Cor Hendriks – De vliegende heks (13): De zeefheksen

Charles Turner – A Witch Sailing to Aleppo in a Sieve (foto Met Museum)

De vliegende heks (13): De zeefheksen

 (4c) De zeefheksen

Anneke Tanneke
Zat in de mand,
Vloog over land,
Vloog over zee,
De bezem ging mee.
Anneke Tanneke, mag ik mee?
Anneke Tanneke schudde van nee.
(MI, Collectie Boekenoogen, inzending van W Leeksma, Purmerend, 23 maart 1892 (p. 16).

Vergelijk een inzending uit Zuiderwolde (Noord Holland, 1907?).

Anneke Tanneke Toovenaar
Vloog over het land
Vrolijk en blij
Molens en huizen en schepen voorbij.
Toen ze hooger waren als de maan
Is haar mand zakken gaan
.

Daarentegen zegt de inzending van Appelboom uit Akersloot (Noord Holland, 1892?)

Anneke, Tanneke, Tooverheks
De duivel zal je halen
Steenen krijg je op je dak
Dat komt van je tooveren
.

Het rijmpje is ook in Engeland bekend, waar het een oude vrouw is.

There was an old woman tossed up in a basket,
Seventeen times as high as the moon;
And where she was going, I couldn’t but ask it,
For in her hand she carried a broom.
Old woman, old woman, old woman, quoth I,
O whither, O whither, O whither so high?
To sweep the cobwebs off the sky!
Shall I go with you?
Aye, by and by
.

Een Schotse versie luidt

There was a wee wifie row’t up in a basket,
Nineteen times as hie as the moon;
And what did she there I canna declare,
For in her oxter she bure the sun.
Wee wifie, wee wifie, wee wifie, quo’ I,
O what are ye doin’ up there sae hie?
I’m blawin’ the cauld cluds out o’ the sky.
Weel dune, weel dune, wee wifie! quo’ I

(Opie, 1966, p. 137).

Een versie uit 1833.

There was an old woman tost up in a blanket,
Seventy times as high as the moon;
What she did there, I cannot tell you,
But in her hand she carried a broom.
Old woman, old woman, old woman, said I,
O whither, O whither, O whither so high?
To sweep the cobwebs from the sky!
And I shall be back again by and by

(Bleiler, 1970, p. 22).

Three wise men of Gotham,
Went to sea in a bowl,
If the bowl had been stronger,
My song had been longer

(Opie, 1966, p. 15 = Bleiler 1970 (= 1833), p. 62).

Vergelijk ID.

Rub-a-dub-dub,
Three men in a tub,
And who do you think they be?
The butcher, the baker,
The candlestick maker,
Turn ‘em out, knaves all three
;

Vergelijk Bleiler, p. 35.

Hey rub a dub, ho rub a dub, three maids in a tub,
And who do you think was there?
The butcher, the baker, the candlestick maker,
And all of them gone to the fair
[= kermis als sabbat voor zes personen].

Rub a dub is het geluid van een tromroffel, vergelijk Nederlans ‘rom bom bom, rommeldebom, rom didi dom’ (zoals afgebeeld in Bleiler)].

Een sage uit het Nederlandse Gendt deelt mee Vroeger kwamen ’s nachts de heksen in de gemeente wei bijeen. Ze zaten op zeven en kwamen door de lucht aanvliegen. Dan gingen ze vergaderen, samen praten en rondedansen houden tot het licht werd. Dan vlogen ze weer weg (Dinnissen, 1993, p. 100, Nº 257, ‘Heksen komen bijeen’).

The pamphlet Newes from Scotland included a description of Agnes Sampson confessing that together with many other witches she travelled the seas on individual sieves (foto British Museum)

