Harry Vaandrager – Feuilleton (8 + 9)

Wat vooraf ging:
https://robscholtemuseum.nl/harrie-vaandrager-feuilleton-1/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-2-3/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-4-5-6-7/

8.
“Waar was ik gebleven? Over het leven? Kan niet waar zijn. Was zeker stapelzot. Waarschijnlijk wilde ik het over de dood hebben. Daarover weet ik mijn weetjes. Overigens ook zo’n woord waar ik onmiddellijk netelroos van krijg. Een collega sprak er vorige week over. Heb even later mijn linkerarm van pols tot schouder open gekrabd. Moet toegeven, de hele mikmak, geen verschrikking uitgezonderd, voert terug naar angst voor de dood. De dood, die gozer sneest zonder pardon onze waardigheid weg. Alle vernederingen hebben de Dood als achternaam. Wat ik daarmee bedoel? Dat is niet de afspraak jongen. Je zou geen vragen stellen. Louter luisteren. Doe dat dan.
Jofel aan de dood is dat er geen zier valt op te kammen. De dood zegt wat ie te zeggen heeft. Meer niet. Voor de dood volstaan een paar werkwoorden. Kom daar eens om bij schrijvers. Die zeveren zeven mijl weg voor de kat z’n poes. Die klootviolen op valse snaren.
Ik weet er natuurlijk geen kloot van. Wat dat betreft lijkt de dood op schilderen. Het is beide een braakland, een niemandsland betreden. Een land zonder verkeersborden en prikkeldraad. Daarom kan ik niet anders dan dingen schilderen die je niet in de encyclopie kunt opzoeken. Goddank krijgen wij schilders van verf een vetje. Verf is een vrouw die door mijn kwast wordt gestreeld en dan een nieuw leven baart. Er is ook een doem. Wie nieuw leven wil maken, moet het doordeweekse leven terugverwijzen naar de oerknal. Met geweld desnoods. Baren doet pijn. Wat ik er verder van denk: ach ach ach, o o o. Over denken zijn allerlei spraakwarrende misverstanden in omloop. Neem van mij aan, als er iets te veel eer krijgt, is het denken. Dat is prikken in een mierenhoop en hard weglopen. Denkers zijn de souteneurs van de onvruchtbaarheid. Ik denk niet.”

9.
“Het is je weer gelukt mij spinnijdig te maken Vaantje. Ik zou je smeer moeten geven en je slabek dichttimmeren. Je bent met hetzelfde sop overgoten als al die schrijvertjes, geen sikkepit beter. Je teemt als een hysterische maagd. Een sof ben je. Een slipvanger. Wat je doet is mij willens en wetens door het slijk halen. Je zet me te kakken. Als jij al een waarheid kent, is die gelogen. Acht jou in staat je eigen handtekening te vervalsen. Zeker allemaal ten faveure van een literair spelletje? Heb je enig benul hoe ik over de tong ga? Uitentreuren krijg ik allerlei vragen van hoe zit dat met Bob, wist niet dat je allergisch was voor sommige woorden, ben je echt zo cynisch? De vragen en verwijten willen niet stelpen. Nee, jij bent zeker mijn afgezant niet. Laat staan mijn spreektrompet. Begrijp, ik voer hier de vlag. En jij, begin nou toch eindelijk eens serieus aan mijn biografie. Verdien ik zo stilletjes aan. Helaas helaas, jij kent mij niet. Luister. De misantroop die van mensen houdt, dat ben ik. Een vogelverschrikker als vogelaar, dat ben ik. De pessimist die iedere ochtend fluitend ontwaakt, dat ben ik. De hartouwehoer die wil zwijgen, dat ben ik. De denker die verlangt een mud bintjes te zijn, dat ben ik. Ik schilder, en soms ben ik.”