Harry Vaandrager – Feuilleton (14)

Wat vooraf ging:
https://robscholtemuseum.nl/harrie-vaandrager-feuilleton-1/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-2-3/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-4-5-6-7/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-8-9/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-10-11-12/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-13/

14.
“Vertelde je net over het meisje met de ballon. Verhaal is nog niet klaar. Dat meisje is inmiddels een dame van in de tachtig. Ada Brink heet ze. Kreeg gisteren een brief van haar. Geen kattenbelletje. Zal voorlezen als je zweert daar niet uit te zullen citeren. Goed dan, luister.

‘Eerlijkheidshalve geachte heer Scholte ben ik geen liefhebber van beeldende kunst. En dat terwijl ik tot rond mijn dertigste docent modeltekenen ben geweest aan de academie hier in Rotterdam. Een koorddansend nijlpaard op drie poten, zo voelde ik mij toen. Van de ene op de andere dag heb ik ontslag genomen en ben gaan werken in een dierenasiel. Nooit spijt van gehad. Mijn eerste dagen daar heb ik een verwaarloosde Rottweiler er bovenop kunnen krijgen. Daar kan geen schilderij tegen op. De ontwikkelingen volg ik al lang niet meer. Mijn laatste sensatie was Alberto Giacometti. Nou dan weet u ’t wel hoe ver ik achter loop. Ik denk wel eens, waar loop ik eigenlijk op achter? Ja al meer dan acht decennia loop ik mee. Welaan, dan tobt men niet langer over mode en trends. Heb er te veel voorbij zien flitsen om daar nog warm van te worden. In deze wereld vinden ze het minderwaardig als het niet groot en veel is. En het liefst nieuw. Krankjorum. Ik heb altijd al van nietig, weinig en oud gehouden. De ziel van een bejaard veldmuisje zien, dat vind ik pas iets waard.

Ik wil het hier dan ook niet over de schone kunsten hebben. Wellicht onfatsoenlijk en al te vrijpostig, doch ik wil een persoonlijke kwestie aansnijden. Ik weet namelijk wat u van mij weet. Ik weet ook een en ander van u. U bent immers een publiek figuur. Zo is mij uw fascinatie voor botsautootjes bekend. Voorwaar, daar snap ik geen snars van. Dat is wel iets totaal anders dan luchtballonnen. Zoals u kunt bevroeden zijn die malle dingen mijn redding geweest. Gek eigenlijk, dat een dun rubberachtig vliesje met lucht daarin zoiets kan bewerkstelligen. Lucht, niets meer dan lucht meneer Scholte. Lucht, het is niets en het is alles. Het is de dood en het leven. Mijn ballonnen waren meestal rood. Een enkele keer leek het alsof een ballon aan het plafond bleef kleven. Vooral ’s nachts. Dan was het voor even mijn eigenste zon. Wil het verder niet over die tijd hebben. Waarom ook, ongeluk ziet er immers altijd hetzelfde uit. Geluk kent daarentegen vele schakeringen. Bodemdiep putten uit de bron van de melancholie dunkt mij slecht voor de spijsvertering. Ik laat mij daar niet mee beslommeren. Ontken niet gekneveld te zijn door mijn ouders. Nee, geen pretje, eerder nogal eng. Vooral mijn vader kon voor een bruut doorgaan. Maar mijn jeugd was niet louter een bijenkorf van kwaad waar sadisme gonsde. Ondanks alles, had mijn vader de zee in zijn ogen. In de ogen van mijn moeder zag ik trouwens een berglandschap. Mijns inziens kan je dan niet alleen slecht zijn. Of zou u het vergelijken met de Dachaubeul die ’s avonds virtuoos Bach speelt voor zijn vrouw? Ik weet het niet. De laatste keer dat ik mijn vader zag, lag hij gekist. Er zat een naaktslak op zijn kale kop geplakt. Zo aandoenlijk. Moest een traantje wegpinken. Dat is geen dichter gelukt. (Gedichten lees ik tussen haakjes al lang niet meer. Geef de voorkeur aan de bijsluiter voor een smeerseltje tegen aambeien.)

Laat ik mij niet verslingeren aan meer ontboezemingen. En zeker niet weeklagen. U zou nog denken dat er zaadjes van een vleesetende plant in mijn ziel zijn gezaaid. Dat is niet zo. Integendeel, het gaat mij goed. Ofschoon ik nooit geschikt ben geweest voor de gewone wereld. Het is daar zo gesloten, met als slot de maalstroom van het geheugen. Niets voor mij. Heb eerst ruim zestig jaar om de as van de wereld gedraaid. Dat was genoeg. Had geen lust meer om overal tegen op te botsen. Ik wil niet naar de uitverkoop, het strand, de film, het museum. Waar mensen zijn, is alleen kabaal. Ik wilde altijd de wereld openbreken als een walnoot en de muziek van dat gekraak horen. Eenzelvig op zoek naar de weidsheid van voor de eerste herinnering. Nu het bezinksel van mijn herinneringen zijn weggespoeld met het badwater, kan ik dit eindelijk doen: een opening, een gat in de wereld slaan om daaruit te ontsnappen. Het is al een beetje gelukt. Nu kan ik sterren in het mos rapen. Vleermuizen als engelen zien. Dingen een nieuwe betekenis geven. Dat wil ik blijven kunnen doen en daar heb ik uw hulp bij nodig. Niet omwille van reciprociteit, want dat vind ik een walgelijk mechanisme, maar omdat ik vermoed dat u mij begrijpt.

Nu kom ik bij de werkelijke reden dat ik u schrijf. Tot mijn ongenoegen is een en ander uit mijn verleden in de openbaarheid gekomen. Tegen mijn wil. U weet als geen ander hoe men de boel verknipt en het nooit fatsoenlijk, decent aan elkaar plakt. Altijd maar weer slechts een sneetje van de waarheid. Zo maken ze een mens kapot. Daarom verzoek ik u met de hoogste urgentie zorg te dragen dat hier een einde aan komt. Mijn heil staat op het spel. Dank u bij voorbaat.

Met hoogachting,

Ada Brink’

Je kan je afvragen of die Ada wel bestaat. Je kan ook stellen dat ze een idee is. Dan doet de vraag er niet meer toe. Ik heb tijden niet zo lang achter elkaar geluld. De zon is al aan het ondergaan.