We zagen de zeef in de bekentenis van Agnes Sampson in Schotland in 1590 (zie https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-onweerheksen/), toen de kat door al de heksen midden op zee werd gebracht, sayling in their riddles or cives. Ze bekende ook tot een club van 200 heksen te horen, die elke nacht in zeven langs de kust zeilden om met de duivel bijeen te komen in de kerk van North Berwick. Een vrouw uit Waternish bekende, dat haar man door heksende buurvrouwen wordt lastig gevallen. Hij gaat in haar plaats naar de heksen als die naar het strand gaan, om in een zeef te stijgen, vervolgens het zeil te hijsen en hem een touw laten vasthouden. Hij laat het echter los en de heksen verdrinken. In een variant zegt de man een heilige naam, de zeven barsten en de heksen verdrinken. Jeanie Marae Alise, de heks van Badachallach, wilde in een korenzeef naar de overkant van een rivier varen, maar toen de zeef in het midden begon te slingeren, riep een man: ‘O, God bescherme je, Jeanie!’ en meteen was ze met de zeef en al verdwenen [Agricola, p. 103f, N° 143.I en II; ID., p. 269f naar Stewart, Grant, Popular Superstitions of the Highlanders, Edinburgh, 1870, p. 171ff (bijvoorbeeld bij N° 143); ID, p. 101, N° 142.II; voor Agnes Sampson, zie Lea, p. 1331, over de aanslag op de koning: Ze zeilden in zeven over de zee en met een kat, gekerstend en anderszins voorbereid voor het doel, hadden ze een grote storm opgewekt om hem op zijn terugweg schipbreuk te laten lijden. Zie ook https://engole.info/agnes-sampson/].

Heks in zeef van Macbeth (foto Old Weird Britain)

Wiliam Shakespeare laat in Macbeth (I:3) de eerste der heksen zeggen: ‘But in a sieve I’ll thither sail’. Het laatste verslag van een heksenbijeenkomst in de 18e eeuw beschrijft hoe de heksen van Strathdown naar Polnain gingen en daar bezig waren steering themselves to and fro in their riddles [steenzeven], by means of their oars the brooms, hallooing and skirling worse than the bogles, and each holding in her left hand a torch of fir [Murray 1963, 147 naar WG Stewart, Popular Superstitions of the Highlanders, Edinburgh 1823, 175].

In een gedicht uit de 13e eeuw, mogelijk van Stricker, wordt gezegd

und daz ein wip ein sib tribe
sunder vleisch und sunder ribe,
dâ niht inne wære,
daz sint allez gelogniu mære

[Franck, in Hansen, 1901, p. 639 (dat een vrouw een zeef drijft [= berijdt, er in vliegt] | zonder vlees en zonder rib [= niet lichamelijk, maar in de geest], | die er niet in waren, | dat zijn allemaal gelogen sprookjes].

Sinninghe heeft in zijn sagen catalogus de zeef opgenomen als type 782. ‘De gevonden zeef (mosselschelp, botermoud): door de lucht aanvliegende (over water gekomen) maar rijdt paarden in de wei af. Knecht verstopt de zeef en geeft die pas terug als de maar belooft niet terug te komen (of geschenk). In een versie uit Gelderland gaat een knecht vóór zonsopgang naar de Meen om de paarden uit de wei te halen. Heel in de verte hoort hij een prachtig gezang, dat dichterbij komt. Dan ziet hij twee vrouwen in een zeef door de lucht komen. Ze stappen uit en verstoppen de zeef in het lies. Toen gingen ze elk op een paard zitten en reden als dol door de wei. Grote vlokken schuim vielen de paarden uit de bek. De knecht liep naar de zeef en bracht die naar een andere plek. Toen de heksen de paarden eindelijk met rust lieten en merkten, dat de zeef verdwenen was, vroegen ze deze aan de knecht terug, want ze moesten weg, anders werden ze bont en blauw geknepen en geslagen. Ze beloofden hem een mooie zijden doek. Toen gaf hij de zeef en de vrouwen vlogen weg, zoals ze gekomen waren. Een paar dagen later vond de knecht de beloofde zijden doek [Laan, 1981, II, p. 77: ‘Varende heksen’ = Boekenoogen, in Volkskunde 20, p. 111f].

In een Limburgse versie verstopt een knecht zich om te zien hoe het komt, dat de paarden zo afgereden zijn, dat het schuim hen om de mond staat. Als het twaalf slaat, ziet hij uit de lucht een zeef neerdalen op het gras. Een vrouw springt op een van de paarden en rijdt het af. De knecht neemt stilletjes de zeef weg. Als het één slaat, houdt de heks op en mist haar zeef. Ze kwam van ver en smeekt de knecht om haar zeef. Ze blijkt een meisje, waarmee de boer vroeger had gevreeën. De knecht geeft hem terug op voorwaarde, dat ze niet meer terugkomt [Laan, 1981, I, p. 101 naar Sinninghe, LS, p. 174].

