt is het strijdpunt. Op de kruispunten werden voor de Lares door het landvolk (pagani) samen met hun slaven op 22 december de Compitalia gevierd, opdat zij de op kruispunten van meerdere kanten samenkomende gevaren vermogen af te wenden. Daarom werden daar vaak kleine, naar vier kanten open kapellen gebouwd, die, net als de kruispunten, compita heetten. In de vroegste tijden werden in zulke kapellen verschrikkelijke kinderoffers gebracht aan Mania (Proserpina), doordat men, ten gevolge van een orakelspreuk, kop om kop moest offeren (vergelijk oog om oog). Het half vergeten gebruik werd door de gruwelijke Tarquinius superbus weer uit zijn sluimer gewekt, toch met de val van deze tiran ook weer afgeschaft. In plaats van mensenoffers hing men kleine, met katoen gevulde poppen, naar het getal van de zich in het huis bevindende kinderen, voor de deur op, opdat Mania, hierop haar rooflust koelend, niet het huis zelf verderfelijk zou binnendringen. De verbinding met de Laren ligt daarin, dat in Rome ook Mania voor de moeder van de Laren gold, in plaats van Lara, die Mercurius de tweeling baarde, die naar hun moeder Laren en wel de “vooraanstaande Laren” (Lares praestites) werden genoemd. Lara was de dochter van de riviergod Almo [almus, voedend, zegenrijk] en had Jupiter door haar praatzucht [lalein, vergelijk lallen] vertoornd [rituele fout], die haar door Mercurius naar de Onderwereld liet brengen, waarbij deze op weg daarheen zich aan haar vergreep. Volgens anderen was ze door Jupiter vanwege haar praatzucht van haar tong beroofd en werd ze in Rome vereerd onder de naam Muta (de Stomme) en Tacita (de Zwijgzame). [Vollmer, p. 308]

De verbinding met de Romulus en Remus geschiedenis is vaag aanwezig. De Larentalia is het feest, door Romulus ingesteld ter ere van zijn pleegmoeder Acca Larentia (= Laurentia), de vrouw van de herder Faustulus (de kleine gelukkige), die de goddelijke tweeling in het bos gevonden had. Romulus is de totem stamvader van de Romeinen, de mythische stichter van de stad Roma [= sterkte, kracht, macht]. De godin Roma is een dochter van Mars, afgebeeld in lange gewaden, bewapend, met nauwsluitende helm, naar het ideaalbeeld [= archetype] van Minerva, zittend of ook naar het ideaalbeeld van de Amazonen met één borst ontbloot, zittend op zeven heuvels, leunend op haar zwaard met aan haar voeten enerzijds de riviergod Tibris, geleund op zijn urn of Hoorn des Overvloeds, die de zegen van zijn oever beduidt, met in zijn hand een roeiriem [Latijns, remus] en anderzijds de wolvin, die Romulus en Remus zoogt. Hun moeder heette Ilia [dat wil zeggen de Trojaanse, uit Ilium], maar ook Rea of Rhea Silvia [Vollmer, p. 402].

Rhea is de vrouw van Kronos en de moeder van Hades, Poseidon, Demeter en Hera, die zij allen door haar echtgenoot verslonden zag, tot ze Zeus baarde. Dan verdwijnt zij uit de goden dynastie, tot ze, vermengd met Kybele, als Phrygische, als Grote Moeder opnieuw verschijnt. Zij wordt als Matrone, als volmaakt (28) mooie, doch niet meer jeugdige vrouw, gewoonlijk op een troon zittend (Tarotkaart 3, De keizerin) afgebeeld, is in lange kleurrijke gewaden gehuld, heeft ook wel als Kybele een muurkroon (als Tyche of Fortuna van de stad) op het hoofd en rijdt evenals zij op een leeuw, een handtrommel vasthoudend [Vollmer, p. 400].

