Harry Vaandrager – Feuilleton (2 + 3)

Wat vooraf ging:
https://robscholtemuseum.nl/harrie-vaandrager-feuilleton-1/

2.
“Dag moeder, dag Feestje. Nee, niks aan de poeperd hier. Een journalist op bezoek. Voor een interview of zoiets. Wat ik hem ga vertellen? Weinig. Beloof je, zal geen griesmelige klets opdissen. Als ik veel zeg, dien ik ook veel uit te leggen. Daar heb ik geen tijd voor. En al helemaal geen lust toe. Uitleggen zou verboden moeten worden.

Heb je mijn sjaal al afgebreid? Kobalt toch? Zal me goed staan. Moet ophangen. Goed, zal niet zoveel roken. Ik bel je zo snel mogelijk. Kus.”

3.
“In den beginne was er het woord, zeggen ze. Onzin. Verf is het begin, geloof me. Een uitdijend begin. Verf is het zand in de woestijn, het dynamiet in een theemuts, dauwdruppels die verstoppertje spelen in een treurwilg. Wie dat snapt, kan beelden maken. En daar draait het om: beelden die alles wat je kent een loer draaien, de wereld van de wethouders, klerken en soortgelijk gespuis afranselt. Ze kunnen me de bout hachelen. Hun wereld is louter potsier. Gebraaf. Gezeiksnor. Een theezakje even in heet water gedompeld. Dat is een wereld gemaakt voor de televisie. Daarin leven is masturberen zonder stijve. Is dat niet het beste wat we in dit kreupelhout kunnen doen? Beelden maken waar een krokodil zich herschept tot een zonnebloem, waar een vlo samenvalt met het universum, waar een fata morgana vermomt is als zebrapad. Als jij dat bedrog noemt, dan noem ik het een sublieme leugen. Nu ja, ik ben geboren uit verf. Verf is mijn vruchtwater. Mijn kwasten zijn de navelstreng naar het beeld. Het is geen waterverf kan ik je verklappen. Acryl. Droogt lekker snel. Kan dan onmiddellijk door met volgende beelden. Hup hup hup, op naar een nieuwe wereld. Dat is zo lekker aan mijn vak: bevalt de wereld niet die je gemaakt hebt dan laat je die voor wat ze is en maakt een nieuwe. Verrot als het niet waar is, een werk kan alleen deugen als het foei spuwt op het bekende. Het gaat dus om het laatste werk. Het een-na-laatste is per slot al bekend. Daarom ben ik gedoemd om door en door te gaan. Goddank ben ik tweehandig. Werk simultaan aan twee schilderijen. Je moet me bezig zien moeten zien, zwaaiend met mijn kwasten alsof ik de ‘Le sacre du printemps’ dirigeer. Klinkt dit alles als gehoogdraaf? Wees gerust, ik weet als geen ander dat we nauwelijks meer dan een remspoor in de slip van de eeuwigheid zijn.

Eerlijk is eerlijk een schilderij vindt zijn oorsprong niet, zoals ik eerder zei, in verf. Mijn eigenste pit is het verlangen. Het verlangen er niet te zijn, elders te zijn. Het verlangen een ander te zijn. Het verlangen de wereld te verscheuren en weer maltentig schots en scheef in elkaar te plakken, naar mijn hand te zetten. Jij weet vast ook dat verlangen lijden is. Pijn. Ellende. Dat is het, alles spruit voort uit ellende. Excuus, moet mijzelf weer hernemen: alle beelden lekken uit een open wond. Een wond die nooit heelt. Nu ben ik gelukkig niet kwijnziek. Alleen als ik denk. Ik denk nooit. Denken is een virus dat het nieuwe muilkorft. Ik heb geen aap in de mouw, kan het onbewimpeld zeggen: ik heb geen lust mijn eigen hart op te eten. Zo, dat gezegd hebbende is het nu tijd voor een saffie. Heb wat frisse lucht nodig.”