In een versie uit Nederwetten kon men de oorzaak van het afgereden zijn van de paarden niet ontdekken. Totdat iemand ‘s morgens vroeg in de wei een zeef vond en die mee naar huis wilde nemen. Plotseling verscheen toen een vrouw, die bad en smeekte om de zeef. Ze moest die morgen nog eten brengen aan de maaiers van haar boerderij, waar ze nu 100 uur vandaan was. Met de zeef was ze over bergen en zeeën vliegend in een oogwenk thuis. Ze kreeg de zeef terug na te hebben gezworen nooit meer terug te zullen komen [Sinninghe, in Eigen Volk 10, 1938, p. 422, ook te Boxmeer kwamen de maren bij een boer, die paarden had lopen in een wei aan de Maas; het waren boerendienstmeiden, die met ziften over de rivier kwamen].

Klaniczay maakt melding, dat in Hongaarse heksenprocessen vaak sprake is van de ‘magic sieve’ (toverzeef), gebruikt als een schip, dat zelfs honderden heksen kan vervoeren [Klaniczay, in Ankarloo & Henningsen, 1990, p. 248: Pannonhalma, 1629, heksen zeilend in een zeef op de Donau; Ugocsa, 1709: notendoppen gebruikt om te zeilen. Onduidelijk is zijn opgave: ‘millet shell for shipping 300 devils’, wat volgens mij een ‘mosselschelp’ moet zijn, zie infra (millet = gierst)].
In 1727 nabij Komárom zei een acht à 10 jarig meisje, dat zij en haar moeder vaak naar het einde van de wereld gingen en daar een grote gastvrijheid genoten, waarna ze naar de bodem van de wateren gingen en weer deelnamen aan een groot feest. De moeder bekende (waarschijnlijk na foltering), dat ze kon vliegen met behulp van zalf, dat ze een pact met de duivel had gemaakt en dat ze naar de sabbat ging met behulp van een zeef, gebruikt als schip [Klaniczay, p. 246, die van de zeef een ‘shamanistic’ object maakt (onder invloed van Ginzburg)].

De zeef komt ook voor in een door Degh opgenomen gesprek tussen twee Hongaarse vrouwen. Mevrouw Boda zei ‘Mijn moeder ging naar de stad, naar Udvarhely, met haar peetmoeder en op de terugweg (…) vroeg zij mijn moeder: “hoe wil je naar huis gaan, in een zeef of te voet?” En mijn moeder zei “Nee, ik wil niet in de zeef gaan.” Dus gingen ze te voet. Maar er werd beweerd, dat in het hartje winter als de vrouwen spinden, ze ergens heen verdwenen en spoedig terugkwamen met rijpe rode kersen. Ze legden die op tafel voor de spinnende vrouwen, de rijpe rode kersen in de winter. En ze waren heksen. Ze gingen gezwind naar Turkije, brachten de kersen en legden die op tafel. Ja. Mijn moeder zei dit (…)’ Mevrouw Deme vroeg: ‘Waarin gingen ze? In een zeef?’ Mevrouw Boda ‘Ja. Ze vroeg: “Wil je in de zeef gaan?” Op de een of andere manier veranderden zij zich in geestgedaante (…)’ [Degh, 1995, p. 303f].

Gabriele Gottschalk heeft in haar bijdrage ‘Hexen und Zaubereisagen aus dem Westmünsterland’ aan de bundel Van Hezen un Düvelslüden, een tweetalige uitgave over heksen, toverij en bijgeloof in de Nederlands Duitse grensstreek, een sage opgenomen over Frau Strümpfe, die eigenlijk helemaal geen heks was, maar van wie werd gezegd: die Frau könnte auf einem Siebrand durch die Luft reiten. Gottschalk geeft het commentaar: ‘Op de zeefrand en niet – zoals elders wijdverbreid – op de bezem onderneemt de heks in de sagen uit Westmünsterland bijna altijd haar vluchten. De zeef is haar hoofdtransportmiddel. Erop geraakt ze naar de heksenbijeenkomsten, ermee vliegt ze in de Weinstuben naar Keulen of Wenen, naar Lippstadt of naar Engeland. Bij oponthouden moet ze hem verstoppen, want wanneer ze hem kwijtraakt, kan ze de terugvlucht niet aanvangen en is meteen van een van haar belangrijkste attributen en hulpmiddelen beroofd’ [Gottschalk, in Saatkamp & Schlüter, 1995, p. 178f].

