Cor Hendriks – Inleiding in de Mythologie (11): Wodan, Hermes, Baal, Adonis en Tammuz

De Wilde Jacht (foto Acting Out Theatre Company)

Inleiding in de Mythologie (11): Wodan, Hermes, Baal, Adonis en Tammuz

Volgens Vollmer gaat het bij het “Woedende Leger” om een door heel Duitsland verspreide sage over een nachtelijke spooktocht, die met angst aanjagend geraas, in het bijzonder geluiden van de jacht, door de lucht trekt en bestaat uit mannelijke en vrouwelijke gestalten, naast schimmen van paarden en honden, ook dikwijls kinderen. Dit oeroude geloof hangt nauw samen met het Duitse heidendom, zoals de naam al aangeeft (Woeden = Wodan). Na het intreden van het christendom raakte het Woedende Leger al meer gedemoniseerd en veranderde Wodan in de Duivel of in de Wilde Jager, soms een anonieme, maar soms ook een aan een half historische persoon vastgeknoopt, bijvoorbeeld Jägermeister Hans von Hacklenberg (https://actingouttheatreco.org/2018/09/03/beyond-the-hollow-the-wild-huntsman/) oftewel Hackelberend (zie https://nha.courant.nu/issue/IJC/1937-12-22/edition/0/page/3), die een everzwijn doodde en door een evertand zich dodelijk verwondde aan zijn voet. Op zijn sterfbed toonde hij geen belangstelling voor de hemel en zei liever te jagen, vanwaar hij veroordeeld werd tot het Einde der Tijden te blijven jagen. Andere Fährers van de Jacht zijn Frau Holda, Frau Perchta, Frau Gaude, verder sagen helden als Diederik van Bern, de getrouwe Ekhart, koning Artus, evenals historisch bekende personen als Karel de Grote, zelfs Karel V en de koningen Waldmar en Christiaan II van Denemarken, tot aan de volslagen onbekende Junker von Rodenstein.

Demonisering zien we in de Wolen, in de Noordse mythen ook Tovernornen genoemd, afkomstig uit de wereld van de gevreesde tovervrouwen. Heksen, die de natuurkrachten aan zich onderworpen hadden en die slechts gebruikten om kwaad te stichten. In de Slavische mythen zijn het de Wolotki, reuzen of giganten, met ongekende kracht en van even zo grote boosheid. Daarentegen zijn de Wolterken [vriendelijke] huisgeesten. De Wotter (Wötter) zijn goede (bjarg) en boze (mein) genieën, waarvan de Noordelijke volken geloofden, dat zij zich in huiselijke aangelegenheden mengden, weldoen, dan wel schade brengen. Donderstenen (belemniet) worden hen toegeschreven en zo worden ze Wöttelis genoemd. Van hun krachten verwachten ze een bijzonder geluk.

Zoals we op de afbeelding van Hermanubis zagen, is de onderwereld god met een krokodil verbonden. Zo vertellen de slaven van de machtige tovenaar en oeroude koning van de Russen Wolkon, dat hij zich in een krokodil veranderde en als zodanig naar de overkant wadende reizigers opat, totdat hij door zijn eigen dienaren, boze demonen, werd gewurgd [Vollmer, p. 452].

Odin had twee broers, Wile en We (zie https://de.wikipedia.org/wiki/Vili). Met zijn drieën streden ze tegen de Joot Ymer, die ze versloegen en uit zijn lijk vormden ze de kosmos. De wereld was door Ymers bloed overstroomd en alleen het reuzenpaar Bergelmer en vrouw wist zich te redden. Van de twee broers horen we niets meer, maar daarvoor in de plaats is Odin nu voorzien van twee raven, Hugin en Munin, die op zijn schouder zitten en hem alles vertellen over wat op de wereld gebeurt, vanwaar hij ook de Raven god heet. Met Krisjna heeft hij het negen jonkvrouwen avontuur gemeen, die hij alle negen, slapend op het zeestrand, tegelijk moeder van Heimdal maakte. In het gevecht wordt hij begeleid door twee Walküren, Rist(a) en Mist(a), rijdt hij op zijn achtbenige ros Sleipnir en zwaait met zijn nimmer falende speer. Vooral kennen we Odin als de duistere, éénogige mysterie god, die zijn andere oog verruilde voor het drinken uit Mimers bron [Vollmer, p. 358]. Van de jonge Krisjna wordt gezegd, dat hij met negen gopia’s (melkmeisjes) de nachten doorbrengt, spelend en dansend (Vollmer, p. 219), vergelijk Apollo en de negen muzen.