Tarotkaart 3  De Keizerin (foto tarotstapvoorstap)

Silvia komt van silva, bos, woud, en Silvanus is een bosgod. De beschrijving echter, die we van de eigenschappen en werkzaamheid van deze god behielden, brengt hem in het geheel niet met het bos in verband, maar laat hem veel meer als een algemeen symbool van de frisse, sappen in overvloed hebbende natuurkracht verschijnen. Hij is ook de god van het vruchtbare veld (akkers) en aangezien die velden slechts bruikbaar zijn, als ze afgepaald zijn, zo is hij ook grensgod [een paal is een beschaafde boom]. Volgens de wet der Agrimensoren (een verzameling leerstellingen van diverse aard over landmeterij, zie https://de.wikipedia.org/wiki/Agrimensor) moet ieder landgoed drie Silvani hebben (het vierde hoekpunt is het huis). Toch is het woud zijn eigenlijke gebied gebleven, vanwaar zijn luid roepende stem klinkt, zoals die van Pan, met wie hij veelvuldig werd verwisseld. In het woud offerde men hem speltmeel, spek, vlees en wijn om het gedijen van de runderkudden van hem af te smeken. Ook offerde men hem het de afgepaalde velden verwoestende zwijn [Vollmer, p. 414].

Pan (https://nl.wikipedia.org/wiki/Pan_(mythologie)) is de Arcadische bosgod, die in grotten woont en door het woud en het gebergte rondzwerft, met nimfen reidansen uitvoert, de vruchtbaarheid van de kudden vermeerdert en de jagers buit onthoudt of verleent. Als herdersgod is hij muzikaal, de uitvinder en bespeler van de panfluit (syrinx), die hij op de volgende wijze verkreeg. Hij was verliefd op de nimf Syrinx [uit Syrië afkomstig; rietsoort, schelf] en achtervolgde haar [syrô, met geweld wegsleuren; (voort)slepen] tot aan de rivier Laodon [bij Sparta?], waar ze op haar verzoek in riet (syrinx) werd veranderd, waaruit Pan nu voor zichzelf de panfluit sneed. Als woudgod is Pan ook een schrikgod, die de zwervenden angst aanjaagt. Men schrijft hem een vreselijke stem toe, waarmee hij ook krijgslegers ontzetting injaagt, vanwaar men een onverklaarbare angst (schrik), die soms een leger overvalt, een panische noemt. De Romeinen hebben hem volledig met hun Faunus vermengd en zoals bij hen de Faunen, zo verschenen bij de Grieken later de Panen, ook Panisken genoemd, in meervoud. Zij waren oorspronkelijk van de Satyrs wezenlijk onderscheiden, maar werden tenslotte ook met hen vermengd. De voorstelling van Pan is over het algemeen hetzelfde als die van de Faunen. Pan [panos] betekent “fakkel”, maar afgeleid van panu betekent het alles; helemaal, zeker, werkelijk; de echte, de zeer bekende. Pan als levenskracht in de natuur is de alles doordringende manifestatie van God, zich openbarend in het vuur, de fakkel van Prometheus. Zijn totem is de panter, de plotseling vanuit het donker aanvallende zwarte kat, symbool voor de angst, die Pan de mensen aanjaagt met zijn roep: I A O, waarmee hij tijdens de oorlog van de Olympiërs tegen de Titanen deze laatsten op de vlucht joeg. En zoals Loki een miskende Ase is, zo is Pan een miskende Olympiër. Met zijn bokkenpoten en hoorns is hij het archetype van de duivel, de Ongecontroleerde, “onbeschaafde” libido. De mythe laat hem meteen in de bekende gestalte ter wereld komen, gehoornd, baardig, kromneuzig, ruigbehaard, bestaart en met bokkenpoten, zodat zijn moeder van schrik wegvloog. Haar naam Dryope betekent specht [van drus, eik, en opè, gat], dus Pan was een vreemde vogel in haar nest. Dit maakt hem identiek met Eros in de Orphische mythe, geboren uit het zilveren ei van de zwart gevleugelde Nyx, en die door sommigen Phanes wordt genoemd, het voorwereldlijke lichtwezen, dat uit het wereldei met stralende glans [= phanos] tevoorschijn brak, ook Mètis [wijsheid; plan, raad] of Erikèpeios [zeer verzorgend in de tuinbouw] genaamd, één met de wereldvoortbrengende Amor (Eros), vader van alle goden. Na uit het ei te zijn gekropen zette hij het universum in beweging (liet, onder een nieuwe Hemel en op een nieuweAaarde, de Tijd opnieuw aanvangen). Eros was tweeslachtig en goudgevleugeld en in het bezit van vier hoofden, brulde soms als een stier of een leeuw, siste soms als een slang of blaatte als een ram [Vollmer, p. 367, 377; Graves, p. 2.b].


