Cor Hendriks – Inleiding in de Mythologie (12): Adonis, Marsyas en Potnia

Praxiteles – Muzikale wedstrijd van Apollo en Marsyas, circa 320 voor Christus (foto Spiros Lyra)

Inleiding in de Mythologie (12): Adonis, Marsyas en Potnia

Het ritueel van Adonis wordt door James Frazer in zijn The Golden Bough uitgebreid beschreven. Ik kan hier niet op alle details ingaan en beperk me tot de hoofdlijnen. Allereerst merkt hij op, dat bij deze festivals van Adonis, die in West Azië en Griekenland gehouden werden, jaarlijks de dood van de god werd betreurd, met bitter geweeklaag voornamelijk door vrouwen. Beelden van Adonis, gekleed als lijk, werden als bij een begrafenis rondgedragen en vervolgens in zee of in een bron (rivier) gegooid. Op sommige plaatsen werd de volgende dag zijn opstanding gevierd. Te Alexandrië werden de beelden van Aphrodite en Adonis tentoongesteld, gelegen op twee banken met naast hen allerlei soorten rijp fruit, cakes, kamerplanten en groene kransen om vlochten met anijs. De eerste dag werd het huwelijk van de geliefden gevierd. De dag erop droegen de vrouwen in zwarte rouwgewaden, met loshangend haar en ontblote borsten, het beeld van de dode Adonis naar de kust en vertrouwden het toe aan de golven. In Byblos scheerden de gelovigen zich kaal, zoals de Egyptenaren dat deden bij de dood van de goddelijke stier Apis. We zagen het kaal scheren al bij Juno Quirites (https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-10-wodan-en-het-wilde-leger/). Frazer legt een verband tussen dit kaal scheren en heilige prostitutie, want vrouwen, die hun haar niet wilden afstaan, moesten zichzelf aan vreemdelingen aanbieden op een bepaalde dag van het festival en het loon voor hun “zonde” offeren aan Astarte, de goddelijke vrouw van Adonis en Tammuz (https://nl.wikipedia.org/wiki/Adonis_(mythologie)). Ze werd met de planeet Venus geïdentificeerd en haar veranderingen werden zorgvuldig genoteerd door de Babylonische astronomen, die voortekens lazen in haar afwisselend verschijnen en verdwijnen. Toen Julianus Antiochië bezocht, was daar net een Adonis festival aan de gang en de keizer werd binnengehaald als de “Reddende Ster” (Star of Salvation), die oprijst uit het Oosten. Frazer concludeert hieruit, dat als het om Venus ging, het alleen de Morgenster kan zijn geweest. Hij vermeldt errbij, dat te Aphaca in Syrië, waar een beroemde Astarte tempel was, het sein voor het vieren van de riten blijkbaar ingegeven werd door het flitsen van een meteoor, die op een zekere dag als een ster uit de hemel viel via de top van de berg Libanon in de rivier de Adonis. Gedacht werd, dat de meteoor Astarte zelf was [vergelijk Lucifer is Morgenster, die uit de hemel viel als de engel Apollyon] en zijn vlucht door de lucht zou uitgelegd kunnen worden als een afdaling van de verliefde godin in de armen van haar beminde (de rivier Adonis), althans meent Frazer (Frazer, p. 441f, 456).

Adonis, marble antique torso restored and completed by Duquesnoy (foto Wikipedia)