Ook Hermes en Mercurius is de inwijding god en wordt vaak afgebeeld met de slangenstaf, de gouden toverstok, die hij van Apollo kreeg in ruil voor de door hem uitgevonden fluit en die met hem ook de kunst van het waarzeggen deelde. Zoals Anubis Osiris begeleidt op zijn veldtochten, zo begeleidt Hermes Zeus op zijn liefdesavonturen en de geschiedenis met Alkmene vinden we terug bij Merlijn (Mercurius), Uther (Zeus), Igraine (Alkmene) en Arthur (Herakles). Zoals Odin de runen ontdekte, zo ontdekt Hermes uit de vlucht van de kraanvogels het alfabet, en zoals Odin aan de wolf gewijd is, zo heeft Hermes de hond als symbool van waakzaamheid [Vollmer, p. 332f].

Hermes is in de Oudheid al gelijkgesteld met de Egyptische Thoth, die eveneens de uitvinder was van het (hiërogliefen) alfabet en van hem wil men de naam van thoyth afleiden,zuil”, omdat zuilen dragers van alle wijsheid waren, die de priesters er op geschreven hadden. Hij wordt als één gezien met Anubis. Als Hermes Trismegistos vinden we hem terug in de Kabbalistische geschriften. Onder deze grote Hermes worden diverse figuren begrepen, een Edris of Henoch, die bij de Chaldeeën de bijnaam Uriai of Duwanai (de Grote Wijze) droeg en de grootste wijze op aarde was. Dit is Henoch uit Genesis, een tweede is Uriai of Hermes al Mothaleth, die bij de alchemisten Trismegistos wordt genoemd en de geheimen van de eerste Henoch of Hermes in gewone taal omzette. Zijn werken worden door de mystici als heilige relikwieën uit een verre oertijd verslonden, vooral door adepten, die de Steen der Wijzen willen vinden [Vollmer, p. 247, 432].

Roelof van de Broek en Gilles Quispel – Hermetische Geschriften  (foto Spirituele Teksten)

Ook wordt Hermes gezien als identiek met Tautes (Taautes), een mysterieus wezen in de Samothrakische geheime leer, volgens welke er oorspronkelijk slechts twee Kabiren uit Fenicië kwamen, namelijk Moloch en Astarte, waarnaast echter ook nog een klein, dienend tussen wezen Tautes was, die een drie eenheid voorstelden in de Fenicisch Epidaurische mysteriën als Aesculaap, Hygea en Telesphoros. In de Fenicische mythologie was hij een goddelijke wetgever en geschiedschrijver in de oertijd, gelijk aan de Egyptische Toth, die de Fenicische Kronos (Moloch) even zo terzijde stond als in Egypte Thoth bij Osiris. Ook Taautus geldt als de uitvinder van het schrift en de wetenschap en liet de wet door de zeven Kabiren (https://nl.wikipedia.org/wiki/Cabeiren) op heilige tafels neerschrijven. Hij schiep ook de beelden van Uranus, Moloch, Dagon en de overige goden, evenals de heilige tekens van de elementen [Vollmer, 422].

Als laatste is er nog de identificatie van Hermes met Horus (wat niet zo vreemd is, omdat Horus identiek is met Anubus en die weer met Thoth Hermes), die van God een boek had gekregen, waarin Alles stond [vergelijk Adam, Henoch]. Ook de Noordse mythen kennen een “Hermes”, genaamd Hermod, zoon van Odin, die op zijn acht benige ros naar Helheim toog om Baldur te bevrijde. Wat de doodsgodin alleen wilde doen als alles op aarde om Baldurs dood zou huilen, wat gebeurde, op een oud wijf na, in wie men Loki vermoedde, zodat Baldur toch in Helheim moest blijven [Vollmer, p. 247].

De bovengenoemde Moloch is een god van de Ammonieten, die in de Bijbel enige malen genoemd wordt in verband met het kinderen door het vuur laten gaan (Leviticus 18:21, 2 Koningen 23:10, Jeremia 7:31). Jeremia klaagt over de hoogten van Tofet in het dal Ben Hinnom, waar de “overspelige kinderen van Juda” hun zonen en dochters met vuur verbranden. Kennelijk hadden de acties van koning Josia om de hoogten te Tofet te verontreinigen niet al te veel succes, al lijkt het karakter van de cult veranderd, want deze hield niet het verbranden van kinderen in, maar het door het vuur laten gaan om zo aan Moloch gewijd te zijn [Vollmer, 340].

