Cor Hendriks – Assepoesters Slippertje (15): De Hazenhoeder (ATU 570)

Rabbit Herd (foto YouTube)

Assepoesters Slippertje (15): De Hazenhoeder (ATU 570)

We zien de drie broers en de te “genezen” prinses ook in de collectie van Grimm in het sprookje ‘De Vogel Grijp’ (KHM, p. 165, II, p. 296 – 303), waarin de enige dochter van de koning ongeneeslijk ziek is en slechts kan genezen door een appel. De koning kondigt af, dat wie haar de genezende appel brengt, met haar mag trouwen. Een man met drie zonen heeft een boom vol prachtige appels en stuurt zijn oudste zoon Uele met een mand vol naar de koning. Onderweg komt de jongen een grijs mannetje (vergelijk ‘De Gouden Gans’) tegen, dat vraagt wat hij in zijn mand heeft. “Kikkerpoten!” “Zoals je zegt, zo zal het zijn” zegt het mannetje en als de jongen bij de koning de mand opent, spartelen er kikkerpoten in, waarop de koning hem woedend wegjaagt. De vader stuurt de tweede, Säme, die tegen het mannetje zegt: “Everborstels.” De derde, Hans, bijgenaamd Domme Hans, wil het proberen, maar zijn vader zegt hem te wachten tot hij wijzer is geworden, maar laat hem tenslotte toch gaan. Hij zegt tegen het mannetje appels te hebben om de prinses te genezen, maar bij het paleis willen ze hem niet binnenlaten vanwege zijn broers. Hij pleit echter zoet, wordt doorgelaten, laat voor de koning de appels op tafel rollen en even later is de prinses genezen. De vreugde van de koning is onbeschrijflijk, maar hij heeft geen zin om zijn dochter met Hans te huwen en zegt hem een boot te brengen, die sneller over land gaat dan over water (vergelijk ‘De Gouden Gans’). Hans gaat naar huis en vertelt alles zijn vader, die Uele het bos instuurt om zo’n boot te maken. Hij werkt vlijtig en krijgt op het middaguur bezoek van het ijselijke mannetje, dat hem vraagt wat hij maakt. “Houten schalen,” en dat worden het ook. De volgende dag stuurt vader Säme en hem overkomt hetzelfde. Hans zegt de derde dag “Een boot, die sneller gaat op het land dan op het water” en dat wordt het. ’s Avonds is de boot klaar en hij vaart er mee naar het paleis, snel als de wind. Maar de koning komt met een tweede eis. Hij moet van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat 100 hazen hoeden in de wei. Na een tijdje komt een bediende om een haas te halen, maar Hans wil alleen aan de prinses zelf een haas geven. Als de bediende weg is om de prinses te halen, komt het mannetje en geeft Hans een fluitje. Als de prinses komt, krijgt ze een haas mee, maar na een paar passen blaast Hans op het fluitje, zodat de haas terug komt rennen, en ’s avonds heeft hij nog alle 100 hazen. Dan volgt er nog een laatste opdracht: het halen van een veer van de Vogel Grijp.

Een Nederlandse versie is ‘De Pruimenjongen’ (ASLL, p. 430 – 433, N° 210). Een arme dagloner met drie zonen bezit naast zijn hut een pruimenboom, die het hele jaar door vruchten draagt. Nu is de koning een groot liefhebber van pruimen en op een keer in de winter laat hij afkondigen, dat, wie hen pruimen bezorgt, met zijn dochter mag trouwen. De oudste zoon gaat erheen, komt onderweg een oude vrouw tegen en zegt op haar vraag, “Padden, oude heks.” “Dan hoop ik, dat het de mooiste padden zijn, die men ooit zag,” mompelt de vrouw en als de jongen in het paleis aan tafel bij de koning de mand opent, springen grote, vette padden eruit tot grote consternatie van iedereen en de koning schopt hem de deur uit. Thuis zegt hij er niets voor van de koning te hebben gekregen, maar zijn vader denkt, dat hij zelf de pruimen heeft opgegeten. Daarop gaat de tweede zoon en zegt “Eikels, oud wijf!” en ook hij weet ternauwernood aan de woedende koning te ontkomen en zegt thuis hetzelfde. De jongste mag niet van zijn vader. “Jij bent altijd een onbeholpen lummel geweest. Het zal je nog slechter vergaan.” Onderweg zegt hij tegen de oude vrouw “Pruimen voor de koning” en zij wenst, dat het de mooiste zullen zijn. Bij het paleis wordt hij pas toegelaten na het laten zien van de pruimen. De koninklijke familie begint meteen te smullen en de koning zegt “Wat sta je daar nog? Waar wacht je op?” “Op mijn loon, Sire.” De koning wil de jongen eerst beproeven voor hij met de prinses mag trouwen en geeft hem een mand met 12 konijnen: die moet hij drie dagen hoeden zonder er een kwijt te raken. Hij wordt naar de wei gebracht, waar de konijnen worden losgelaten, die meteen in het bos verdwijnen. De jongen snapt, da de koning hem kwijt wil, en gaat naar huis. Onderweg komt hij weer de oude vrouw tegen, van wie hij een zilveren fluitje krijgt. “Als je er op blaast, komen de konijntjes terug.” Snel gaat hij terug naar de wei, blaast op het fluitje en daar komen ze alle 12. Hij laat hen heen en weer lopen en snijdt in de schaduw van een boom een propjesschieter. Dan komt de opperjachtmeester van de koning om een konijn vragen. De jongen wil er een geven, als hij zijn neus kan raken met zijn propjesschieter. De jager wordt boos, maar stemt toe, omdat hij een oogje op de prinses heeft, en laat de jongen op zijn rode pimpel neus schieten. Deze schiet hem voor zijn raap en pas de 10e keer op zijn neus en blij gaat de jager weg met zijn konijn, maar is nog niet al te ver, als de jongen op het fluitje blaast. De dag erop komt de prinses vermomd als melkmeisje om hem een konijn af te troggelen. “Ze zijn niet te koop, maar voor een kus krijg je er een.” De koop wordt gesloten, maar de jongen blaast, als ze met het konijn wegloopt, weer op zijn fluitje. De laatste dag komt de koning zelf, vermomd als bediende, maar wordt net als de prinses door de jongen herkend, en deze verlangt van hem een diepe buiging in ruil voor het konijn, om dat vervolgens weer terug te fluiten. Zo komt hij de derde avond met de konijnen terug, maar als hij gedacht had de prinses te krijgen: “Zak vol gekheid,” zegt de koning. “Ook die kan ik leveren, nog wel drie!” “Daar houd ik je aan!” “Om u te dienen, Sire. Een jongen hoedde 12 konijnen en de opperjachtmeester liet zich 10 propjes in zijn gezicht schieten om een konijn te krijgen.” “Ha, ha, ha, stop die kerel in de zak, dan hebben we een zak vol gekheid,” lacht de koning en een ieder lacht hartelijk mee. “De tweede zak: toen kwam een boerenmeid of was het de prinses verkleed, die hem een kus gaf voor een konijn.” “Wat?” roept de koning en sommigen roepen “De prinses in de zak!” De jongen vervolgt “De derde zak: toen kwam een bediende of was het de k…” – “Ja, hou maar op,” zegt de koning, “je mag al met haar trouwen.”