Even eerder vertelt hij, dat het Fenicische festival een lente feest moet zijn geweest, want de datum werd bepaald door de verkleuring van de rivier Adonis, wat in de lente plaats heeft. Dan spoelt de rode aarde van de bergen af door de regen en kleurt het water van de rivier en verderop zelfs van de zee met een bloedrode tint. Deze karmozijn rode vlek was, naar men meende, het bloed van Adonis, jaarlijks dodelijk verwond door de everzwijn van de berg Libanon. Verder wordt gezegd, dat de scharlaken anemoon uit zijn bloed is ontsprongen, of er door bevlekt werd en de anemonen bloeien [= bloeden] in Syrië rond Pasen. Ook de rode roos zou zijn kleur aan die gelegenheid te danken hebben en de damast roos bloeit in de zomer, eveneens een tijdstip voor Adonis festivals. Het woord phoinix als bijvoegelijk naamwoord betekent: rossig, roodbruin (van een paard), van phoinos [föhn]: (bloed) rood. Fenicië is dus het bloed rode land, of meer nog het purperen and, want phoinix betekent: (1) palm(boom), met purper kleurig sap, (2) purper verf of kleur (van palm of slak),( 3) op citer lijkend muziekinstrument (vergelijk David’s harp), (4) Egyptische wondervogel, bekend uit Herodotos [https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-4-de-zeven-planeetgoden/]. We zagen, dat die vogel half rood, half goud was, de kleuren van vuur. Zijn mirre ei doet denken aan de afstamming van Adonis van Myrrha (myrex: purperslak). Hun gemeenschappelijke vader Kinyras (https://nl.wikipedia.org/wiki/Cinyras) wordt door Frazer met David vergeleken, want het Griekse kinyra, een lier, komt van het Semitische kinnor (lier), exact de benaming van het instrument, dat David voor Saul bespeelde. Vergelijk echter kinyros = angstig loeiend, van kinyromai = een onheilspellende klank uiten, van kineo = bewegen, in beweging brengen, zoals de snaren van een kitara (citer, gitaar), een muziekinstrument, oorspronkelijk met vier, later met zeven snaren. [Frazer, p.  442, 439] De vogel Phoenix wordt ook met kaneel in verband gebracht, Grieks kinnamon, samenhangend met het Semitische kinnor.

Kinyras is dus eigenlijk een “Lyra terribilis”, wat de Cypriotische koning verheft tot een Orpheus (Apollo, Amphion), de beroemde Griekse bard, die zo voortreffelijk op zijn lier speelde, dat door de klanken erv an de stenen bewogen [kinema = cinema = beweging]. Deze lier had hij van Apollo of van de Muzen gekregen. Ook Amphion (https://nl.wikipedia.org/wiki/Amphion_(mythologie)) was, evenals zijn tweelingbroer Zethus, direkt na de geboorte ten vondeling gelegd, door herders gevonden en opgevoed tot herder en jager. Na de inname van Thebe zou Amphion met zijn lier de stenen hebben bewogen, zodat ze zich uit zichzelf samenvoegden en de muren afsloten [Vollmer, p. 39].

Hiermee zal hij een tegen beeld van Apollo zijn geweest, van wie de Lyra eerder de boel zal hebben los getrild. Ook had hij het niet zo op met Amphion. Deze was namelijk getrouwd met de reeds eerder genoemde Niobe (https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-7-leela-het-leven-als-spel/) en samen hadden ze 14 kinderen, zeven van ieder geslacht (de zeven planeetgeesten). Niobe ging hier nogal prat op tegenover Leto, die maar twee kinderen had (de twee Grote), met als gevolg, dat broer en zus de 14 kinderen van Amphion en Niobe dood schoten, waarbij volgens Robert Graves ook Amphion het leven liet en alle mensen om Amphion treurden, maar niemand om Niobe [Graves, p. 77.b, 77d].

Nog een gruwelijk verhaal, ditmaal met een citer. Het gaat over de Phrygische satyr (of Sileen) Marsyas (https://nl.wikipedia.org/wiki/Marsyas_(Griekse_mythologie)), van wie standbeeld op het Forum Romanorum stond bij het Tribunaal van de praetor (het gerecht) en waarvan de naam ook die van een rivier bij Kelaina in Phrygië is.