Nerupu Tirunal is het vuurfeest, een bij de Indiërs gedurende de drie eerste maanden van hun jaar (van april tot juni) gehouden boetefeest. Het verhaal is, dat Draupadi [de vrouw van de vijf Pandava’s, gelijk aan Arjuna en zijn broers (polyandrie], om voor de tweede maal te kunnen trouwen, weer in de staat van de onschuld moest terugkeren door zich te reinigen door het langzaam over een stapel gloeiende kolen lopen [symbool voor de wereldbrand]. Ter ere van deze godendochter [de dochter van koning Drupada met Panchâla] viert men dit feest nog steeds. Degenen, die zich er aan onderwerpen, vasten 18 dagen en slapen deze tijd op kale grond zonder mat, waarna ze hun lichaam met saffraan beschilderen en, feestelijk getooid, onder geklingel van bellen naar de plaats van de feestelijkheden gaan. Op een plein is een 12 tot 15 voet brede en 40 voet lange baan hoog met gloeiende kolen bestrooid. In processie omcirkelt men drie maal de kolenstapel, keert deze om, zodat de gloed toeneemt, en de boete doeners gaan er langzaam – afhankelijk van hun droefheid – overheen, waarbij moeders ook hun kinderen dragen, en daarbij zwaaien met bloemenkransen, die na afloop door het volk als amuletten worden bewaard. Dit reinigingsmiddel schijnt niet aan een kaste gebonden en gemeenschappelijk voor vereerders van Sjiva, Boeddha en Visjnoe te zijn [Vollmer, p. 347f, figuur 236, vergelijk https://en.wikipedia.org/wiki/Thimithi].

Moloch (foto New World Encyclopedia)

Moloch is volgens Vollmer identiek met de Fenicische Baal of Bel, aangezien de namen hetzelfde betekenen. Baal = heer en Moloch = koning. Net als Baal werd Moloch voorgesteld als een monster met een stierenkop, die uit gloeiend gemaakt ijzer werd gegoten, en de in zijn armen neergelegde kinderoffers verteerde. Baal, de Fenicische oppergod, is [1874] hoofdzakelijk uit de bijbel bekend. De hoofdplaats van zijn aanbidding was Tyrus, vanwaar zijn cult zich over heel Klein Azië, Carthago en andere Fenicische koloniën als Sicilië en Sardinië uitbreidde. Het beeld met de stierenkop was gruwelijk, met uitgestrekte armen om de offers in ontvangst te nemen en moet Baal voorstellen. Het was hol en had aan de voorkant, in de borst, een opening groot genoeg om een kind in te laten vallen. Het beeld werd gloeiend gemaakt en het arme wezentje, dat voor het monster bestemd was, op de armen van de god gelegd. De moeder van het kind moest bij het offer aanwezig zijn en met de vreugdezangen van de rood geklede priesters, die rond het altaar dansten, instemmen. Door eigen bewegingen rolde het kind tenslotte in het gloeiende gat van de oven. Om het vreselijke schouwspel wijd in de rondte zichtbaar te maken, waren de offer plaatsen gewoonlijk op hoogte aangebracht. Baal werd onder diverse namen vereerd, zoals Baal Beryth (Beiroet), die ook een tempel te Sichem had, tegelijk een vesting; Baal-Gad, die te Gad bij de berg Hermon vereerd werd; Baal Peor (Phegor), god van de Moabieten bij de berg Peor; Baal Thares; Baal Zamen (Beel Semen); Baal Zebub (Beelzebub), Heer der Vliegen, vaak als een scheldnaam gedacht voor Baal Zamen, door de Hebreeërs gegeven, omdat zij de goden überhaupt sebub [= strontvlieg] noemden, maar eigenlijk een bijzondere, vooral te Ekron vereerde god is. De vliegen afweerder en verdrijver van de pest, die later is gedemoniseerd tot een naam van Satan [Lucifer, de duivel, heer van de onderwereld, hel]. Tenslotte is er nog Baal Zephon [Grieks siphoon = pijp] als heer van de duisternis, de god van het noorden en de Poolster. Er zijn ook vrouwelijke Baals, Baaltis, als heerseres en koningin van de hemel, één met Astarte, hoewel sommigen haar voor een zuster houden. Hoofdzetel van haar verering was Byblos [Vollmer, p. 340; p. 87f, fig. 41].