In een andere bijdrage aan de dezelfde bundel, die van Henk Krosenbrink, getiteld ‘Volksoverleveringen en heksenverhalen uit de Achterhoek’, deelt deze ons mede, dat ook een melkzeef als vervoermiddel kan dienen, en knoopt daaraan het verhaal van een heks uit Winterswijk, die onderweg in de problemen raakte, doordat kwajongens haar zeefrand hadden weggehaald. Krosenbrink stelt: ‘Nu moet ze blijven vliegen.’ Maar dat heeft hij of zijn verteller verkeerd begrepen: het is ‘Nu moet ze blijven, want ze kan niet wegvliegen.’ Daarom riep ze

O wee, o wee, o wik,
Had ik maor mienen zevenrand,
Dan was ik gauw in Winterswiek aneland
.’
(Krosenbrink, in Saatkamp & Schlüter, 1995, 153).

Door Tinneveld zijn in de Achterhoek (Liemers) diverse voorbeelden van de sage opgetekend. Het is uiteraard al meer dan 100 jaar geleden, toen diende de grootvader van de verteller als 14 jarige kleine knecht bij een boer. Er was ook een grote knecht, die de paardenknecht werd genoemd, die ’s avonds de paarden naar de wei bracht en ze ’s morgens haalde. Als hij dan met de paarden thuiskwam, klaagde de boer ‘Hoe is het toch mogelijk, hotverdomme? De paarden zijn altijd nat van het zweet en het schuim staat hen op de pens!’ Hij zei de knecht ’s nachts te waken. Deze wilde dat niet alleen doen, dus moest de kleine knecht ook mee. De boer gaf hen een goeie borrel mee om wakker te blijven en ze verstopten zich in een greppel naast de wei achter de struiken. Tot twaalf uur gebeurde er niets, maar toen het eenmaal goed en wel twaalf uur geweest was, kwam iets door de lucht aansuizen en viel midden in de wei neer. Ze dachten ‘Verdomme’, en zagen even later de paarden in de wei te keer gaan. De grote knecht zei tegen de kleine ‘Laten we eens gaan kijken, wat dat toch is.’ Ze liepen erheen en zagen er een gewone rand van een zeef liggen. De grote knecht zei: ‘We nemen hem mee en stoppen hem bij ons in de greppel achter de struiken en laten ze dan maar zoeken.’ Het duurde zo’n uurtje met de paarden, toen waren ze afgestapt. Maar de rand van de zeef was weg. Ze zochten en mierden om de rand terug te vinden en kwamen tenslotte ook bij het tweetal. De grote knecht vroeg wat ze zochten. Ja, ze waren de rand van een zeef kwijt. De knecht zei ‘Wij hebben jullie wel horen komen en hebben hem hier maar bij ons gehouden.’ Ze baden en smeekten hem toch de rand van de zeef terug te geven, want ze moesten in Londen om negen uur al koffie brengen en anders konden ze er niet op tijd zijn. Ze beloofden hen nooit meer terug te komen. Toen gaf hij de twee dames de zeefrand terug, ze klommen er in, gingen de lucht in en waren voorgoed verdwenen. De knechten kwam thuis en de boer vroeg ‘En, wat was het?’ Ze vertelden hem, dat er twee dames waren gekomen, die de paarden grepen en door de wei reden. ‘Toen ze ons beloofden nooit terug te komen, hebben we hen de rand van de zeef teruggegeven.’ – ‘Laten we hopen,’ zei de boer. ’S avonds bracht de knecht de paarden weer naar de wei en haalde ze ’s morgens op. Er was niets gebeurd en ook naderhand gebeurde er niets meer, zijn de paarden niet meer afgereden [Tinneveld, 1976, Nº 261, van H van Londen, geboren 1889 op de Horst als zoon van een wegwerker].