Zoals we zagen, was de koning in ‘De soldaat en de prinses van Londen’ (Eggink, p. 25 – 32, N° 5, zie https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-2-motiefstudie-van-de-versleten-schoenen/) ook niet blij met zo’n eenvoudige soldaat als schoonzoon. Hij zegt hem te bewijzen een goed soldaat te zijn door de 25 konijntjes van de koning te leren exerceren zonder dat er een ontsnapt, anders gaat zijn kop er af. Juan stopt de konijnen in de mand en loopt droef de wei achter het slot in. Plots staat een oud wit vrouwtje voor hem, dat om eten vraagt, en Juan geeft haar de gebraden patrijs uit zijn ransel en krijgt van haar een wilg fluitje, waarmee hij de konijntjes in het gelid kan laten lopen, en met de konijntjes in de pas gaat hij naar het paleis. De koning kan zijn ogen niet geloven en stelt als derde eis, dat Juan drie dagen de konijnen in de wei laat grazen zonder er een kwijt te raken. De eerste middag komt de prinses, verkleed als boerenmeisje, maar Juan herkent haar en vraagt om een zoen Als de prinses met het konijn bij het kasteel is, blaast Juan op zijn fluitje. De volgende middag komt een arme oude vrouw, maar Juan ziet, dat het de koningin is, en vraagt om haar rok. De derde dag komt de als boer verklede koning en Juan vraagt om zijn broek. Ook die avond komt Juan met alle 25 konijnen terug. De koning verlangt nog een laatste proef: hij moet een zak vol leugens brengen. Juan lacht hartelijk, want die zak kan de koning meteen krijgen en hij wijst op zijn knapzak. “Toen ik de 1e dag de konijnen hoedde, kwam de prinses en gaf me een zoen.” “Dat is een leugen!” roept de prinses bloedrood van schaamte. “Dan zit de zak al voor een derde vol,” zegt Juan, “en de tweede dag kwam de koningin en gaf me haar rok.” “Dat is een leugen!” roept de eveneens bloedrode koningin. “Dan is de zak voor twee derde vol; en de derde dag kwam de koning en gaf me zijn broek.” “Dat is een leugen!” roept de rood aangelopen koning en Juan komt niet meer bij van het lachen. “Alstublieft, hier heeft u uw zak vol leugens,” en geeft de koning zijn knapzak. Dan blaast Juan nog eenmaal op zijn fluit, waarop de frons van het voorhoofd van de koning verdwijnt. Ook de koningin en de prinses opgewekt worden, waarna het huwelijk en koningschap van Juan volgen.