De Grieken noemden Baal Bèlos en hij wordt tot de eerste koning van Assyrië gemaakt, die de cultuur van dat land grondvestte. Hij legde moerassen droog, leidde het bestaande water af, groef kanalen en maakte daardoor het land bewoonbaar en vruchtbaar. Hij bepaalde de tijdsrekening en liet zijn beschouwingen op gebakken kleitabletten ingriffen en bewaren in de zogeheten Babylonische Toren. Maar Belenus, Belinus of Belis zijn bijnamen van Apollo en het woord belos betekent “speer, pijl, bliksem” [vandaar belemniet: dondersteen, letterlijk bliksemsteen]. Daarentegen betekent bèlos: “drempel”. Baal wordt met tilde op de tweede a geschreven als Baãl. De schrijfwijze ligt echter niet vast: Bel is een vorm van Baal, zoals Belit of Beltis, dat zijn, evenals Baaltis. Bel of Beli komt ook voor bij de Kelten als doden god en “zonnegod”, terwijl Beli bij de Germanen de verpersoonlijking van de winterstorm is, ook Bel(a) wordt genoemd, een reus, die door Freyr in een tweekamp gedood werd door zijn kop met een hertengewei te verpletteren [Vollmer, p. 100 – 102].

Ook in India komen we Beli, Bali, tegen als een machtige koning van India. Hij was een gunsteling van Brahma en veroverde met zijn hulp de hele wereld. Ja, hij zou zelfs de hemel hebben veroverd, als niet Vishnu de “zonnegod” Indra te hulp gekomen was. Bali werd toen de god van de onderwereld, Balisatma genaamd. Zijn grote feest, dat onder luid gejubel aanvangt, valt in september, de voorjaarstijd in Malabar. Hij wordt wel voor identiek gehouden met Bali, de apenkoning, een incarnatie van Indra. Deze stootte Hanuman, de vroegere apenkoning van de troon, die zich met Shri Rama tegen hem keerde, toen Rama zijn veldtocht door India hield. Rama doodde Bali en Hanuman’s rijk werd weer hersteld. Bali echter, die Visjnoe erkende en zich tegenover hem deemoedig toonde, steeg van zonde gereinigd op naar het paradijs. Hij wordt ook gezien als de jager Jura, die een pijl schoot op het lichtende swastika teken onder de voetzool van de slapende Krisjna en hem zo doodde. Ook noemt Volllmer ene Baali, stichter van de staat Iran, een vrome man, die van God de vier heilige boeken (= Veda’s) ontving en zijn volk in vijf kasten opdeelde. Hij is waarschijnlijk identiek met Brahma, evenals met de Bel van de Assyriërs en met de zoon van Kusch. Hij was de man van de eenvoudige natuur wetgeving en heerste in zalige onschuld vóór de grote zondvloed, tot de ruwere cultus van Sjiva hem verdrong [Vollmer, p. 88, 102. R Banaa zei “Ik bekeek Adams twee hielen en ze leken op twee wielen van de zon” (Talmud, B Baba Bathra, p. 58a, Patai, p. 190)].

De eigenlijke Indiase Baal is Shiva, die de bijnaam Bal Eswara (http://www.hellenicaworld.com/India/Mythology/de/BalEswara.html) draagt in de naar het Westen doorgezette cult. De lingam van de god zou in 31 stukken zijn gehakt en over alle delen van de aarde verspreid zijn, waarbij het belangrijkste stuk terechtkwam aan de oever van de Kamudvati (Eufraat), waar hij opnieuw geboren werd als koning Ninus en heerste te Niniveh. Hij werd aanbeden als Lil Eswara (de vreugde gevende). Zijn gemalin Parawadi was wegens zijn ontrouw van hem gescheiden en was naar het Noordenland gevlucht, waar ze als Vuurkoningin in de Samiboom [Acacia suma, waarvan het hout wordt gebruikt om door wrijving vuur op te wekken, aldus wordt Agni (vuur) Samâ garbha, “de samâ als baarmoeder hebbend” genoemd; soms als godin samâ devâ (Dowson, p. 277)], als Sami Rama (Semiramis) ingesloten, vereerd werd. Baal vond haar in Askalastan [Askalon, volgens Vollmer] weer terug [vergelijk Isis, die Osiris in een boom in Byblos vindt (https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-8-venus-pallas-athena-isis-en-anubis/)]. Zij verenigen zich en woonden aan de oever van de Hradanieta (Tigris). Volgens anderen hadden zij in de gedaante van duiven [vergelijk Astarte] onder de namen Kapot Eswara en Kapot Esi hun zegen over woeste gebieden verspreid [Vollmer, p. 96].