Athena had een dubbelfluit gemaakt van herten botten en speelde daarop bij een banket van de goden. Haar muziek beviel de goden, maar Hera en Aphrodite lachten stiekem achter hun hand, wat Athene maar niet begreep. Toen ze echter in een Phrygisch bos bij een stroompje [de Marsyas?] zat te spelen en zichzelf in het water zag, merkte ze hoe belachelijk haar blauw aangelopen gezicht en opgezwollen wangen haar er deden uitzien. Ze gooide de fluit weg en sprak er een vloek over uit. Hiervan was Marsyas het slachtoffer, want hij vond de fluit, die uit zichzelf begon te spelen, toen hij deze aan zijn lippen zette. Hij trok rond door Phrygië in Kybeles gezelschap, tot groot genoegen van de eenvoudige landlieden, die uitriepen, dat Apollo zelf geen betere muziek kon maken, zelfs niet op zijn lier. Marsyas sprak dat niet tegen. Dit riep uiteraard de woede van de god op, die hem uitnodigde voor een wedstrijd (of Marsyas was de uitdager) met de Muzen als scheidsrechters. Het werd een “foto finish”, maar de Muzen gaven de voorkeur aan Marsyas. Toen voegde Apollo nog bij zijn citerspel zijn gezang. Hoewel dit reuze oneerlijk was, won hij hierdoor de wedstrijd, omdat zijn gezang mooier was, dat het gefluit van Marsyas. Als straf werd Marsyas levend gevild en zijn huid vastgespijkerd aan een pijnboom (of plataan),bij de bron van de rivier de Marsyas. Gezegd wordt, dat bij het geluid van zijn inheemse Phrygische melodieën de huid van de dode satyr ging trillen, maar dat als de musicus een akkoord voor Apollo aansloeg, hij doof en bewegingsloos bleef [Vollmer, p. 324; Graves, p. 21.e – 21.g, Frazer, p. 466; vergelijk Loki’s bestraffing].

Gezien de duidelijke overeenkomst tussen Marsyas en Attis, waarop Frazer wijst, en tussen deze en Adonis en anderen valt hier een zelfde scenario te bedenken. Bij allen is sprake van uit rotsspleten opwellende rivieren (Adonis, Marsyas en de Ibreez, die opwelt vanuit de rode rotsen van de Taurus). Aangezien villen een bloedig proces is, mogen we aannemen, dat tegelijk met het neerstorten van een bolide [“Lucifer”], die de rivier uit de rotsen deed opwellen, een flinke hoeveelheid [buitenaardse] rode “aarde” in die rivier terechtkwam, zodat deze op een bloedrivier leek, zoals we zojuist bij Adonis zagen. Uit de naam Marsyas mogen we misschien afleiden, dat de bolide iets met de planeet Mars te maken heeft. Na het inslaan van de bolide bevindt Marsyas zich uiteraard geheel versplinterd in het door hem geslagen gat, waar de rivier nog steeds zijn bloed opwelt. Zijn satyr zijn maakt hem tot deelgenoot van het “Wilde Heir” (https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-10-wodan-en-het-wilde-leger/).

De Satyrs (https://nl.wikipedia.org/wiki/Satyr) zijn Bakchische demonen (daimonen), nog niet te vinden bij Homeros, maar wel bekend aan Hesiodos, die hen een nutteloos en een  voor de arbeid ongeschikt geslacht noemt, zonder hun gestalte te beschrijven. Deze wordt later over het algemeen weergegeven als volgt. Het haar borstelig (ruig), de neus stomp, de oren van boven puntig en met een paarden of bokkenstaart. Later kregen ze ook hoornen en bokkenpoten, toen ze met de Panen, Panisken en Faunen werden verwisseld. De oudste en voornaamste onder hen werden Sileni genoemd of ook enkelvoudig Silenus. De Satyrs zijn de begeleiders van Dionysos (Bakchos), liefhebbers van wijn, en worden drinkend of met de thyrsos zwijmelend, slapend, als wijnpersers of als muzikanten met fluit en cymbaal voorgesteld. Ze zijn gekleed in dierenvellen, bekranst met druivenranken, klimop en vijgentwijgen [Vollmer, p. 407].

Silenus (https://nl.wikipedia.org/wiki/Silenus) wordt een zoon van Hermes of Pan genoemd en is de opvoeder, leraar en onafscheidelijke gezel van Dionysos. Hij is een joviale, oudere man, kaalhoofdig, stomp neuzig, vet en rond, als de wijnzak, die hij steevast bij zich draagt, en is gewoonlijk dronken. Daarom loopt hij niet, maar rijdt hij op zijn ezel. Bijzondere vreugde beleeft hij aan gezang en dans. In tegenstelling tot zijn waardeloze verschijning toont hij zich ook als Bakchisch begeestigde ziener, die met het verleden en de toekomst goed bekend is. Hij geldt als de verachter van het aardse leven. Samen met Marsyas en zijn vader Olympos, door Diodoros ook een gezel va(n Dionysos genoemd, wordt hij de uitvinder van de fluit genoemd. Ook wordt een dans naar hem Silenos genoemd. Als begeleider van Dionysos neemt hij ook aan de strijd tegen de Giganten deel en jaagt hen op de vlucht door het gebalk van zijn ezel [vergelijk Pan met zijn kreet IAO (https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-6-apollo-pan-slangen-en-het-boze-oog/).