Abraxas gem (foto mythslegendsandbelieves)

De I A O kreet van Pan heeft menig occultist voor raadsels gesteld. Uit de zevenpijpige fluit van Pan en zijn naam (Pan = al) kunnen we afleiden, dat hij een ontwikkelingsgeschiedenis heeft doorgemaakt, te vergelijken met die van Jahweh van de Joden, namelijk van locaal totem via manifestatie van de transcendentale god tot de Allerhoogste Verborgene, uitgedrukt in die kreet I A O. Sommigen vatten de IAO op als de Demioergos, de Schepper, maar, zo merkt Blavatsky op, dat zijn er maar weinig, want de scheppers van het stoffelijk heelal waren de goden (planeten), die ondergeschikt zijn aan de allerhoogste God (dat is de onzichtbare God). Maar dan zijn we reeds bij de Neo Platonisten en de Gnostici beland, die de Onzichtbare Abraxas (“De gezegende Naam”) noemen, in wie we echter weer de Orphische Eros herkennen. Abraxas (https://nl.wikipedia.org/wiki/Abraxas_(god)) wordt afgebeeld als een gevleugelde man met een hanenkop (rode kam) en slangenbenen (als de Giganten). In zijn [opgeheven] rechterhand heeft hij een zweep, in de linker een schild, met soms daarop de letters IAO. Ook komen talismans voor met de inscriptie IAO, omgeven door de slang Choubis [? Ouroboros], afkomstig uit de Egyptische filosofie, die de scheppende principes weergeeft en werd gedragen voor vitaliteit, begrip en bescherming. De IAO is dus het uitgesproken woord, de logos, het verbum, dat het universum in beweging zet(te). Volgens de Grieken symboliseren hun zeven klinkers (A E EI I O U OE) de zeven hemelen en planeten, wier harmonie het universum in stand houdt. Toen Jezus het had over van alpha tot omega, bedoelde hij deze zeven planeten en geeft hij te kennen de logos, het zevenletterige woord te zijn. Volgens Blavatsky kenden ook de Feniciërs een Opperste God, wiens geheime naam IAO was. Ze citeert Först: “De zeer oude naam van God Yaho, in het Grieks IAO, schijnt, zijn afleiding daargelaten, een oude mystieke naam van de Opperste godheid der Semieten geweest te zijn. In een oude godsdienst der Chaldeeën, waarvan de overblijfselen onder de Neoplatonisten te vinden zijn, werd de hoogste godheid tronend boven de zeven hemelen en het geestelijke beginsel van het Licht vertegenwoordigend (…) IAO genoemd, die evenals de Hebreeuwse Yaho geheimzinnig en onnoembaar was en wiens naam aan de ingewijden werd meegedeeld [Blavatsky, II, p. 476; Pavitt, p. 45].

Volgens Macrobius beschreef het orakel van Colophon de aard van de transcendente God IAO als viervoudig (ram – stier – slang – leeuw), aldus Graves in The White Goddess, 415, die IAO aan Dionysus, de stiermanifestatie, koppelt en opmerkt, dat in de Orphische religie IAO ook bekend is als de vierogige Phanes, de eerstgeborene onder de goden, beschreven met gouden vleugels en de hoofden van ram, stier, leeuw en slang. (https://en.wikipedia.org/wiki/Phanes)