Ook de Grieken zagen in Bel (Bèlos) een stamvader. Hij was de vader van Aigyptos en Danaos, van de laatste stammen de Danaïden, die ook Belides werden genoemd. Deze Bèlos werd aangezien voor een zoon van Poseidon en Libya, dochter van Epaphos, de koning van Egypte [zie Phaëthon], en de nimf Memphis, dochter van Nilus. Diodoros laat deze Bèlos een kolonie in Babylon stichten en maakt hem daarmee gelijk aan de eerder genoemde Bèlos. Eveneens wordt Bèlos de koning van Tyrus genoemd en de vader van Dido, Anna en Pygmalion, terwijl ook de (Thrakische) Kepheos en Phineos een Bèlos tot vader hebben. Een door de Grieken bedreven vorm van waarzeggerij heette belomantia en geschiedde met heilige, van karakters voorziene pijlen. Zij worden of in een gewijde koker gemengd en dan als een lot getrokken, of er werd een pijl in de lucht gegooid en de richting van de punt gevolgd [Vollmer, p. 102, 314].

In het Latijn is bello oorlog voeren, en bellum betekent oorlog, gevecht en strijd. Bellum (Polemos) is bij de Grieken en Romeinen de gepersonifieerde oorlog, een monster, dat met 100 ijzeren grendels opgesloten moet worden en ook met op de rug gebonden handen wordt voorgesteld. Bellona (zie http://www.thaliatook.com/OGOD/bellona.php) is de zuster, of min, of vrouw, of dochter van Mars, de oorlogsgod. Als Mars ten strijde trok, reikte zij zijn wagen met paarden aan. Haar tempel in Rome was zeer beroemd. De senaat verzamelde zich daar, wanneer voor een zegerijk veldheer tot een triomftocht werd besloten, of met vijandelijke gezanten onderhandelingen gevoerd werden. De priesters van deze godin waren buitenlanders; bij hun feesten kerfden zij zich met messen en lieten in een soort razernij orakelspreuken horen, vanwaar zij door het gepeupel voor heilige lieden werden aangezien. Bellona had ook tempels in Komana in Pontus en in Kappadokië. De priesters van Bellona heetten Bellonarii, die de godin met wilde gebaren vereerden, zich bloedig kerfden om dan zichzelf en anderen met het bloed te besprenkelen, het als offer te brengen of zelfs op te drinken. Dit feest, dat ook met voorspellingen was verbonden, vond in het bijzonder op 24 maart plaats, die daar vandaan Bloeddag heet [Vollmer, p. 101f; https://en.wikipedia.org/wiki/Bellona_(goddess)].

Adon (https://en.wikipedia.org/wiki/Adon) betekent net als Baal: heer, en was als zodanig in Byblos een incarnatie van de “zon”, echter de overrijpe zon, na de “zonnewende”, vanwaar de samenhang met de vroeg stervende Adonis. Ook de Arabieren noemden de zon Adon [Egyptisch Aton], aanbaden hem en offerden hem dagelijks mirre en wierook. We zagen het proces van vereenzelviging met de zon ook elders optreden (onder meer een product van de 19e eeuwse zonnetheorie). Adonai is de Hebreeuwse naam voor Yaho, de onuitsprekelijke Naam. Adoneos is een bijnaam voor Bakchos in Klein Azië, Adonaia (Adonias) de bijnaam van Aphrodite, als de met Adonis gehuwde.[Vollmer, 11].