In het Duitse sprookje ‘De Hazenhoeder’ (Zaunert, p. 328 – 336, N° 59) is het gisteren 100.000 jaar geleden, dat een arme jongen zwijnen hoedt op het land van de koning, een zeug, een gouden vijzel en stamper op wroet. Zijn vader wil hem verkopen, maar de jongen brengt hem naar de koning, die hem vraagt, wat hij als beloning wil. “Dat krijg ik toch niet.” De koning dringt aan en de jongen vraagt om de prinses. Dat valt de koning rauw op zijn dak. In allerijl roept hij zijn raad bijeen en krijgt het advies de jongen vier dagen lang 100 hazen te laten hoeden. Ontbreekt er een, dan gaat zijn kop eraf. De jongen vraagt om een dag bedenktijd en gaat naar huis. Zijn vader schudt slechts het hoofd. De jongen drijft zijn zwijnen naar de wei en gaat zitten nadenken. Plotseling staat er een oud mannetje met grijze baard bij hem, dat hem een fluitje geeft om de hazen mee terug te fluiten, al zijn ze 1.000 mijl ver, en nog een tweede fluit om hem te roepen als hij in nood is. De volgende morgen gaat hij naar de koning, die hem meeneemt naar de hazenstal en de hazen loslaat, die meteen allemaal in het bos verdwijnen. “Die kunnen lopen, zeg!” lacht de jongen en kuiert het bos in. Als het avond is, blaast hij op zijn fluitje. De koning is verbaasd hem met alle hazen terug te zien komen en stuurt de volgende dag de prinses naar de jongen om een haas te kopen. Ze is verkleed als boerenmeisje, maar de jongen herkent haar. Hij vraagt haar om een kus. Als de prinses aan de woudgrens komt, fluit hij de haas terug. De volgende dag komt de koningin verkleed als boerin. De jongen laat haar hoofd staan en wappert met haar benen, waarna ze de beste haas mag uitzoeken, die ze in haar boezem steekt. De derde dag gaat de koning zelf in leren broek, hoge laarzen en een lang hemd. Hij zet een boerenhoed op en rijdt op een ezel naar het bos. Hij kan de haas krijgen, als hij de ezel negen keer kruiselings onder de staart riem kust. Hij stopt de haas onder zijn hemd. De jongen laat hem door de stad rijden tot aan het slot. Zo geraakt de koningin tot aan de stad. De jongen klimt in het woud op een berg, voordat hij de haas terug  fluit. De koning laat onmiddellijk de raad bijeenkomen. Als de jongen ’s avonds met de hazen komt en om de prinses vraagt, geeft de koning hem een raadsel. Hij moet hem over drie dagen een wollen zak vol verteld hebben. Hij laat de hof kleermaker een lange wollen zak naaien, die de hof timmerman opstelt op de markt, met een kansel er naast, waarop de jongen moet gaan staan om de zak vol te zwetsen. Deze is ondertussen naar het woud gegaan, waar hij met het tweede fluitje het mannetje fluit, dat hem adviseert gewoon te vertellen wat hem tijdens het hazen hoeden overkomen is. De jongen doet het en als hij wil vertellen, dat de koning de ezel kuste, zegt deze, dat de zak vol is, en geeft de jongen zijn dochter, die ook verliefd op hem is.

Een Franse versie, getiteld ‘Les cent lapins forains’ (De 100 kermis konijnen), die Le Roy Ladurie in zijn Geld, Liefde en Dood in de Pays d’Oc, p. 130f, behandelt, gaat over een vader met drie zonen. Allemaal kolenbranders, die horen over een koningsdochter, die wordt uitgehuwelijkt aan degene, die haar de drie mooiste peren zal overhandigen. De eerste zoon komt onderweg een oude fee tegen en zegt op de vraag, wat in zijn mand zit, brutaal. “Poep!” en als dit in het paleis er in blijkt te zitten, wordt hij in het gevang gezet. Bij de tweede worden de peren tot ratten. De derde zegt, dat de peren zijn om de prinses mee te trouwen. De fee maakt ze van goud, waarop de koning moest toegeven, maar eerst stelde hij nog extra eisen. Zo moet de derde zoon een kudde van 100 konijnen bijeenhouden, maar Le Roy Ladurie vertelt niet hoe. We mogen aannemen, dat ook hij een dresseerfluitje van de fee kreeg.

Eveneens zo’n fluitje moet de Rattenvanger van Hamelen gehad hebben. Over wie we lezen in de ‘Deutsche Sagen’ van de gebroeders Grimm (p. 70f), dat hij in 1284 de stad Hamelen bevrijd zou hebben van ratten en muizen door op zijn fluitje te spelen, waarop alle ratten en muizen tevoorschijn kwamen en achter hem aan de Wezer inliepen, waar ze allemaal verdronken. Uiteraard is dit een sprookje, want ratten en muizen kunnen natuurlijk zwemmen. Omdat de rattenvanger een veelkleurige (= bonte = vair = pied) jas droeg, zou hij Bundting (Pied Piper of Hamelin) hebben geheten. Er was hem een forse beloning toegezegd, maar toen de burgers van hun plaag bevrijd waren, berouwden ze het afgesproken loon en weigerden hem uit te betalen, waarop hij boos weg ging. Op 26 juni kwam hij ’s morgens om zeven uur of op het middaguur terug. Dit maal in een jagerskostuum en met een rode wonderlijke hoed op. Weer blies hij op zijn fluit en dit maal volgden hem alle kinderen (vanaf vier jaar), waaronder de reeds volwassen dochter van de burgemeester (was zij het loon, dat hij kreeg?). De hele zwerm volgde hem naar een berg, waar hij met hen verdween. Een kindermeisje had het gezien en kwam het melden, waarop een jammerlijk geschrei werd aangeheven. 130 kinderen bleken te zijn verdwenen en slechts twee keerden terug, de ene een blinde, die er wel over kon vertellen, de andere een stomme, die de plek kon aanwijzen. De berg werd de Poppenberg (poplig = nieuwsgierig) genoemd en volgens sommige berichten kwamen de kinderen in Zevenburgen weer boven de grond. De burgers van Hamelen lieten het in hun stadsboek optekenen en op het raadhuis werden de volgende regels aangebracht.