Zijn naam Silenos wil men wel afleiden van een wortel, die “vlieden, stromen” betekent, aangezien als opvoeder van Bakchos water nodig is voor het groeien van de wijnplant, of omdat wijn in de Oudheid met veel water werd gemengd. Dit laat zich echter niet terugvinden; mijn inziens is de woordwortel seiô = schudden, doen trillen of beven, heftig bewegen, zwaaien, schokken, en dit specifiek met betrekking tot aardbevingen (seismograaf), wat dan wordt tot verontrusten, kwellen, enzovoort, maar ook ophitsen, aanzetten. De seismos is een aardbeving, Seisichthoon is “De Aarde schudder” (Poseidon). Seirèn is Sirene, een verontrustend kwellend wezen, terwijl Seirios [= brandend heet] de Hondster Sirius is [Vollmer, 413].

We mogen wel aannemen, dat Silènos [Seilènos] in feite niemand anders is dan Dionysos en ook identiek met Pan, Hermes, et cetera, kortom de planeet Mars. Zijn naam vinden we terug bij de Slaven, waar Siliniez (https://www.godchecker.com/lithuanian-mythology/SILINYTIS/) de Poolse bos god is aan wie het mos geheiligd wordt en op zijn altaar slechts een mos vuur brandde. Ook de reeds besproken Latijnse Silvanus herinnert in meer dan alleen zijn naam aan Silenus. Het Latijnse silo is “platneus”, maar komt van het Griekse sillos, wat “scheel” betekent, terwijl simos [“aap”] “met een stompe, breed en hoog uitlopende neus, met naar binnen gebogen neusbeen” betekent, kortom: stompige neus wat ook van een landschap gezegd kan worden, als een helling niet in een rechte lijn, maar met een inzinking oploopt. Silex = vuursteen, kei. Silvia zagen we al als de naam voor Rhea (https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-6-apollo-pan-slangen-en-het-boze-oog/), de vrouw van Chronos, die de Latijnen Saturnus noemen. Vollmer merkt over deze identificatie op, dat op dit punt de vereniging tot één wezen door de latere, alles van de Grieken en Romeinen dpoor elkaar vermengende, geleerde mythologie, het slechtst is gelukt, want Saturnus is een Zaad god, terwijl Kronos een geheel symbolisch wezen is, die, net als zijn broers, de overige Titanen, de oorspronkelijke en geordende natuurkrachten betekent [Vollmer, p. 406, 413].

We zagen, dat de Titanen de zeven Grote Goden waren, voordat deze rol werd overgenomen door de Olympiërs, de Chroniden, die de Titanen in de Tartaros opsloten en de Cyclopen over hen als bewakers aanstelden (https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-5-noordse-mythologie/). De Cyclopen (https://nl.wikipedia.org/wiki/Cycloop) met hun ene oog zijn ze hetzelfde als de Titanen, zoals uit hun naam blijkt [kuklos = omloop], dat wil zeggen om de zo veel tijd komen ze langs de aarde om met hun ene oog [vergelijk Odin, het boze oog, het alziende oog van God] de stand van zaken op te nemen. Gedemoniseerd echter, dat wi zeggen gevoegd bij het leger in de Tartaros, worden ze tot Vulkanen (met hun ene oog), die op de Titanen (aardbevingen) liggen.

Crispijn van de Passe – Harvest God with Cornucopia of Tulips, Roses and Lilies (foto Village Antiques)