Het verhaal van Adonis (https://nl.wikipedia.org/wiki/Adonis_(mythologie)) begint bij Kinyras, een Kypriotische held,  heros, muziek bewonderaar, mensenvriend, die voor een lieveling of zoon van Apollo werd gehouden. Hij was de eerste hogepriester van Aphrodite op het eiland Cyprus (Kypros) en tegelijk koning. Zijn dochter Myrrha (“mirre”) echter hield zichzelf voor mooier te zijn dan Aphrodite en in het bijzonder door haar rijk gelokte haar, waar ze haar eigen vader verliefd mee maakte. Toen de vader haar “spel” [als de dochters van Lot] ontdekt had, vluchtte ze naar Arabië, door haar vader achtervolgd totdat de goden haar uit medelijden in een boom veranderden, waarvan de tranen het kostelijke mirre hars zijn. Uit de bast ontsproot Adonis. De vader echter stortte zich in zijn eigen zwaard [Vollmer, p. 138]. Ook wordt koning Thias van Assyrië als vader genoemd en bij Myrrha ook Smyrna. Na zijn geboorte verborg Aphrodite de bevallige knaap in een kistje, dat ze aan Persephone in bewaring gaf. Deze weigerde echter het kind weer terug te geven, waarop Zeus besloot, dat beide godinnen het bezit van de jongeling moesten delen, terwijl een derde deel van het jaar Adonis tot zijn eigen beschikking bleef staan, die hij aan Aphrodite schonk, zodat hij acht maanden in de bovenwereld en vier maanden in de onderwereld doorbrengt [vergelijk Persephone]. Ares (Mars) was jaloers op de jongen en stuurde een enorm everzwijn op hem af, waarbij de ever het moest afleggen, maar toch Adonis nog dodelijk wist te verwonden. Aphrodite snelde na het bericht hieroverzo snel nabij, dat ze niet eens haar zachte voeten spaarde, waaruit, door doornen open geritst, bloed opwelde, waardoor de tot dan toe witte rozen rood werden. De godin kwam te laat en kon alleen nog maar om haar geliefde huilen en zijn bloed met nectar besprenkelen, waarop daaruit anemonen ontsproten.

Ook worden hem Phoinix en Alphesiboia tot ouders gegeven, wat zijn Fenicische achtergrond aangeeft. Syrië en Byblos in het bijzonder waren de hoofdzetels van zijn verering, die pas later, ingrijpend veranderd, naar Griekenland kwam, zodat het afgeleid zijn van het Hebreeuwse Adon gepast is. Uiteraard brengt Vollmer Adonis in verband met de zonnewende theorie, het jaarlijks afsterven en herleven der natuur. We zagen, dat dit niet de oorsprong van de “zonne”religie is en dat de zonnereligie meer een planeten of kometen religie is, als onderdeel van een totale kosmologie. Aangezien vanuit Egypte bij dit feest een schip naar Byblos werd gestuurd, dat bij terugkeer het bericht van de terugkeer van Adonis meebracht. Dezelfde samenhang tussen beide landen in de sage, waarin Osiris’ verminkte, op de zee naar Byblos toe gedreven en herleefde lichaam voorkomt. We mogen concluderen, dat Osiris en Adonis identiek zijn. In Fenicië en Egypte was zijn feest met de zomer zonnewende op 21 juni, in Griekenland op de voorjaarsavond 21 maart. Campbell schaart Adonis in het rijtje stervende en herlevende goden met Tammuz, Mithra, Virbius, Attis en Osiris. Dit rijtje kan gemakkelijk verder uitgebreid worden, zoals we zagen (en nog zullen zien). Van Osiris zagen we al de iovereenkomst met Adonis.

Cybele en Attis in leeuwenwagen omgeven door dansende Korybanten (foto Wikipedia)