Im Jahr 1284 na Christi gebort
te Hamel worden uthgevort
hundert und dreißig Kinder dasülvest geborn
dorch einen Piper under den Köppen verlorn.”

De drie broers zien we ook in ‘De Bijenkoningin’ (KHM, p. 62, 317 – 319), ditmaal koningszonen. De twee oudsten zijn op zoek gegaan naar avontuur en niet meer teruggekomen. De jongste, bijgenaamd de Onnozele, trekt er op uit om hen te zoeken. Hij vindt hen, maar ze steken de draak met hem, omdat hij als simpele ziel meent de wereld aan te kunnen, terwijl zij, die zoveel slimmer zijn, hun weg er in niet konden vinden. Gedrieën trekken ze verder en komen langs een mierenhoop, die de oudsten kapot willen trappen, maar de jongste verbiedt het hen, zo gaat het ook bij het roosteren van eenden en het stoken van een vuurtje onder een bijennest. Ze komen in een kasteel met stenen paarden in de stal en niemand is er te zien, Ze doorlopen alle zalen, komen tenslotte bij een deur met drie sloten en een raampje, waardoor ze een grijs mannetje aan een tafel kunnen zien zitten. Na drie keer roepen doet hij open, leidt hen naar een welvoorziene en gedekte tafel en na het eten genoten te hebben naar drie slaapkamers, waar ze de nacht doorbrengen. De volgende morgen komt hij naar de oudste en brengt deze naar een stenen tafel, waar drie taken in gegraveerd staan, die moeten worden volbracht om het kasteel uit de betovering te verlossen. De eerste taak is het bijeen moeten zoeken van de 1.000 parels van de prinses, die in het bos tussen het mos liggen. Als er bij zonsondergang ook nog maar één ontbreekt, wordt hij van steen. Na een hele dag zoeken heeft hij er zo’n 100, te weinig, en verwordt tot steen. De tweede dag gaat de tweede broer op zoel. Hij, komt maar tot 200 en wordt steen. Dan is de onnozele aan de beurt. Hij heeft er zo’n moeite met de opgave, dat hij op een steen gaat zitten huilen. Maar dan komt koning Mier met de 5.000 mieren, die hij heeft gered, en in korte tijd hebben ze de parels voor hem verzameld. De tweede taak is het opvissen uit het meer van het sleuteltje van de slaapkamer van de prinses. Als de onnozele bij het meer komt, zwemmen de eenden hem tegemoet, duiken onder water en brengen hem het sleuteltje. De derde taak is het ontdekken van de jongste en dierbaarste van de drie koningsdochters, die er alle drie exact hetzelfde uitzien en alleen te herkennen zijn aan het verschil in zoet waar, die ze voor het slapen aten. De oudste suiker, de middelste siroop en de jongste honing. Nu komt de Bijen koningin te hulp, die de onnozele eerder van het vuur redde. Ze proeft aan alle lippen en blijft op de jongste zitten, zodat de koningszoon de juiste prinses kan aanwijzen. Daarmee is de betovering ten einde. Alles en iedereen wordt wakker uit een diepe slaap. De versteenden zijn weer levend en de Onnozele trouwt met de jongste en zoetste prinses. Hij wordt koning na de dood van haar vader. Zijn broers trouwen met de andere koningsdochters.

Een vergelijkbare  geschiedenis vmet dankbare dieren (ATU 554) is het Franse sprookje ‘De Fluiter’ (Soupault, p. 215 – 222, N° 41) over een jongen, die onder meer goed op de dwarsfluit kan spelen, daarmee geld verdient en zodoende De Fluiter wordt genoemd. Op een avond redt hij een snoek, die op de rivier oever is gesprongen en smeekt om in het water te worden teruggezet (vergelijk ‘Het kind met de gouden appel’), dan een vleugel lamme mier, die hij naar de mierenhoop terugbrengt, en ook een vleugel lamme bij. Nu zijn er mensen, die jaloers zijn op de Fluiter en tegen de koning zeggen, dat hij kan heksen. De koning laat de Fluiter bij zich komen, toont hem de sleutel van de schatkamer en werpt die in de rivier de Adour. “Als je hem niet binnen een uur terugbrengt, laat ik je ophangen.” Treurig begeeft de Fluiter zich naar de rivier, waar de snoek de sleutel voor hem opduikt. Dan laat de koning een zak gierst uitstrooien in het bos. Hij moet de gierst binnen een uur verzamelen en er mag geen korrel ontbreken (vergelijk de 1.000 parels). Hij gaat in het bos zitten, met zijn handen in het haar, waarop de mier het hele mierenvolk inschakelt, dat de korrels bijeenraapt. Tot slot moet de Fluiter uit de dochters van de koning diegene halen, die verliefd op hem is en met haar te trouwen, maar als hij zich vergist, wordt hij opgehangen. Terwijl de jongen vanwege dit vooruitzicht opnieuw treurig rondloopt buiten, komt de bij hem ten hulp. Zij zal de volgende morgen, als de koning met zijn drie dochters naar de kerk gaat, rond het hoofd van de juiste dochter vliegen, die haar dan met een zakdoek zal probeer te verjagen. Zo heeft de Fluiter weinig moeite met het zoeken van de juiste uit de drie even mooie zusters.