Deze koppeling tussen goden – geluiden – dieren (of muziekinstrumenten) vinden we overal. [Io + Zeus, stier; Oe-hoe + Athena, uil] Niet bijzonder verbazend is dus de koppeling van Jah aan een ezel (IA), als god voor de Joden bij gebrek aan afbeeldingen in hun tempel. Dit laatste vloeide voort uit het 1e der 10 geboden, die Mozes van Jahweh ontving op de berg Sinaï, aan wiens voet de Israëlieten, na de uittocht uit Egypte en de tocht door de Rode Zee, zich gelegerd hadden. Aldaar verscheen hen Yaho: “En het geschiedde op de 3e dag, toen het morgen werd, dat er donderslagen en bliksemstralen en een zware wolk op de berg waren en zeer sterk bazuingeschal [tuba terribilis], zodat al het volk, dat in de legerplaats was, beefde. Toen leidde Mozes het volk uit de legerplaats God tegemoet en zij stelden zich op onder aan de berg. En de berg Sinaï stond geheel in rook, omdat YAHO daarop neerdaalde in vuur; de rook daarvan steeg op als de rook van een oven en de gehele berg beefde zeer sterk.” (Ex. 19:16vv) Dan worden de 10 geboden gegeven. “En het gehele volk was getuige van de donderslagen, de bliksemstralen, het geluid van de bazuin en de rokende berg. Toen het volk dat zag, beefde het en bleef verre staan, maar Mozes naderde tot de donkerheid, waarin God was.” (Ex. 20:18-21) De verschijning van de heerlijkheid van Yaho was als een verterend vuur op de top van de berg ten aanschouwen van de Israëlieten. Mozes ging de wolk in en besteeg de berg. En hij bleef op de berg 40 dagen en 40 nachten. (Ex. 24:17-18) En Yaho gaf Mozes, toen Hij geëindigd had met hem te spreken op de berg Sinaï, de twee Tafelen der Getuigenis, tafelen van steen, beschreven door de vinger Gods. (Ex. 31) Hierop stonden al de woorden [10 = deka-logos], die Yaho op de berg tot het volk gesproken had uit het midden van het vuur, op de dag van de samenkomst. (Deut. 9:10)

We zien dus de bazuin, de tuba terribilis, verbonden met de naam Yaho en de uitgesproken woorden van de 10 geboden. Toen nu het volk zag, dat Mozes toefde van de berg af te dalen, verzamelde het zich rondom Aäron en zei tot hem: “Welaan, maak voor ons goden, die vóór ons uit gaan” (Exodus 32:1) [de banier, vergelijk Romeinse adelaar, zie Exodus 19:4 op adelaarsvleugels heb Ik u gedragen].

Nicolas Poussin – Adoration of the Golden Calf (oil on canvas, circa 1634) (foto Britannica)

Aäron zamelde goud in, en maakte er een gegoten kalf van. En ze zeiden: “Dit is uw god, Israël, die u uit het land Egypte heeft gevoerd.” Toen Aäron dat zag, bouwde hij daarvoor een altaar en riep uit: “Morgen is er een feest voor Yaho!” De volgende morgen vroeg offerden zij brandoffers en brachten vredesoffers. Het volk zette zich neer om te eten en te drinken; daarop stonden zij op om vreugde te bedrijven (Exodus 32:4 – 6).

Daarop kwam Mozes de berg af met zijn maatje Joshua en toen Joshua het rumoer van het juichende volk hoorde, zei hij tegen Mozes: “Er is krijgsgeschreeuw in de legerplaats.” Maar deze zei: “Geen geluid van overwinningsgeroep en geen geluid van roepen bij een nederlaag, [maar] een geluid van beurtzang is het, wat ik hoor.” Zodra hij de legerplaats genaderd was, het kalf en de reidansen zag, ontbrandde de toorn van Mozes, hij wierp de tafels uit zijn hand en verbrijzelde ze aan de voet van de berg. Daarop nam hij het kalf, dat ze gemaakt hadden, verbrandde het met vuur en vermaalde het, totdat het fijngestoten was, vervolgens strooide hij het op water en gaf dit de Israëlieten te drinken.” (Exodus, 37:17 – 20) We moeten dit verhaal niet al te letterlijk nemen, want in Deutronomium 9:21 vertelt Mozes, dat hij het stof van het vermaalde kalf in de beek, die van de berg afvloeide, gooide. Het overtreden gebod is het Eerste, want Yaho zegt tegen Mozes: “Zij hebben zich een gegoten kalf gemaakt, waarvoor zij zich hebben neergebogen en waaraan zij geofferd hebben” (Exodus 32:8).