Volgens de neef van de vorige verteller lag in de Parkus midden in het bos een wei, waar ’s avonds de paarden naartoe werden gebracht. Als de knecht ze ’s morgens ophaalde, waren ze altijd moe afgedraafd. Op een avond bleef de knecht in de bosjes op de loer liggen. Mannen kwamen uit Engeland en reden op de paarden tot het twaalf uur was. Toen verdwenen ze allemaal door de lucht gezeten op de rand van een grote zeef, terwijl ze zeiden

Zeverand, zeverand,
Breng ons, over zee en strand,
Naar Engeland.’
[Tinneveld, 1976, p. 234, Nº 267 van AW van Londen (1896 – 1960), geboren op de Horst].

In een andere versie moest een knecht altijd ’s morgens de paarden uit de wei halen, die vaak bang door de wei liepen te draven. Op een keer vond hij naast de wei de rand van een zeef. Toen hij die opraapte, stond er een ‘oude’ vrouw naast hem, die de rand terugvroeg. Ze ging er op zitten en vloog ermee naar ‘Mijn drie kindjes in Brabant’ [Tinneveld, 1976, p. 256, Nº 310].

Dit laatste horen we ook over de heks uit Oud Zevenaar: op een dag was ze vertrokken. Er leven nu nog mensen, die dat gezien hebben. De heks ging op de deksel van een melktuit zitten en vloog ermee in de richting van Brabant. Ze hebben haar nooit meer terug gezien [Tinneveld, 1976, p. 255, Nº 306].

Ook in een Noord Brabantse versie waakt een boer en ziet rond half drie een ‘heks’ aan komen vliegen op een zeef. Ze rijdt op een paard, verliest de zeef, de boer neemt hem mee naar huis. Even later komt ze de zeef terughalen. Ze werkt in een winkel in Amsterdam en ze belooft hem zijden dassen, die krijgt hij de volgende dag [Oirschot, 2001, p. 44: ‘Een heks die een boer beloonde’].

In een versie van de Neder Veluwe hoort een knecht prachtig gezang naderen en ziet twee vrouwen komen in een zeef. Terwijl zij de paarden afrijden, verstopt de knecht de zeef. Ze beloven hem een zijden doek [Boekenoogen, in Volkskunde 20, p. 111f Nº 126B (Laan, 1981, p. 77f, die verwijst naar Wolf, NS, p. 515, 572)].

In een versie uit Oldenburg gaat een boer uit Barsel tegen middernacht in een korenhok liggen om wat te slapen, hoort lieflijke muziek uit de verte naderen en ziet, dat het een nachtmerrie is, die op haar teems (melkzeef) uit Engeland was gekomen. Ze verstopt de teems en de roeispaan, gaat het dorp in. De boer maakt zich van de teems en roeispaan (waarschijnlijk een pollepel) meester en tegen het aanbreken van de dageraad komt de nachtmerrie terug en zoekt haar teems. Als ze hem niet vindt, begint ze te jammeren en te huilen. De boer heeft medelijden en geeft haar spullen terug. De vrouw belooft hem een stuk linnen en de volgende dag vindt de boer het [Laan, 1981, I, p. 101, ‘Linnen onder de hokken’, naar Strackerjan I, 397].

In een versie uit de Duitse district Coesfeld is van een keuterboer hooi gestolen en hij waakt ’s nachts, ziet een vrouw in een zeefrand komen, landen en naar het hooihuis gaan. Hij houdt de zeef bij zich. De vrouw komt vragen: ‘Mann, weät soo gued un giänt mi dat Siäw wier. Ich molt üm twiälf Uhr in Köln weän’ [Bügener, 1981, 86f, Nº 462, ‘Hexerei rund um die Heuhafen’, van Anton Jäger, Landwirt te Merfeld, geboren 27 april 1852; opname 1928 – 1929 (Man, weest zo goed en geeft mij de zeef terug. Ik moet om 12 uur in Keulen zijn)]