Ook in het sprookje ‘De Witte slang’ (KHM 17; p. 98 – 101) zien we drie dankbare dieren. Een wijze koning eet elke avond een witte slang op, die hem door een speciale dienaar gebracht wordt. Deze proeft eens een stukje en verstaat prompt de taal van de dieren (hij hoort de mussen samen kletsen). Toevallig is op die dag de ring van de koning gestolen en de verdenking valt op hem, omdat hij als meest vertrouwde dienaar overal toegang toe heeft. De koning beveelt hem vóór de volgende morgen de dief aan te wijzen, anders wordt hij zelf terechtgesteld. Bedroefd gaat de dienaar de tuin in en hoort bij de beek een eend klagen iets zwaars te hebben gegeten, namelijk een ring,  en hij brengt de eend naar de kok om te slachten en zo wordt de ring gevonden. De koning biedt hem zijn excuus aan, maar de dienaar vraagt om een paard, wat geld en vertrekt. Onderweg redt hij die in het riet verstrikte vissen, voorkomt het vertrappen van een mierenkolonie van vertrapping en slacht tenslotte zijn paard om een nest raven van eten te voorzien. Dan komt hij in een grote stad, waar herauten aankondigen, dat de prinses wil trouwen met degene, die een paar moeilijke taken volbrengt, maar op mislukking staat de doodstraf. Velen hebben het al geprobeerd, maar als de jongeling de prinses ziet (vergelijk ‘Aladdin’), wordt hij zo getroffen door de schoonheid van de prinses, dat hij alle gevaar vergeet en naar de koning gaat, die een gouden ring in zee gooit en hem beveelt deze terug te halen. De vissen brengen hem een mossel met er in de weg geworpen ring. De trotse prinses ziet, dat hij van lage afkomst is en stelt een nieuwe taak voor. Ze strooit 10 zakken gierst uit in het gras. Vóór zonsopgang moet hij alles bijeen gezocht hebben. Niet één korrel mag ontbreken (zie hier boven). ’s Nachts vullen de mieren de zakken. De verbaasde prinses geeft hem nog een derde taak, dat is het plukken van een appel uit de Boom des Levens. Dat is een echt een hopeloze opgave, maar na het doorkruisen van drie koninkrijken komt hij uit in een groot bos, waar een gouden appel in zijn hand valt als hij onder een boom uit rust. Het zijn de door hem geredde raven, die over de zee naar het Einde van de Wereld zijn gevlogen, waar de Boom des Levens staat. Vol van geluk en vreugde brengt de jongen de appel naar de prinses. Ze snijdt hem door midden en eten allebei een helft, waardoor ze vol liefde tot elkaar worden.

De drie dankbare dieren komen we ook tegen in het Estlandse sprookje ‘Grote Piet en Kleine Piet’ (Glazen Berg, p. 97 – 103) over de twee lijfeigenen van een landheer. De een is groot en dik als een reus en heet daarom Grote Piet. De ander is klein en tenger als een jongen en wordt daarom Kleine Piet genoemd. Op een dag als ze samen in het bos houthakken stelt Grote Piet voor om niet beide lunchpakketten tegelijk op te eten, maar eerst die van Kleine Piet. Deze is daarmee akkoord, maar als ze opnieuw gaan eten, wil Grote Piet niet delen en zegt tegen Kleine Piet het muizennest in de struiken op te eten. Deze wil het eerst doen, maar de muis smeekt haar jongen te sparen en als hij dat doet, belooft ze hem nog eens te helpen. De volgende dagen herhaalt Grote Piet zijn grap en Kleine Piet wordt eerst naar een bijennest verwezen en daarna een adelaarsnest. Ook de vierde dag wil Grote Piet zijn grap herhalen en dreigt Kleine Piet anders iets aan te doen. Ze gaat ’s avonds naar de landheer en die zegt, dat Kleine Piet in drie dagen een kerk van bijenwas moet maken, met een aarden wal er om heen en in de toren een klok met twaalf tonen. Kleine Piet wordt geroepen en moet de kerk maken, anders gaat zijn hoofd er af. Triest gaat hij het bos in, waar een bij vraagt wat hem scheelt en hulp belooft. De volgende morgen gaat Piet al vroeg naar buiten, waar de bijen al bijna klaar zijn met de kerk van was. Maar Piet blijft somber en een muis vraagt wat er aan schort en zegt tegen Piet morgen terug te komen. Dan is de kerk omgeven door een aarden wal. Maar Piet blijft nog steeds somber. Dan krijgt hij bezoek van de adelaar, die hem meeneemt naar de Duivel, die zo’n klok heeft in zijn slaapkamer. Op de rug van de adelaar vliegt Piet over bergen en rivieren. Vlak voor de grens van het rijk van de Duivel moet hij een tak, een zandkorrel en een waterdruppel oprapen. In de hofstede van de Duivel moeten ze heel stil zijn, maar de klok maakt twee keer een geluid bij het weghalen, waarbij de adelaar de Duivel sust, maar bij het wegvliegen begint de klok luid te luiden en de Duivel komt hen achterna. Op bevel van de adelaar gooit Piet de tak weg, die een bos wordt, waar de Duivel zich razend snel een weg door kapt. Dan de zandkorrel, die een berg wordt, die de Duivelmet door zijn zoon aangedragen schoppen rap weg schept. Ten slotte de waterdruppel, die tot een zee wordt, die de Duivel met hulp van zijn zoon en ook van zijn moeder probeert leeg te drinken. Als hij vol zit, moet de zoon hoepels aanbrengen en wiggen er tussen slaan, maar de Duivel barst open en al het water stroomt terug in zee. Nog voor het aanbreken van de dag hangt de klok in de toren. De landheer beloont Kleine Piet en deze zegt, dat Grote Piet een nog veel groter wonder kan verrichten, namelijk in een kachel slapen, waar een stapel hout van zeven meter in brandt. Dat wil de landheer wel eens zien en Grote Piet moet in de gloeiende oven stappen.