Nu zou Chronos als Saturnus naar Italië zijn ontsnapt, waar onder zijn regering daar een Gouden Tijd aanbrak. Die “Gouden Tijd” breekt, zoals we zagen, telkens aan na een wereldramp. Symbolisch wordt dit weergegeven door de Hoorn des Overvloeds, meestal liggend op de grond afgebeeld [vergelijk Tuba terribilis], terwijl de hele volheid van de natuur naar buiten stroomt. De Grieken gaven hem Ploutos in handen, vaak als knaapje afgebeeld, omdat hij alleen pas geboren bestaat. Hij is de god van de rijkdom en overvloed. Zoals we zagen, werd hij geboren uit het heilig huwelijk van Demeter en haar Iasion (https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-10-wodan-en-het-wilde-leger/). Toch kon de jonge god nog zien en nam zich voor alleen goede en edele mensen gelukkig te maken, maar daarom sloeg Zeus hem met blindheid. Lucianus geeft hem een fraai gezelschap, namelijk de domheid, de trots, het bedrog, de ziekte, de verwekelijking en de smaak. Pluto, de rijkdom gever, was eerst een bijnaam en later de eigenlijke naam van de god van de onderwereld (Hades). Hij is de broer van Jupiter (Zeus) en Neptunus (Poseidon). Hij werd na de deling van de wereld de beheerser van Hades, het dodenrijk. Deze deling van de wereld sferen tussen Zeus, Poseidon en Hades maakt de drie broers tot een drie eenheid, dus drie keer dezelfde God in een andere gedaante [Vollmer, p. 383, 406].

Poseidon (https://nl.wikipedia.org/wiki/Poseidon_(mythologie)) bevat het reeds genoemde seioo = schudden, met name van de aarde, vandaar zijn bijnaam Aarde schudder. Ook wordt hij Potidas, samenhangend met het Oud Latijnse potis = machthebber, heer, meester, vergelijk Grieks potnia en posis, genoemd. Potnia is de Grote Godin op Kreta. Zoals posis = echtgenoot, man (van potis) betekent, zo is potnia = heerseres, gebiedster, meesteres. Het is een hoofse aanduiding voor godinnen (machtig) en tevens voor vrouwen uit de heersende stand = statig, deftig, verheven. Met de Potniae worden de Eumeniden of Demeter en Korè bedoeld. Als duo kunnen we hen dus vergelijken met de Laren en andere dubbel goden. De term Eumeniden (“Welgezinden”) is volgens Vollmer een eufemisme ter vermijding van het uitspreken van het vreselijke woord Erinnyen (Furiën, https://nl.wikipedia.org/wiki/Erinyen), maar zoals we zagen, hebben de goden een verdervende en een weldoende kant. Dat de Potniae een zijn met de Laren Kabiren (zie https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-5-noordse-mythologie/), kunnen we afleiden uit Potneus, die het vieren van de Kabiren mysteriën, na hun onderbreking door de Epigonen, weer invoerde [Vollmer 196, 386].

De Furiën zijn vreselijk, toornige wraakgodinnen, bestrafsters van het kwaad en voorgesteld als drie zussen: Alekto, Megaira en Tisiphone, kinderen van de Acheron en de Nacht (Nyx). Vollmer zegt over hen “de ruwere tijd heeft zich moeite gegeven, al het ontzettende op deze verschrikkelijke gestalten te stapelen: vertrokken gezichten, vlammen sproeiende ogen, slangenhaar, klauwhanden met slangen gesels bewapend. Zij wonen in een ijzeren paleis in de onderwereld, waar ze degenen, die, zonder hun misdaden met de goden verzoend te hebben, naar de Tartaros afdalen, zo vreselijk martelen, dat hun geweeklaag de hele onderwereld doordringt. Cicero maakt melding van een zekere Furina, die hij met de Furiën verbindt en die een heilig bos had en een feest, Furinalia (https://en.wikipedia.org/wiki/Furrinalia), op 25 juli” [Vollmer, p. 209. Etymologie furo = razen, woeden, furom = razernij, woede, dolzinnigheid, verblinding, dolle drift, blinde hartstocht, bezieling, geestvervoering van een waarzegger, dichter].

Harpij (foto Wikipedia)