In een Oost Friese versie is sprake van twee mannen uit Kiefeld, die in de oogsttijd bij Haren in Nederland maaien (de zogenaamde Hannekemaaiers). ’s Nachts kan een van hen de slaap niet vatten, wandelt naar de rivier en vindt er een zeef met daarin een schaar en neemt die mee. ’s Morgens vertelt zijn makker die nacht te zijn gekweld door een Waalriederske (= ‘maar’). ‘Ik hebb hör Teemse[zeef] sehn!’ zegt de ander. Terug in hun thuisland geeft de man de schaar aan zijn vrouw en vertelt hoe hij er aankwam. Eens komt de buurvrouw en zegt, dat het haar schaar is [Het is het omgekeerde van het verloren mes van https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-mes-in-de-wervelwind-the-knife-in-the-whirlwind/]. Nu weten ze, dat de buurvrouw een Waalriederske is [Siefkes 1963, p. 32, ‘Die Schere aus dem Sieb’, naar Sundermann, Der Uptalsboom, 1922, p. 85 (ook Laan, 1981, I, p. 95f naar Strackerjan I, p. 381, twee mannen uit Goldenstedt als hannekemaaiers in Holland).

Zeef en schaar orakel (foto New England Folklore)

De combinatie van een schaar en een zeef komen we ook tegen in het zogenaamde zeeforakel, vergelijk Briggs, 1996, p. 180: One [of the two in Europe predominated techniques of divination] used versions of the ‘scissors and sieve’, in which objects moved in response to specific names or questions (…) In 1680 Jan Mulder and his associates were fined at Vollenhove in Overijssel because ‘they practised devilry, using a sieve with a pair of scissors and then, calling on the devil, they could see from the way the sieve turned whether the person they mentioned whilst the sieve was still turning could indeed witch or not (Blécourt & Pereboom, in Gijswijt-Hofstra & Frijhoff, 1991, p. 123) For more, see https://en.wikipedia.org/wiki/Coscinomancy or http://newenglandfolklore.blogspot.com/2014/11/conjuring-by-sieve-and-scissors.html].

In een andere Oost Friese versie hoort een arbeider, die de nacht in een hooiberg bij Hammriche doorbrengt, naderend lieflijk zingen en ziet een ‘bootje’ over het water komen, een klein wezen uitstappen en het verbergen. Hij gaat kijken, vindt een zeef en neemt die mee. Hij wordt wakker van gejammer en ziet een ‘Waalriederske’ in zijn buurt zoeken. Hij vraagt wat er is en geeft dan de zeef, waarmee ze in een wip over het water verdwijnt [Siefkes, 1963, p. 33f: ‘Waalriederske im Sieb’, naar Sundermann, Der Uptalsboom, 1922, p. 82; Lübbing, p. 171].

In een versie uit Oldenburg waakt een boer, wiens vee wordt geplaagd, ziet een zeefrand, pakt die en hoort zeggen

Och Sêwenrand, och Sêwenrand,
Wannier kaamt wi na Engelland?

Van schrik laat hij de zeefrand vallen en deze drijft over het water [van de Ostsee] weg en is weldra verdwenen [Müllenhoff, 1976, p. 260, Nº 388, ‘Sêwenrand’, uit omgeving Oldenburg door heer Knees in Neumünster].

In Barneize in Mecklenburg vond een jachtopziener bij een voetpad door een korenveld een zeef. Hij raapte hem op. Even later kwam een vrouw, die angstig naar iets scheen te zoeken en klagend uitriep ‘Hoe huilen mijn kinderen in Engeland!’ De opziener legde de zeef neer, die met de vrouw verdween.

Bij Oldenburg in Holstein hoedde een meisje vee langs een water. Alle nachten werd zij door de nachtmerrie gekweld. Met hulp van haar broer probeerde ze haar meester te worden, maar kreeg slechts de rand van een zeef. Haar broer stak er een arm door. Opeens begint de rand te trekken en wil zich losrukken en hij hoort een stem zeggen

Och Säwenrand!
Och Säwenrand!
Wannêr kâmt wî nach Engelland?