Uit dit alles kunnen we opmaken, dat het volk zich Yaho als een kalf voorstelde, dat hen de weg uit Egypte had gewezen. Dit “leidend dier” motief komen we in veel mythen tegen. Als de Israëlieten al een flinke tijd in het Beloofde Land wonen en het rijk van Salomo in twee stukken breekt, stelt de eerste Koning van het nieuwe Noordrijk, Jeroboam, een nieuwe eredienst in. Hij maakte twee gouden kalveren en zei tot het volk “Het is teveel voor u om op te trekken naar Jeruzalem. Dit zijn uw goden, o Israel, die u uit het land Egypte hebben geleid.” Hij stelde het ene op te Betel en het andere plaatste hij te Dan (1 Koningen 12:28 – 29) Volgens het “Lied van Mozes

Offerden zij aan de boze geesten, die geen goden zijn,
Aan goden, die zij niet hebben gekend.
Nieuwe goden, die kort tevoren opgekomen waren,
Voor welke uw vaderen niet gehuiverd hadden.
De Rots, die u verwekt heeft, hebt ge veronachtzaamd
En vergeten de God, die u heeft voortgebracht (Deuteronomium 32:17-18).

Het eerste gebod klinkt problematisch, want het lijkt alsof nergens een afbeelding van gemaakt mag worden, maar kennelijk geldt het alleen afbeeldingen van goddelijke manifestaties, die vervolgens als God zelf vereerd worden, kortom, de beelden van goud, hout en steen (Deuteronomium 28:64), die elders vereerd worden. Die andere goden, waarvoor zij zich neerbuigen, “voor de zon of de maan of heel het heer der Hemels, wat Ik verboden heb.” (Deuteronomium 17:3) Want in het boek Numeri lezen we het volgende verhaal.

De Israëlieten braken op van de berg Hor, waar Aäron “stierf” (Numeri 20:28), in de richting van de Schelfzee, om langs het land Edom te trekken, en verloren hun geduld en klaagden tegen God en Mozes. Toen zond Yaho vurige slangen onder het volk, die het volk beten, zodat er velen van Israel stierven. Het volk toonde berouw en Mozes vroeg Yaho om genade. Yaho zei tot Mozes: “Maak een vurige slang en plaats die op een staak; ieder, die daarnaar kijkt, wanneer hij gebeten is, zal in leven blijven.” (Numeri 21:6 – 8) Hizkia was het, die in veel later tijden deze door Mozes gemaakte koperen slang stuksloeg, omdat tot op die tijd de Israëlieten daaraan plachten te offeren. Men noemde haar Nechustan. (1 Koningen 18:4) Nechu betekent slang, vergelijk farao Necho, van wie de naam slaat op de Uraeus slang, die hij op zijn voorhoofd droeg. In het Skt. is Naga slang (cobra; zie https://en.wikipedia.org/wiki/N%C4%81ga). Het zijn de kinderen van Diti of Didi, de Nacht, gemalin van de god Kasyapa en een duistere, kwade godin (als Nyx!). Ze baarde haar man de Daidia’s, twee vreselijke, duistere reuze demonen. Overigens worden alle kwade demonen Daidia’s genoemd. Aartsvijand van de Naga’s is de grote, adelaar achtige vogel Garuda, Vishnu’s rijdier. Hij wist over Indra te zegevieren en hem de onsterfelijkheid drank Amrita afhandig te maken, waarmee hij de slangen, kinderen van de zwarte Diti, voerde, zodat die hem niet verder na snelden. Volgens een andere versie bracht Garuda de Amrita naar zijn moeder. Weliswaar wisten de goden de drank terug te bemachtigen, maar enige druppels waren op het stro gevallen, wat de Naga’s oplikten, waarbij ze hun tong insneden aan het scherpe stro, vandaar dat de tongen van slangen gespleten zijn [Vollmer, p. 170, 155, 212, 342, zie uitgebreider, https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-garuda-de-amrita-stelende-vogel-een-verhaal-uit-de-mahabharata/].