De verbinding met de Bakchanten zien we in Potniades: “de Potnia uit of aan roependen”, waaronder de Bakchanten, maar ook de Eumeniden worden verstaan. Volgens het Latijns woordenboek zijn de furialis arma de Bakchanten (het Woedende Leger). Zij zijn oorlogsgodinnen en doods godinnen, geheel overeenkomstig de Walküren, die Odin vergezellen. Ze worden vereenzelvigd met de Harpijen, die bij Homeros storm godinnen zijn, snel, ook mooi, terwijl ze ook bij Hesiodos als schoon gelokte godinnen verschijnen, maar bij Aischylos zijn ze haat dragende gevleugelde demonen, wat ze daarna blijven = roofvogels met meisjesgezichten, soms met mensenarmen en mensenlijf, dat eindigt in klauwen aan hanenpoten. Hun aantal varieert, twee of drie, terwijl diverse namen bekend zijn. De Furiarum Maxima bedoelt bij de Furiën, Alekto of Megaira, bij de Harpijen, Kelaino (Celaeno). Harpij (https://nl.wikipedia.org/wiki/Harpij_(mythologie)) betekent “wegrukster”; vergelijk harpè: zwaard met sikkelvormige weerhaak, zoals Hermes aan Perseus schonk en waarmee deze het hoofd van Medusa afsneed. De castratie van Uranos door Chronos gebeurde met een vuurstenen sikkel, waarna Chronos de sikkel met de genitaliën in zee liet vallen bij Kaap Drepanum. Maar druppels van hun bloed vielen op Moeder Aarde en zij bracht de Erinnyen voort, de Furiën, om de vreselijke vadermoorden te wreken. Tisiphone = strafvernietiging (tisis = schadevergoeding, vergelding, straf, boete, wraak), Alekto (Allekto) = onophoudelijk (a lèktos), Megaira = de Toornende. De naam van de harpij Kelaino is de Donkere, dat wil zeggen de Zwarte (vergelijk Krishna) [Graves, p.  6.a ].Dit heeft niets te maken met de Celerès, de naam van Romulus’ bereden lijfwacht en naar wie de drie centuriën van de Ramnes (ramus = knots), Tities (titio = brandend stuk hout, vergelijk Titaan, titel, Tityos, zoon van Zeus, die Leto wilde schenden en daarom in Tartaros wordt gefolterd) en Luceres (lux = licht). Celerès is van celer = snel, vlug, vooral gebruikt voor Cynthia = de snel treffende Diana (Wilde Jaagster).

Disk van Phaistos kant A (foto Wikipedia)

Keren we terug naar Potnia (https://en.wikipedia.org/wiki/Potnia), de Kretenzische Grote Godin, die in Griekenland tot het duo Demeter Korè werd. Aan haar werd de diskos van Phaistos (https://nl.wikipedia.org/wiki/Schijf_van_Phaistos) gewijd en volgens Elisabeth Hämmerling was haar naam zelfs de sleutel tot de ontcijfering van deze beroemde schijf door P Muenzer in 1976. De eerste regel luidt

“mi ja me ga tà
po ni ja / i the o (…)”
[mija megatà ponija i Theo (…)].

Het “hanenkam” hoofd (met zeevolken helm) betekent dus mi = mij! De vertaling van de schijf luidt

Mijn verheven Heerseres (Potnia) onder de goden – in eigen zaak
Mijn glanzende, begeestigende onder de Hemelsen!
Mijn schip bouwende Kirke
Mijn lieflijke huwelijkse!
Mijn stralende oorsprong!
Mijn Eiland wonende, betover mij!
Mijn Kirke, wijdt uw feestoffer!
Betover mij, mijn eiland wonende Kirke!

(Aan de priesteressen)

Mijn bekranste helpsters van de schepen bouwende Kirke
Mijn heerlijke glanzenden en ruigen!
Wijd het feestoffer, mijn heerlijke glanzenden.
Mijn Koningin onder de goden en geheimzinnige,
Bereidt uw hypnotiserende drank!
Majesteitelijke geluk brengster
Heerlijke vreugde van de Feniciërs en Mykeners!
Heerseres van het onderzeese en het Ithakische meisje.

(Aan de priesters)

Tien offervuren, Mijter bedekten, in trance zijnden!
Leidt mij tot God, geheel in trance zijnde, de eeuwige!
Toont de weg naar de goden.
O, Wilskrachtige!
Heft het gebedsgezang aan!
Geloofd zij en geprezen de eeuwige God! [Hämmerling, p. 141f en figuur 15]

Disk van Phaistos kant B (foto Wikipedia)