[Sloet, 1887, p. 116 (naar Mannhardt, 1858, p. 345)]

Ranke heeft in Die deutsche Volkssagen een versie uit Pommeren, getiteld ‘Die Mahrt im Siebrand’. Een jongen werd elke nacht door de maar bereden en wist zich op een nacht wakker te houden en ging op het tijdstip, dat de maar gewoonlijk kwam [hoe kan hij dit weten?], snel naar de deur en stopte het sleutelgat dicht met was. Daarna ging hij slapen [!]. Toen hij ’s morgens wakker werd, stond naast zijn bed een grote zeefrand met er in een naakt meisje. Hij haalde haar er uit en vroeg waarom ze hem zo kwelde. Ze kon daar niets aan doen. Ze moest drukken naar wie het haar trok en ze smeekte hem haar vrij te laten, want haar moeder riep haar, die meer dan 100 mijl verderop woont. Hij wil haar laten gaan, moet daartoe de was verwijderen, waarop ze in haar zeefrand door het sleutelgat verdwijnt. De jongen rent haar na en uit de lucht roept ze ‘Hoor je niet? Nu roept mijn moeder Kukusäj!’ Dat zal wel de naam van het meisje zijn geweest. In ieder geval had de jongen sindsdien geen last meer van de maar (Mahrt = Trude) [Ranke, 1910, p. 5f naar Jahn, Nº 465].

Het dichtstoppen van het sleutelgat is een motief uit het thema ‘Mahrtenehe’, dat Ranke meteen erna opneemt. Twee jongens slapen samen en een wordt door de maar bereden en verzoekt de ander om ’s nachts, als hij weer wordt bereden, het Astloch in de kamerdeur dicht te stoppen [ook hier is dus een voor het verhaal niet passende voorkennis aanwezig] om de maar te vangen. Als dan de een weer bereden wordt, maakt de ander hem wakker. Hij grijpt en heeft een strohalm beet, die hij ondanks alle geworstel ervan weet vast te houden tot de ander het gat heeft dichtgestopt. Dan gaan beiden slapen en ’s morgens zit er een mooi meisje, waarover het tweetal ruzie krijgt tot tenslotte de eerste toegeeft aan degene, die het gat dichtstopte. Op een dag zegt ze, dat ze haar moeder in Engeland de zwijnen hoort lokken, en hij laat zich overhalen haar het gat te tonen, waardoor ze is binnengekomen, en meteen is ze weg en nooit meer teruggekomen (naar Kuhn & Schwartz, 1848, Nº 16; Voor heksen als strohalmen, zie Isobel Gowdie, On trial for witchcraft in 1662, said that when people saw bits of cornstraw flying above the road “in a whirlwind,” it was actually witches traveling. Naar https://writinginmargins.weebly.com/home/witches-fairies-eggshells-and-sieves#.

Vergelijk Laan, 1981, I, 94 uit Oost Friesland: de grootknecht had veel te lijden van de Waalridder. Hij bleef rechtop in bed zitten en toen de Waalridder kwam, greep hij hem bij zijn haar. Het was een vrouw. Ze trouwden en leefden zeven jaar met elkaar. Dan legt ze haar hoofd tegen de deur en zegt ‘Wat klinken de klokken in Engeland!’ De man wil het ook horen en trekt de kruk uit de deur en meteen is ze verdwenen (Niederdeutsche Zeitschrift für Volkskunde, 1929, p. 36), in Westfalen wordt naast nachtmerrie ook gesproken van Walriderske.

Een door een knoestgat in de deur bij een knecht in zijn slaapkamer gekomen nachtmerrie werd door hem gevangen en getrouwd. Eens vroeg ze hem haar het dichtgestopte gat te tonen, want ze hoorde haar moeder in Engeland de varkens roepen. Hij trok de pin uit het gat, waardoor ze verdween om nooit meer terug te komen.
Een ander riep uit toen haar man haar het knoestgat wees, waardoor ze bij hem was gekomen ‘Wo luden doch de klokken in Engelland so vole!’ en verdween. Elke zaterdagavond bracht ze hem zijn verschoning.
In een andere versie zingt de vrouw tijdens het spinnen.

Jetz ruft meine Mutter in Engeland,
Marie Katherine,
Treib aus deine Schwine,’
of: ‘Jetz blast mein Vater in Engeland (…).’