Attis (Attes, Atys) (https://nl.wikipedia.org/wiki/Attis) is een Klein Aziatische god. Zijn moeder Nana, dochter van de riviergod Sangarios in Phrygië, had hem ontvangen door het eten van de vrucht van een speciale amandelboom (of granaatappel). Na zijn geboorte werd hij te vondeling gelegd, door een bok gezoogd, door herders opgevoed en door Kybele tot priester gewijd op voorwaarde van eeuwige kuisheid. Toen hij deze voorwaarde overtrad, werd hij door de godin tot waanzin gedreven en ontmande zichzelf. Toen hij zich daarna wilde doden, veranderde Kybele hem in een vijgenboom, die haar heilig bleef, en beval, dat ter herinnering aan hem haar priesters altijd eunuchen zouden zijn. Voor Attis werd jaarlijks bij het begin van de lente een groot feest gevierd, waarbij op de eerste dag (22 maart), het treurfeest, een pijnboom werd omgehakt en gebracht naar de tempel van Kybele, waar de boom werd ingepakt in wollen banden als een lijk en toegedekt met kransen van viooltjes. Het beeld van een jongeman was midden aan de stam gebonden. Deze dag heette “arbor intrat” (https://en.wikipedia.org/wiki/Cybele#’Holy_week’_in_March). De tweede dag, 23 maart, werd met extatische hoornmuziek doorgebracht. Het was een ceremonieel klagen en blazen van de trompetten. Dit zijn dezelfde dagen, dat in Rome het Tubilustrium (trompettenfeest) werd gehouden, namelijk op 23 maart en 23 mei, waarop de bij offers gebruikte trompetten [tuba: (krijgs)trompet, die recht was en trechtervormig uitliep, gebruikt bij spelen, godsdienstige plechtigheden en begrafenissen] werden gereinigd. Het verband met Mars (maart) is duidelijk, want tuba heeft een bijbetekenis, dat is “aanstoker”, dat wil zeggen van oorlog, terwijl 24 maart het feest van Bellona was. Op de derde dag van het Attis feest, 24 maart, zochten de priesters, onder klaaglijke gezang en in “Bakchantische” razernij, rondzwervend in de bossen, zichzelf wonden toebrengend en soms zelfs zich ontmannend, naar Attis met brandende fakkels, totdat hij ‘s avonds gevonden werd. Dan eindigde het feest met wilde dansen van bewapende priesters. Campbell vertelt, dat deze dag de “Dag van Bloed” (Bloed dag) werd genoemd. De hogepriester onttrok dan bloed uit zijn armen, dat hij aanbood als offergave. De lagere clerici dwarrelden rond in een “derwisj” dans op het geluid van trommels, hoorns, fluiten en cimbalen. Totdat ze, geheel in extase, met messen in hun lichamen kerfden om het altaar en de boom te besprenkelen met hun bloed. De novicen castreerden zichzelf in navolging van de god en vielen flauw [Vollmer, p. 12, 82, Campbell, p. 93, 143].

Een interessante, door Arnobius overgeleverde variant van de Phrygische mythe van Kybele en Attis vertelt, dat Papas, de Phrygische Zeus, gemeenschap had met een rots, Agdos, die een biseksueel monster baarde, Agdistis. Om deze te temmen bonden de goden de fallus van de slapende Agdistis aan een boom. Toen hij ontwaakte uit zijn sluimer werd zijn orgaan afgerukt, waardoor Agdistis tot de vrouwelijke Kybele werd. Uit de bloed doordrenkte grond ontsprong een granaatappelboom, waarvan Nana een vrucht plukte, die in haar schoot verdween en haar bezwangerde, waarop ze vervolgens Attis baarde, die te zijner tijd zichzelf zou ontmannen in orgastische toewijding aan Kybele [Puhvel, p. 10].

Tammuz (zie http://www.bijbelaantekeningen.nl/files/subject?1662) is de god, naar wie Ishtar ging zoeken in de onderwereld en bij het begin van de lente naar boven begeleidde. De profeet Ezechiël, in ballingschap in het land van de Chaldeeën, heeft een visioen, waarin hij door de Hand des Heren wordt opgenomen en naar het Jeruzalem van vóór de verovering gebracht. Eerst ziet hij een enorm afgodsbeeld, dat op het Noorden gericht staat, genoemd “het voorwerp van naijver” (Ezechiel 8:3). De KJV van de Bijbel suggereert, dat het om een beeld van Astarte (Ishtar) gaat, opgezet door Manasseh (2 Koningen 21:7). Dit is niet waarschijnlijk, want volgens 2 Kronieken 33:15 verwijderde Manasseh zelf ook weer de door hem neer geplante stenen beelden en andere zaken, en anders had zijn kleinzoon Josia, de hervormer, dit wel gedaan [Bartelink, 234].

De Heer voert Ezechiël door een gat in de muur nog verder naar het midden van de tempel en beveelt hem door een deur naar binnen te kijken. De profeet doet dat en ziet daar allerlei afbeeldingen van gruwelen – kruipend gedierte en beesten – en van alle afgoden van het huis van Israël, gegraveerd op de muur, overal rondom. Nog meer “gruwelen” krijgt de profeet te zien, want dan wordt hij naar de Noordzijde gebracht, waar het “beeld van Naijver” staat, en daar zitten vrouwen, die Tammuz bewenen. Echter nog wreder is het in zijn ogen als met de klap van een vuurpijl zo’n 25 mannen in de voorhof zich met hun rug naar de tempel des Heren buigen in de richting van het Oosten, naar de zon (Ezekiel 8:7 – 16).