Een enigszins vergelijkbare geschiedenis treffen we aan in het sprookje ‘De Twee Reizigers’ uit de Grimm collectie (KHM, p. 107, II, p. 106 – 117) over een schoenmaker (vergelijk Grote Piet) en een kleermaker (vergelijk Kleine Piet), een olijk ventje, terwijl de schoenmaker niet tegen een grap kan en bij grap met een zuur gezicht trekt en een gebaar maakt, alsof hij de kleermaker zijn strot wil dichtknijpen. Deze geeft hem zijn fles, waarop het gezicht van de schoenmaker opklaart en hij voorstelt om samen te reizen. Ze komen bij een splitsing in een groot bos, de ene weg is twee, de andere weg is zeven dagen. De kleermaker neemt voor twee, de schoenmaker voor zeven dagen brood mee en na twee dagen komt er nog geen einde aan het bos. De derde en vierde dag krijgt de kleermaker niets van zijn gezel. “Eigen schuld.” Maar de vijfde dag houdt de kleermaker het niet meer uit en de schoenmaker wil hem alleen eten geven in ruil voor zijn rechter oog. De kleermaker doet het, maar op de zesde dag smeekt hij opnieuw om brood. Weer wil de schoenmaker een oog. De dag erna komen ze uit het bos, waar de schoenmaker de door hem geleide gezel , de kleermaker, bij een stel galgen achterlaat. Deze wordt ’s morgens vroeg wakker en hoort twee raven, die op de lijken zitten, tegen elkaar zeggen, dat de dauw onder de galgen degene, die er zijn ogen mee wast, het zicht zal terug geven. De kleermaker wast zijn ogen en meteen ziet hij in de verte een schitterende stad. Hij wil een veulentje grijpen, maar het veulen zegt hem tot later te wachten. Ook heeft hij honger, grijpt een ooievaar bij zijn poot, maar hij laat de heilige vogel weer los, net als de eendjes, en blijft ook van de honing van de bijen af. Uitgehongerd komt hij in de stad, waar hij snel werk vindt en beroemd wordt. Tenslotte wordt hij benoemd wordt tot kleermaker bij het hof uitgerekend op dezelfde dag, dat de koning de schoenmaker in dienst neemt. Als hij de kleermaker genezen ziet, gaat hij naar de koning en zegt, dat de kleermaker de kroon kan terugvinden, die in oude tijden verloren ging. De volgende morgen krijgt de kleermaker van de koning deze opdracht en als hij faalt, moet hij voor altijd de stad verlaten. Hij besluit maar meteen weg te gaan, loopt buiten de stad langs de vijver, waar moeder eend met haar 12 jongen voor hem de kroon opduikt. De kleermaker brengt hem naar de koning, die hem met een gouden ketting beloont. Maar de schoenmaker fluistert de koning in, dat de kleermaker het paleis in was kan namaken. De kleermaker krijgt deze opdracht en als hij faalt, dreigt hem levenslange gevangenis. Hij denkt “Het gaat van kwaad tot erger.” Hij pakt zijn boeltje en vertrekt. Onderweg gaat hij onder de holle boom met het bijennest zitten. De bijen zeggen hem de volgende dag met een groot laken terug te komen. ’s Nachts maken zij het paleis in was na en de kleermaker brengt het naar de koning en krijgt een groot huis. Nogmaals gaat de schoenmaker naar de koning en zegt, dat de kleermaker opschept, dat hij het water kan doen rijzen in de hof van de koning. De kleermaker moet dit doen, anders gaat zijn hoofd eraf. Weer gaat de kleermaker de stad uit en komt het veulen tegen, dat, nu een prachtige hengst is geworden, die de kleermaker op zijn rug neemt en met hem de stad door rijdt, de hof van de koning in, waar ze drie rondjes rennen en neerploffen. Met een enorme knal springt een stuk aarde de lucht in, meteen gevolgd door een manshoog opspuitende fontein van kristal helder water. De verrukte koning omhelst de kleermaker, maar de schoenmaker gaat nog een vierde keer naar de koning terug, die geen zonen heeft. Hij zegt, dat de kleermaker pocht de koning een zoon door de lucht te kunnen bezorgen. De koning geeft de kleermaker negen dagen en als het lukt, krijgt hij de oudste prinses tot vrouw. Ondanks dit aanlokkelijke vooruitzicht vertrekt de kleermaker en komt zijn oude vriend Neef Langbeen tegen, de babybezorger, die voor de verandering wel een prinsje uit de bron wil vissen. De kleermaker is na negen dagen terug op het slot. De ooievaar komt met een engel van een baby voor de koningin en heeft snoepjes voor de zusjes, behalve voor de oudste, want die krijgt de kleermaker tot man. De schoenmaker moet de schoenen maken, waarop de kleermaker op zijn bruiloft danst, en wordt dan verbannen. Onderweg komt hij bij het galgenveld, waar hij gaat liggen om te slapen, waarop twee kraaien aan vliegen vanaf de lijken en hem de ogen uitpikken (vergelijk de zusters in ‘Assepoester’).