We zien dat Potnia eigenlijk Po ni ja is en dat het gemeenschappelijke element met Poseidon nu juist het Po is, waarnaar de Dogon hun mystieke zaadje hebben genoemd [zie Neumann, 102: een Maori-karakia: “The Po, the Po, the light, the light, the seeking, the searching, in chaos, in chaos.”]. De zaadgedachte vinden we ook in India als porsj, de allesdoordringende adem, de oerkiem van al het goddelijke, geestelijke en aardse, het groeiprincipe, de vormingskracht, die door Haranguerbeha (= Hiranyagarbha, zie https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-vishnu-beschermer-van-het-ongeboren-leven/), het geheel van alle oerkiemen van het materiële en geestelijke, geschapen is. Het Griekse poieô (poeô: waarvan poëet) betekent: bouwen, maken, scheppen, iets maken, plannen. Posis was, als we zagen: heer, maar ook: drinken, dronk, drank, drinkgelag. Ook in het Latijn vinden we deze samenhang: potio (van: poto): het drinken, de drank, terwijl potior: zich meester maken van, bemachtigen betekent. In de hymne aan Kirke van de Phaistos-diskos werd diverse malen gerefereerd aan haar toverdrank, maar de grootste toverdrank is het water (potus) om te drinken of te drenken (potizo) of te besproeien. Potina is de godin, die de kinderen moet leren drinken.

De zogenaamde Vlag van Widewuto, met rechts Potrimpo (foto Wikipedia)

In Lettische mythen is Potrimpos (https://en.wikipedia.org/wiki/Potrimpo) de tweede persoon van de Noordelijke triade. Hij (Zij) was de zegen brengende in de oorlog en de vruchtbaarheid bevorderende in de vredestijd. Hij was de god van het bevruchtende en vernietigende water, waaraan met aren, graanschoven en wierook werd geofferd, met korenaren werd getooid. Maar niet altijd was hij met die onbloedige dienst tevreden en vele kinderen werden door de bloedzuchtigen geslacht en  in brandende was tot as verbrand. In een grote aarde urn werd een slang in zijn eer opgevoed en werd voortdurend onder aren verborgen gehouden. Mogelijkerwijs was Potrimpos een vrouwelijke god en echtgenote van de dondergod, en daarmee de moeder godin, die Tacitus, als bij de Aesthyers hoog vereerd, vermeldt.[Vollmer, p. 386].

De Potniai (https://en.wikipedia.org/wiki/Potniae) zijn Demeter en Korè, de Moeder en het Meisje, een beeld, dat Potnia – Kirke is eeuwig jong – in zich verenigt. In het Latijn wordt Demeter Ceres (https://en.wikipedia.org/wiki/Ceres_(mythology)) genoemd, wat tevens “graan” betekent, opnieuw die zaad gedachte. Ze wordt de dochter van Saturnus genoemd, die ook al met zaad verbonden is. Haar feest op 12 of 13 april heet Cerealia (https://en.wikipedia.org/wiki/Cerealia), het aan Ceres geheiligde, tot de landbouw behorende feest van weelderigheid. Volgens het Latijns woordenboek komt Ceres van creare = scheppen. Dèmèter (https://en.wikipedia.org/wiki/Demeter) is de “moedergodin” (deamater), die we niet los kunnen zien van haar dochter Korè (het meisje, vergelijk kouros = koros = de jongen [Bakchos]), die onder vele namen bekend staat. Volgens sommigen was Poseidon in de gedaante van een paard de vader van deze dochter, genaamd Despoina (https://en.wikipedia.org/wiki/Despoina) [van potnia, despoot = de vrouw des huizes, de absolute heerseres, de schepperkoningin (demo = bouwen)] Overigens is niet duidelijk, wat dat in Demeter nu precies betekent. Graves vertaalt “Gerstemoeder” (ons moederkoren), maar geeft daarvoor geen verklaring, dèioô = (1) doden, verdelgen, (2) verscheuren, vernielen, (3) verwoesten, van landen, steden, enzovoort. Dit stamt van daiô = (1) ontsteken, platbranden, (2) branden, (3) vlammen, fonkelen, (4) ontbrand zijn (van oorlog), zich als een lopend vuurtje verbreiden [Graves, p. 7.8 (zie Frazer)].