The Nine Dragon Wall (Jiulongbi) at Beihai park, Beijing, China, the wall was built in 1756 (foto CE Stock Image)

Zoals we al zagen, werden her en der slang en draak als synoniemen gebruikt. De draak is het symbool van alles wat imponerend en afschrikwekkend is. In China maakt hij deel uit van het keizerlijk wapenschild, terwijl de keizerstroon “de troon van de draak” wordt genoemd. Er bestaan drie soorten draken: de lung (luchtdraak), de li, die in zee leeft, en de kiao, die in moerassen woont. De lung wordt afgebeeld als een paard met een drakenkop, dat op zijn rug het boek van de wet draagt. Hij is bijzonder populair in Tibet, waar hij bekend staat als het paard van de wind. Luchan is de machtige Draak in de Mongoolse mythen, die in zee woont, voortdurend groeit en bestemd is, op een keer het hele wereldheelal te verslinden. Tot dan toe voedt hij zich met de vruchten van een reuzenboom aan een rivier [Pavitt, p. 23; Vollmer, p. 316].

Volgens Bartelink zijn de Naga’s watergenii, die de mensen bescherming kunnen bieden evenals de reuzenslang Moechalinda Boeddha eens tijdens een hevige storm beschermde. Deze slang huist in de wortels van de Boboom. Toen Boeddha daaronder gezeten, diep verzonken, tot de hoogste bewustwording kwam, bemerkte hij niet, dat een felle storm opstak, die zeven dagen aanhield. Daarop beschermde de reuzenslang hem door zeven keer zijn lijf om hem heen te winden en hem met zijn kam te beschermen [Bartelink, 180, 183].

Keren we terug naar de slang van Mozes. In Numeri 21:6 wordt gesproken over “vurige” slangen, die door Yaho worden gezonden en die veel Israëlieten doden. Datzelfde woord “vurig” [NRSV, giftig] wordt in 21:8 gebruikt als aanduiding voor de slang, die op de paal moet worden gezet. In 21:9 lezen we, dat Mozes een “bronzen” slang maakt en op een stok steekt als een banier. Het gebruikte woord is seraf (mv. serafim), wat wij kennen als serafijn of engel. Merkwaardigerwijs is Boon deze vermelding ontgaan. Hij is van mening, dat het visioen in Jesaja 6 de enige plaats in Tenach is, waar serafs vermeld worden. Volgens Auerbach zijn de serafs naar de voorstelling van Jesaja 6:2 gevleugelde mengwezens van halfgoddelijk karakter, die naar het geloof van de lateren – en waarschijnlijk ook van de ouden – behoren tot het gevolg van God als zijn dienaren. Om hen af te weren werd de slangenstaf opgericht. Als seraf wordt in Numeri 2:8 dit symbool zelf betiteld. Het is dus een halfgoddelijk wezen, dat op zichzelf reeds verering toekomt [Cor Hendrikse: oproept]. Dit komt overeen met wat we eerder zagen [p. 30], dat de serafs en cherubs tot de rang van de aartsengelen behoren, dat wil zeggen daarmee identiek zijn. Boon zegt zelfs: “Met cherubs, ofannim en chajjoth, met tronen en heerschappijen, overheden en machten, behoren de serafs tot de engelen van de hoogste rang: de aartsengelen in de zevende Hemel. Zij zijn de heiligen in den hoge, de hemelse legerschare (1 Hen. 61:10).” We constateerden, dat deze serafs, cherubs, et cetera de zonen van God werden genoemd, de Elohim, en gelijk te stellen waren aan Aristoteles’ Intelligentes en de goden van de volkeren, en we zagen ook, dat met deze “goden“ de planeten zijn bedoeld, die – naar de mening van de Ouden – allerlei vormen konden aannemen aan het firmament. Nu merkt Auerbach op over die “staak”, waarop die “slang” wordt gestoken, dat dit niet zomaar het woord voor staf is, maar veel meer met “banierstaf” is verbonden en dat een dergelijke banierstaf vermeld wordt aan het eind van het verhaal over de strijd tegen Amalek. Hier is hij zelfs een heilig ding, waarbij gezworen wordt en wordt hij letterlijk “Banierstaf van Yahwe” genoemd [Boon, p. 22f; cursief Boon; Auerbach, p. 153] En dat niet alleen: Hij wordt ook “de Hand op de Troon van Yaho” genoemd (Exodus 17:16).