Het uitpikken van ogen door de kraaien lijkt “poetic justice” te zijn voor wat de schoenmaker de kleermaker aandeed, maar er is iets anders aan de hand. De raven hebben namelijk een geheim verklapt aan de kleermaker. Ze zeiden “Als blinden dit wisten, dan zouden ze al lang hun zicht terughebben.” Dit afgeluisterde gesprek (ATU 613) zien we beter in het Estlandse sprookje ‘De Twee Broers” (Glazen Berg). Een boer met twee zonen zegt op zijn sterfbed de erfenis eerlijk te verdelen. Echter zodra de vader begraven is, steekt de oudste, als ze in het bos hout hakken, zijn broer de ogen uit en laat hem achter. De blinde geraakt steeds dieper in het bos en zit onder een boom te huilen. Dan hoort hij plots zeggen “Wat zijn de mensen dom. Ze weten niet eens, dat blinden genezen als ze hun ogen wassen met ochtenddauw.” De jongen wast meteen zijn ogen en ziet achter een struik twee mannetjes (vergelijk de twee raven). “Als de mensen in Koperstad, dat wisten, waren alle ogen weer gezond,” zegt de een en de ander “Ach en dan in Zilverstad, waar al jaren watergebrek is en ze hoeven alleen de grote steen onder de stadspoort te lichten en ze hebben water.” “In Goudstad zijn ze helemaal dom. Daar liet de prinses tijdens de mis haar hostie vallen en een pad van onder het altaar vrat die op. Sindsdien is ze ongeneeslijk ziek, terwijl ze slechts die pad geroosterd hoeft op te eten om te genezen.” De mannetjes beloven het niemand te vertellen en degene, die deze belofte breekt, ter plekke te roosteren. De jongen vult zijn buidel met dauw, gaat naar de koning van Koperstad en verklaart iedereen te kunnen genezen. Na aanvankelijke argwaan mag hij het proberen en krijgt na afloop geld en een paard met koperen wagen om het te vervoeren. Daarmee reist hij naar Zilverstad, waar hij, evenzeer na lang aandringen, bij de koning de steen onder de stadspoort oplicht, veel geld krijgt en twee zilveren wagens met paarden. Daarmee reist hij naar Goudstad, waar de koning na op de wagens te zijn geattendeerd de jongen pas laat proberen de prinses te genezen. ’s Avonds vangt hij de pad, roostert hem, maalt hem tot poeder en geeft hem de prinses in water te drinken. Terstond geneest ze en dit maal krijgt de jongen drie gouden wagens met paarden. Zo komt hij met zes wagens thuis bij zijn broer, die wil weten, hoe hij er aan komt (“dan krijg je de boerderij”). De jongste vertelt van het afgeluisterde gesprek tussen de twee mannetjes. De oudste rent daarop meteen het bos in en verbergt zich achter een grote struik, wachtend tot het nacht wordt. Dan hoort hij plots twee kijvende stemmen en ziet de mannetjes ruzie maken. “Jij hebt onze geheimen verklapt,”  verwijten ze elkaar en gaan er om loten, maar het lot wijst hen beurtelings aan. “Hier klopt iets niet!” Ze gaan zoeken, vinden de broer en draaien hem de nek om.

We zien dit afgeluisterde gesprek ook in het Friese sprookje ‘De blinde met de valse makker’ (Poortinga, 112-115) over twee bedelaars, waarvan één blind is, die door de ziende wordt geleid. Ze delen de opbrengst van het bedelen, maar de ziende houdt het merendeel voor zichzelf. Als ze bij de stad komen, waar de dochter van de koning zal trouwen met hem, die haar van haar blindheid geneest, besluit de ziende de blinde te achter te laten en er alleen op af te gaan. Zo dwaalt de blinde rond en komt in een bos terecht, waar hij in slaap valt, maar wakker wordt van stemmen. Het zijn drie roeken, die vertellen over de blindheid van de prinses. “De bron met genezend water is hier vijf meter vandaan. Als ze ermee haar ogen wast, ziet ze weer.” Vervolgens “Als dat water in de giftige bron wordt gegooid, is deze bron weer zuiver.”  En “hier aan de overkant van de rivier hebben de aardmannetjes onder de blauwe steen hun schat begraven.” De jongen vindt de bron, wast zijn ogen en kan weer zien. Hij vult zijn leren zak met water en gaat naar de stad. Bij het paleis hoort hij een hem bekende stem, het is zijn vroegere makker. Hij kruipt weg tussen de mensen om hem beter te kijken bekijken. Het is een hele heer geworden. Hij wordt door de wacht toegelaten bij de koning, die hij een heel verhaal ophangt over zeldzame kruiden, die hij weet te vinden, en zo weet hij een aardig handgeld los te peuteren. Hij komt al snel weer terug. Opnieuw weet hij geld te krijgen en besluit nu daarna maar weg te blijven. De voormalige blinde gaat tenslotte ook en wordt argwanend toegelaten. De prinses neemt het op voor de bedelaar en als iedereen de zaal verlaten heeft, geneest hij de prinses met het water. Ze zingt van blijdschap. Dan volgt het huwelijk, waarbij de vroegere makker ook weer opduikt. Hij wordt echter herkend en tot de galg veroordeeld, maar de bruidegom verzoekt om gratie, waarop de schobbejak na een geseling en wat brandmerken over de grens wordt gezet. Na het feest komt er een vreselijke droogte en alleen de giftige bron bevat nog water. De kersverse prins giet het overgebleven water er in, drinkt er van en is de held van de dag. Ook als het rijk in financiële problemen is geraakt, brengt de schat onder de blauwe steen uitkomst. Hierop volgt de troonopvolging door de ex blinde.

