Harry Vaandrager – Feuilleton (2.1 & 2.2)

Wat vooraf ging:
https://robscholtemuseum.nl/harrie-vaandrager-feuilleton-1/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-2-3/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-4-5-6-7/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-8-9/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-10-11-12/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-13/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-14/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-15-16/

2.1.

Bob Scholte:
“Ik ben geen ik. Ik heb geen ik. Ik ben ik niet. Althans niet zoals in jouw wereldse komedie Rob. Daarom kan en wil ik geen personage zijn. Spuug dat alsjeblieft namens mij naar de inktverkwister. Een personage is een deur waarvan je niet weet of het de in- of uitgang is. In de loop der jaren ben ik inmiddels bijna versteend geraakt beste broer. Misschien ben ik een steen. Misschien zelfs al kapoeres. Niemand die het mij zegt. Kan je onthullen dat het in moeders uterus niet helemaal jofel is. Het is hier verzwerkt. Moet dagelijks onder het juk van de eenzaamheid doorgaan. De binnenzee van ons moedertje is opgedroogd. Overal waar laag op laag mijn tekeningen staan, lijkt het gelooid varkensleer te zijn geworden. De lucht kotselijk bedompt. Het ruikt hier muf. Hoe dat zo gekomen is, daar heb ik geen pap van gegeten. Maar laat ik niet jammeren. Dat is iets voor de heffe des volks en niet voor ons Scholtens. Laat ik jouw kat niet de bel aanbinden. Nou, een beetje dan. Ben nu eenmaal niet je jabroer. Mag ik, we zijn per slot van rekening nog lang niet kiet. Maar geloof me Rob, ik ga die kat zeker niet in het donker knijpen. Beloofd. Over ‘donker’ gesproken, hier heerst de donkerte. Zie geen hand voor ogen. Geen punt. Ook niet dat mijn eigen schilderingen ongezien blijven. Kan alleen maar raden wat ik gemaakt heb. Wat kan het schelen, bij nacht zijn alle honden zwart. Kan je verzekeren, dan gaan die krengen van de ketting. Ze verdromen zich, dat kan in de nacht, tot heuse griffioenen. En dan kan je er op wachten dat het op keet uitloopt. Zo hoort dat. Trap jij wel genoeg keet? Je bent toch niet al te braaf geworden? Weet je nog toen jij hier ook nog was, hoe we als gekken te keer gingen tegen alles wat we opvingen uit de wereld. Overtuigd voor altijd te blijven waar we waren. Maar jij moest uiteindelijk zo nodig geboren worden. Lafbek. Ik zit hier gebeiteld. Waar zou ik anders heen moeten? De hemel is gesloten, de hel vol.

Had ik ook een mens moeten worden? Nee heb ik besloten. Daar heb ik zo mijn redenen voor. Een echt mens, wat is dat? Wie is dat? Wat ik verneem: een mengelmoes van een blufbaas, een betwetende prediker van wantaal, een belustigde, een doofpotter, een dromer, een moordenaar, een ik-zegger, een roofdier, een ijdeltuiter ach ach ach, de mens is een raar verhaal. Een anomalie. Een opblaaspop vol valse lucht. Vul zelf maar verder in, kleur de plaatjes en ga terug naar af. Ik minacht de mens. En dan wordt beweerd dat ie de maat van alle dingen is. Ik minacht dus ook de dingen. Is dat logisch of niet? Hoe dan ook, ik heb afgeleerd over de mens na te denken. Op den duur krijg je stellig minder reden om dit te blijven doen. Mis nu iedere reden. Te betreuren valt dat die schuit van Noach niet is gezonken. Hoewel, dan waren er ook geen varkens, ratten, slangen en kakkerlakken geweest. En waar hadden we de mens dan mee moeten vergelijken? Dan heb ik nog de mazzel zowat analfabeet te zijn.”

2.2.

“Goed dan, ik zal schrijven. Welkom in mijn onderwereld. Ik schrijf om niet te hoeven lezen. Al die dikdoenerij van een skelet. Al dat beumakend gebrabbel. Dat gedaas en gezwemel. Nekpraat. Al die uitgewalste beschrijvingen. Heb je er ooit een gelezen die je niet kan missen? Het is als een sigaret oppakken, aansteken en wegblazen. En dan al die bepalingen van tijd en plaats. Geboren zijn of sterven in Pisa of Calcutta, eenzaam zijn of angstig worden voor of na Christus, het maakt allemaal geen drol uit. Kan hier verklaren dat alle drollen noodwendig in het riool van de vergetelheid terecht komen. Daar maak je geen kindjes. Daar is dartelen taboe. Donderstraal op met dat lezen. Ga fietsen stelen. Moet er op mijn tandvlees van lopen. Leugens. Rob jongen, het zijn allemaal leugens. Laten wij samen de leugens beliegen. Maar doe het me niet aan om mij in een boek te laten belanden. Zeg het bij herhaling: ik wil geen personage zijn. Zelfs geen held. Wil geen deel zijn van een plot. Nee. Nooit. Een plot is de verschrikkelijkste dood denkbaar. Een natte scheet is ‘t. Pas zelf ook maar op Rob, een plot zal je geheid vroeg of laat prederen. En wat moet ik dan? Om Kafka een beetje te verhaspelen: jij bent het mes waar ik mijzelf mee kan verwonden. Wat moet een foetussteen zonder mes?

Ik schrijf dus, en wel in de lucht. Noodgedwongen, op de wanden is geen plaats meer. Schrijf in een taal, geleend van de dood. Wellicht ben ik de echoput van de dood. Wie het weet, mag de waarheid ontkurken. Mijn woorden zijn golven die niet weten of het vloed of eb is. Heb vergeefs gezocht naar de taal van de stilte. Die lijkt mij welluidender. Een uitgemaakte zaak, nu kan ik hooguit hijgend zwijgen.”