The Emblematic Hand of the Mysteries (The British Museum Collection, bronze hand used in the worship of Sabazius) (foto Jeh Bruce)

Door Aristoteles is de hand zeer ad rem beschreven als “het werktuig der werktuigen” en hij werd in vele vormen gebruikt als talisman tegen betovering en bijvoorbeeld aangetroffen in Vroeg Etruskische graven, die dateren van 800 Voor Christus . In deze speciale vorm, met de duim tussen wijs  en middelvinger, werd hij beschouwd als een onfeilbare bescherming tegen alle kwade invloeden, en dan in het bijzonder het “boze oog”. De positie van de hand was bij deze oude talismans van het grootste belang: een open hand gaf rechtvaardigheid en overwinning aan, en werd als zodanig, soms omgeven door een lauwerkrans [symbool voor de wereldslang], door de Romeinen gebruikt als decoratie in hun vaandels, die werden meegedragen in triomftochten. In het Brits Museum bevindt zich een bronzen hand op ware grootte in de vorm, zoals die wordt aangegeven bij de zegening in de christelijke kerk, de ringvinger en de pink zijn gesloten, de duim en de beide andere vingers opgestoken [ook veelvuldig in saluut, padvindersgroet, et cetera]. Deze vorm was doeltreffend als talisman tegen het “boze oog” en werd nog versterkt door de bijvoeging van allerlei symbolen als een pijnappel, slang, adder, hagedis, caduceus, kikker. De Hand, die een Weegschaal vasthoudt, wordt Mano Pantea genoemd en is eveneens tegen het “boze oog” [Pavitt, p. 54].

Mano de Hamsa de Fátima (foto dreamstime)

Ook in Moslim landen is de Hand zeer bekend. Met de duim en alle vingers uitgestrekt staat hij bekend als “de hand van vrouwe Fatime” [van fatum, lot; https://nl.wikipedia.org/wiki/Handje_van_Fatima] en wordt beschouwd als een gewijd symbool van edelmoedigheid, gastvrijheid, macht en goddelijke voorzienigheid. Overal (Italië, Turkije, Syrië, Azië, India) treft men schilderingen van handen als bescherming tegen toverij, hetgeen aantoont hoe verbreid en universeel het idee van de doeltreffendheid van het menselijk embleem, om moeilijkheden en kwaad weg te drukken en te bestrijden wel is [Pavitt, p. 57]. Dit laatste is uiteraard voor rekening van Pavitt, want hoewel uiteindelijk de menselijke hand voorbeeld stond voor de goddelijke hand, is deze weer het archetype, waarnaar de talismans refereren.

Enige malen viel het begrip “boze oog” (https://en.wikipedia.org/wiki/Evil_eye), waartegen deze talismans moesten dienen. De oude Egyptenaren hechtten naast de scarabee ook veel belang aan het oogamulet, dat in de vroegste astrale mythologie aanvankelijk werd weergegeven door de Punt in de Cirkel en in verband werd gebracht met de God van de poolster, die, vanwege zijn vastheid, als een vorm van de eeuwigheid werd opgevat, even onveranderlijk als het voortschrijden van de tijd en dus een passend zinnebeeld voor vastberadenheid, balans en stabiliteit. Later werd het oog een van de hiërogliefentekens van de zonnegod Ra en representeerde het de ene oppermacht, die zijn blik wierp over de gehele wereld. Soms werd in plaats van de punt in de cirkel een wijd open oog afgebeeld. Dit symbool werd ook toegekend aan Osiris, Isis, Horus en Ptah. Als amulet werd het gedragen ter verkrijging van gezondheid, ter bescherming tegen de vernietigende invloed van beoefenaars van de zwarte kunst en voor de evenwichtigheid, kracht en moed van Horus, de wijsheid en het begrip van Ptah en de helderziendheid van Isis [Pavitt, p. 39f].