De valse bedelaar makker zien we ook in de Vlaamse versie (van ATU 613) ‘De Twee Uitgediende Soldaten’ (ASLL, 190 -192 n° 95). Als ex soldaat kom je moeilijk aan werk en ons tweetal besluit te gaan bedelen, waartoe de een de ander de ogen zal uitsteken. Ze gooien kruis of munt. Dan trekken ze rond, maar de ziende strijkt het meeste geld op en geeft de  blinde slechts wat hij zelf niet lust. Deze klaagt daarom vaak en op een dag laat de ziende hem alleen in een bos achter. Als het nacht wordt, klimt de blinde in een boom en overhoort vier dieren, een beer, leeuw, vos en kraai, die geheimen kennen, die ze aan niemand willen verklappen. De beer weet, dat morgen de stad zonder water zit en dat een bron in de kelder van het stadhuis verborgen is. De leeuw weet, dat achter het bos een rivier is, waarvan het water blinden geneest, en dat, voegt de vos toe, de dochter van de koning kan genezen. De kraai weet niets. Als de dieren weg zijn, zoekt de blinde naar de rivier, wast er zijn ogen in en kan zien. Hij gaat naar de stad, onthult de bron en strijkt een dikke beloning op. Hij gaat daarna naar de koning en zegt hem de prinses te kunnen genezen. De koning stuurt een soldaat om een beker water te halen en geeft de genezen prinses de soldaat tot vrouw. Op een dag ziet de getrouwde soldaat een bedelaar. Het is zijn voormalige kameraad. Hij vergeeft hem en neemt hem mee, maar zodra de arme hoort over het afgeluisterde gesprek, gaat hij naar het bos en klimt in dezelfde (!) boom. Om middernacht komen de vier dieren weer bijeen. Het is exact een jaar na het vorige gesprek, dat door iemand afgeluisterd moet zijn. Tenslotte ontdekken de dieren de soldaat in de boom, sleuren hem omlaag en verslinden hem. De kraai pikt hem het hart uit het lijf.

Referenties
Eggink, Clara (vertaald door), Spaanse Sprookjes, Deventer, 1975 (= Praag, 1973).
Le Roy Ladurie, Emmanuel, Geld, Liefde en Dood in de Pays d’Oc, Amsterdam, 1989 (= Paris, 1980)
Poortinga, Ype, De ring van het licht. Friese volksverhalen, Baarn, Leeuwarden, 1977.
Soupault, Ré (edited by), Französische Märchen, Düsseldorf, Köln, 1963.
Zaunert, Paul (edited by), Deutsche Märchen seit Grimm, Düsseldorf, Köln, 1964.
De Glazen Berg. Estische sprookjes, (vertaling A Prager), Apeldoorn, 1971 (= Der Gläserne Berg, Berlin, 1968)
ASLL
= Jong, Eelke de & Hans Sleutelaar, Alle Sprookjes van de Lage Landen, Amsterdam, 1985.
KHM = The Complete Grimm’s Fairy Tales, New York, 1972 (= 1944).

SCMP Archive – Herd Of wild rabbits chase a Hong Kong woman with treats on Japan’s “Rabbit Island

A viral video of a Hong Kong woman being chased after a herd of hungry wild rabbits on a Japanese island called Ōkunoshima, also known as ‘Rabbit Island‘.

This video was originally published on 19 February 2014.

Check out the latest SCMP videos https://www.youtube.com/southchinamorningpost

Reacties
https://youtu.be/EeFxl-p2OiE

Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-1-het-glazen-muiltje-een-studie-van-het-einde-van-sprookjes/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-2-motiefstudie-van-de-versleten-schoenen/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-3-rode-schoenen-de-zevenmijlslaarzen/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-4-de-tweede-schoen-de-gestolen-schoen/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-5-de-achtergelaten-slipper/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-6-de-verloren-schoen/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-7-de-verloren-schoen-slot/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-8-assepoester-en-de-graal/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-9-assepoester-en-de-graal-tafeltje-dek-je-knuppel-uit-de-zak/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-10-de-zoutmolen/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-11-de-tovervruchten-atu-566/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-12-de-toverring-atu-560/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-13-de-rijke-visser-en-het-wenskind/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-14-de-himp-hamp-hou-vast-en-andere-dwaasheden-in-sprookjes/