Hier is van afgeleid daimôn (https://nl.wikipedia.org/wiki/Daimon), hoewel het Grieks woordenboek aansluiting zoekt bij daiomai = verdelen, zoals ieder mens een “genius” krijgt toebedeeld. Verder betekent het = stuksnijden, verscheuren, verslinden, net als daizô naast “verdelen” ook “verscheuren, uitrukken, doorboren, doden, vernielen, uiteenrukken” is. De eerste betekenis van daimôn is de goddelijke macht, die het lot regelt en geluk, of ongeluk brengt, kortom, het is de doodsengel, de verderfengel, de Hand van God. Môn = een, dai = doden = daimôn = een, die doodt, Demeter: de dodende moeder. Als we echter daimôn zien als d- aimôn, waarbij d = de (ontdaan van), haimôn = bloed, dus een bloedeloos wezen, schim van de onderwereld, aan wie bloed moet worden geofferd (zoals Odysseus deed).

Haima (https://cdn.doctorsonly.co.il/2017/09/Hema-myth-and-history.pdf) is bloed, de zetel van de levenskracht; maar tegelijk betekent het: bloed vergieten, bloedbad (ook het vergoten bloed van Christus), terwijl het sap van druiven of purpervocht of de rode kleur ook allemaal haima (hema) worden genoemd. haimon is: 1. bloedig, 2. vaardig, bedreven.

Haimon (https://www.encyclo.nl/begrip/Haemon) is (1) de zoon van Kreon, uit de Thebaanse cyclus, die zich doorstak op zijn bruid Antigone’s graf (daarom “bloedig”); (2) zoon van Lycaon, die de stad Haimonia in Arkadië stichtte; (3) zoon van de autochthoon Pelasgos, die de landstreek Haimonia haar naam gaf, die later naar zijn zoon Thessalus Thessalië werd genoemd [Vollmer, p. 227]. Daarnaast is er nog Haimonios, de vader van Amaltheia en de bezitter van de Hoorn des Overvloeds. Tot slot was er Haimos, een Thrakische koning, die met zijn vrouw Rhodope (“Roodoog”) zo gelukkig leefde, dat zij zichzelf in overmoed Zeus en Hera noemden, vanwaar de goden hen in bergen veranderden, die nu nog hun naam dragen. We zien hier dus Blut und Boten, de verbinding tussen bloed en land, die we terugvinden in het Duitse Heimat (ons = heem): woonplaats, vaderstad, huis, het eigen land of erf, afgescheiden stuk grond.

De Vier Heemskinderen (https://nl.wikipedia.org/wiki/Vier_Heemskinderen) uit het verhaal van het Ros Bayart (Beiaard) zijn kinderen van Heimon (van Haemon).

De vogel Hameh (foto Volkoomen)

De Arabieren vóór de invoering van de islam geloofden, dat uit het bloed van een vermoorde mens een vogel opsteeg, die Hamah (http://www.volkoomen.nl/dieren/Hameh.htm) heette en tot in eeuwigheid de graven van de ongelukkigen bezoekt. Hij zou voortdurend “Oscani!” gekrijst hebben, dat wil zeggen “Geef me te drinken”, doelend op het bloed van de moordenaar.

De Perzen kennen een mystiek gebied, Hamestan, wat “heemsteen” zou kunnen zijn, want dit oord ligt tussen de Hemel en de Hel. Hier gaan de zielen naar toe van diegenen, van wie de  goede daden tegen de slechte opwegen”  [Vollmer, p. 99, 227f].

Referenties
Frazer, James, The Golden Bough. A study in magic and religion, London, 1971.
Graves, Robert, The Greek Myths (twee delen), Harmondsworth, 1977 (= 1955).
Hämmerling, Elisabeth, Orpheus’ Wiederkehr, Der Weg des heilenden Klanges, Alte Mysterien als lebendige Erfahrung, Interlaken, 1984.
Vollmer, Wilhekm, Wörterbuch der Mythologie aller Völker, Dritte Auflage, Stuttgart, 1874 (reprinted Leipzig, 1978).

Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-1-freuds-totem-en-taboe/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-2-archetypen-droomtijd-wereldcycli/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-3-de-tekens-aan-de-hemel/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-4-de-zeven-planeetgoden/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-5-noordse-mythologie/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-6-apollo-pan-slangen-en-het-boze-oog/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-7-leela-het-leven-als-spel/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-8-venus-pallas-athena-isis-en-anubis/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-9-het-sirius-mysterie/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-10-wodan-en-het-wilde-leger/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-11-wodan-hermes-baal-adonis-en-tammuz/

Plaats een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*


CAPTCHA ImageChange Image