Tammuz en Ishtar (foto therealsamizdat)

In het Gilgamesh epos lezen we

Voor Tammuz, de liefde van je jeugd,
hebt ge bevolen jaar na jaar te treuren [Neumann, p. 62].

Ook Tammuz werd gedood door een everzwijn, volgens Graves een zeug met sikkelvormige tanden en een manifestatie van Persephone. Aangezien Set(h) in de gedaante van een everzwijn Osiris doodde en Osiris Adonis is, maakt dit Set en Ares  “Persephone”. Overigens is voor Graves Tammuz geheel identiek met Adonis, dit in navolging van Frazer [Frazer, p. 428].

Tammuz was de jeugdige gade of minnaar van Ishtar, de Grote Godin van de Babylonische mythen. Zij is identiek met de Sumerische Inanna, met haar zoon, minnaar en gade Dumuzi (Damuzi), met wie ze tijdens de Nieuwjaarsrite het “hieros gamos” vierde, waarna hij tot “schaapherder van het land” wordt. De dood van Tammuz werd jaarlijks betreurd met de schrille muziek van fluiten, door mannen en vrouwen rond midzomer in de naar hem genoemde maanden Tammuz (juni – juli) [Stone, p. 155 – 158; Frazer, p. 445]. Klaagliederen werden gezongen over de dode god, die gewassen was met zuiver water, gezalfd met olie en aangekleed in een rode mantel, terwijl de wierookdampen opstegen naar de lucht, als om zijn slapende zintuigen te stimuleren met hun doordringende geur en hem op te wekken uit de slaap van de Dood. In de zangen horen we de klagende Ishtar eindeloos herhalen.

Bij zijn verdwijning hief zij een klacht aan
O, mijn kind! Mijn Damu! Mijn betoveraar en priester!
Bij de schitterende Ceder, geworteld op een ruime plaats,
in Eanna, boven en beneden, heft ze een klacht aan.

En als we de herhalingen weglaten, levert dit met slechts minimale wijzigingen het volgende op.

Het is de klacht van een huis zonder zijn meester,
van een stad voor zijn (verloren) heer.
Ze klaagt, dat de kruiden niet in hun bedden groeien
en het graan niet in de korenaren
en kindervruchten niet in vrouwen.
Ze klaagt, dat aan de rivier de wilg niet meer groeit
en op het veld geen koren en kruiden
en in de vijvers geen vissen
en in de riet bosjes geen riet.
Ze klaagt over bossen zonder tamarisken
en over een wildernis zonder cipressen
en boomtuinen, waar honing en wijn niet meer groeien
en over weiden, waar geen planten groeien.
Haar klacht is voor een paleis, waar de “levenslengte” niet groeit [Frazer, p. 129f].

Referenties
Bartelink, GJM., Prisma van de mythologie, Utrecht, 1988 (vijfde druk).
Campbell, Joseph, The Hero with a Thousand Faces, Princeton, 1973 (= 1949).
Dowson, John, A Classical Dictionary of Hindu Mythology, New Dehli, 1973.
Frazer, James, The Golden Bough. A study in magic and religion, London, 1971.
Neumann, Erich, The Origins and History of Conciousness, Princeton, 1973 (= 1970 = Ursprungsgeschichte des Bewusstseins, Zurich, 1949).
Patai, Raphael, Gates to the Old City. A Book of Jewish Legends, New York, 1980.
Puhvel, Jaan, Comparative Mythology, Baltimore & London, 1988 (=1987).
Stone, Merlin, Eens was God als vrouw belichaamd, Katwijk aan Zee, 1979 (= The Paradise Papers, 1976).
Vollmer, Wörterbuch der Mythologie aller Völker, Erste Auflage, Stuttgart, 1874 (reprint Leipzi, 1978).

Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-1-freuds-totem-en-taboe/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-2-archetypen-droomtijd-wereldcycli/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-3-de-tekens-aan-de-hemel/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-4-de-zeven-planeetgoden/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-5-noordse-mythologie/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-6-apollo-pan-slangen-en-het-boze-oog/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-7-leela-het-leven-als-spel/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-8-venus-pallas-athena-isis-en-anubis/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-9-het-sirius-mysterie/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-10-wodan-en-het-wilde-leger/