Zij kwam iedere nacht de baby zogen en legde ’s zaterdags schoon goed voor allen gereed [Sloet, 1887, p. 116 (= Mannhardt, 1858, p. 344f)].
Een man heeft een Walriderske (Mâr) gevangen en gevrijd. Als hij haar eens het gat toont, waardoor ze gekomen is, roept ze: ‘Wo lüden doch de klokken in Engelland so voll!’ en is verdwenen, maar alle zondagen komt ze ’s nachts [= zaterdagnacht!] haar man de was brengen (Kuhn, NDS, p. 298, 338).

Vergelijk Laan 1981, I, p. 96 = Zaunert 1917, p. 251: een man uit Glandorf bij Iburg (Westfalen), ‘die de heksen vaak onder hadden’ (dat is bereden), krijgt het advies een licht in een emmer te zetten en er een plank over te leggen, die hij moet wegtrekken als de heks er is. Dan moet hij het gat, waardoor ze binnenkwam, dicht te stoppen. De man doet dit en hij blijkt een mooie vrouw uit het verre Nederland te hebben gevangen, met wie hij trouwt en twee kinderen krijgt. Eens geeft hij toe aan haar wens het gat te openen en meteen is ze verdwenen. Sindsdien liggen er elke zaterdag drie schone hemden.

De sage van de zeefheks is structureel identiek aan het sprookjesthema van de zwanenvrouw (vergelijk ATU 400). Een Deense boer had een akker, die iedere Sint Jansnacht geheel vertrapt werd. Zijn twee oudste zoons, die hij twee jaar achtereen de wacht liet houden, hoorden om 12 uur een bruisend geluid en vielen dan in slaap, een veelvoorkomend motief in sprookjes. De derde zoon (die in sommige sprookjes iets scherps onder zijn kin zet, zodat hij wakker blijft) waakte en zag drie meisjes komen aanvliegen. Ze legden hun vleugels af en dansten over de akker op en neer (in plaats van het rijden op de paarden). Hij nam de vleugels weg en verborg ze onder de steen, waarop hij zat. Toen de meisjes, moe van het dansen ophielden, hun vleugels misten en gisten wie ze had, baden en smeekten ze hem ze terug te geven. Hij beloofde ze aan twee terug te zullen geven, wanneer de derde zijn vrouw wilde worden, hetgeen aangenomen werd (vaak vindt deze op een dag de door haar man verborgen vleugels en vliegt dan alsnog weg) [Sloet, 1887, 287 naar Grimm, Mythologie, p. 356].

Ook in de lucht als vogels vliegende vrouwen zijn als de zwanenvrouwen. Een jager in Hessen zag een zwaan vliegen en wilde er op schieten, maar de vogel veranderde in een mooi meisje, dat hem zei ,dat hij haar kon verlossen, maar hij mocht niet over haar spreken, wat hij toch deed, waarop ze wegvloog met de mededeling, dat hij haar kon vinden op de Glasberg [Sloet, 1887, p. 282f naar Paulus Cassel, Der Schwan im Sage und Leben, 1872, p. 9; vergelijk het bekende sprookje van ‘De Trommelaar’ (KHM 193 = Sloet, p. 283)].

Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–1-zalf-en-vliegstaf-intro/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegendeheks–2-zalf-en-vliegstaf-vervolg/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–3-zalf-en-vliegdieren/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–4-toverzalf-in-komische-situaties/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–5-de-grote-sprong/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–6-de-grote-sprong-vervolg/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–7-vliegen-met-de-fairies-en-de-laplandse-tovenaar/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–8-de-grote-sprong-slot/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–9-ml-3045-following-the-witch-sinsag-511-uber-weg-und-steg-de-leerling-komt-niet-ver/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks-10-ml-3045-following-the-witch-sinsag-511-uber-weg-und-steg-2-leerling-komt-gewond-op-sabbat-3-leerling-laat-sabbat-verdwijnen/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks-11-ml-3045-following-the-witch-sinsag-511-uber-weg-und-steg-4-sabbat-in-een-wijnkelder-5a-wijnkelder-en-grote-sprong/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks-12-5b-grote-sprong-in-andere-versies-6-apuleius-ezel/
https://robscholtemuseum.nl/?s=heksen