De slangenkop talisman werd gedragen om de eigenaar te beschermen tegen de aanvallen van Rerek of Apep (https://en.wikipedia.org/wiki/Apep), de dienaar van Set, die werd afgebeeld als een verschrikkelijke slang, die, indien gedood, de kracht bezat in nieuwe vormen te herrijzen en die de doorgang tot de hemelse wereld versperde. De “Banierstaf van Yaho” was geassocieerd met Amalek [de slang], die Israël in de woestijn de doorgang tot het Beloofde Land versperde [Etymologisch Amulet, Grieks amuna (1) afweer; (2) verdediging, (3) wraak (zie amunô, afweren, et cetera)]. De slang werd, alhoewel soms beschouwd als een vorm van kwaad, algemeen opgevat als een beschermende invloed en werd dienovereenkomstig meestal aan beide zijden van de deuren van koninklijke graftomben, tempels of andere heilige gebouwen geplaatst, om de doden [Cor Hendrikse degenen, die binnen waren] te behoeden voor elke vijand en om te voorkomen, dat het kwaad in welke vorm dan ook zou binnendringen. Hij werd eveneens aan de hoofden van godheden en om de koningskronen bevestigd, als een van de vormen of typeringen van Tem, de zoon van Ptah, volgens sommigen de eerste (god)mens [Tem = Sem] en de god van de ondergaande zoon (in tegenstelling tot Horus voor de opgaande zon). Tem werd gekarakteriseerd door een reusachtige slang en tot op heden bestaat het geloof, dat een slang niet zal sterven, voordat de zon ondergaat. Aan een Byzantijnse ring, die werd gedragen als amulet ter bescherming tegen ziekte en ongeval, zien we wat het “boze oog” is: het is een grotesk hoofd (kephalos) met, als een octopus met zeven armen, zeven stralende geesten, die de zeven talenten van de geest symboliseren: macht, wijsheid, eer, glorie, zegen, kracht en rijkdom. Op de kop staat een nagelkruis, waarmee de “septopus” is “vastgenageld”. Rond de band is de inscriptie “Heer, behoedt de drager” gegraveerd (vergelijk “God zij met ons” op rand van gulden) [Pavitt, p. 41f, 63]. De zeven armen zijn uiteraard de zeven planeten, terwijl de kop de vastgespijkerde kop van de “slang” voorstelt de neergeslagen komeet.

Referenties
Bartelink, GJM, Prisma van de mythologie, [Prisma] 1988 (5e druk)
Blavatsky, HP, De Geheime Leer, Den Haag (1931?) (= 1888)
Boon, R, Over de goede engelen of De ontmaskering van een pedant ongeloof, Een cultuur kritische studie, ’s Gravenhage 1983
Graves, Robert, The White Goddess, London 1975 (= 1961)
Graves, Robert, The Greek Myths (twee delen), Harmondsworth 1977 (= 1955)
Leopold, HMR, Uit de leerschool van de Spade, Hilversum, Antwerpen 1968
Pavitt, W & K, Het Boek der Talismans, Amuletten en Zodiakale Stenen, Amsterdam 1984
Vollmer, Wörterbuch der Mythologie aller Völker, 3e Auflage, Stuttgart 1874 (reprint Leipzig 1978)

Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-1-freuds-totem-en-taboe/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-2-archetypen-droomtijd-wereldcycli/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-3-de-tekens-aan-de-hemel/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-4-de-zeven-planeetgoden/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-5-noordse-mythologie/