Cor Hendriks – De vliegende heks (2): Zalf en vliegstaf (vervolg)

Hartliebs tijdgenoot Hans Vintler stelt: ‘Viele können salben den Kübel, (so) daß sie fahren oben hinaus. Etliche fahren so behind, daß sie hundert Meilen in einer kleinen Weile zurücklegen’ en ‘Viele fahren mit der Ba(h)r, auf Kälbern und Böcken’ [Wolf 1994, 123f; in Blumen der Tugend (1411), v. 7993ff:

So varen etleich mit der var,
auf kelbern und auf pöcken
[bokken]
durch stain und durch stöcken
,
gevolgd door legende van St. Germanus (Varen mit der var = vliegen met de vlucht of reizen met de reis).
Zie https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-meeloper-de-dubbel-1/].

De schepenen van Metz stuurden in 1456 een brief aan het stadsbestuur van Keulen in antwoord op hun schrijven: ‘(…) dat de genoemde Ydette diverse malen gegaan is met anderen door de lucht door de kunst van de hellevijand en dat zij drie samen zijn geweest op diverse plekken waar ze meerdere misdaden en delicten hebben gepleegd (…) Ook hebben we de getuigenissen van de twee genoemde vrouwen, dat de genoemde Yvette aan ieder van hen een bus met zalf heeft gegeven om zich te smeren (…) [Hansen 1901, 568: (…) que la dicte Ydette est allee et venue par plusieurs fois avec elles neutamment en l’aire par art de l’ennemin d’enfer, et que elles trois ensamble ont esteis en plusieurs lieus, la ou on ait fait et commis plusieurs crimes et delicts tant d’enffans comme aultrement. Encore nous ont tesmoigniet lesdictes deux femmes, que la dicte Yvette leur ait ehu donne a chescune d’elles une buste d’oignemens pour elles oindre et aidier en dit cas.] In 1457-59 hadden processen plaats te Faido in Val Leventina bij St. Gotthard: Hier wordt de sabbat barlottogenoemd, heeft doorgaans plaats op 1 maart en in mei en men vaart er heen op de gezalfde stok [Hansen 1901, 570 n. 1]. In 1459 had een Arras een proces plaats tegen ‘Waldensen’: Ze reden op gezalfde stokken door de lucht naar de Vauderie, aten daar, huldigden de als bok, hond of aap verschijnende duivel met de obscene kus en door offers, aanbaden hem en gaven hem hun zielen, vertrapten het kruis, spuugden erop en verhoonden God en Christus, etc., aldus inquisiteur Pierre le Broussart [Soldan-Heppe I, 225 naar de aanklacht].

In het ±1470 geschreven Quaestio de Strigis van inquisiteur Jordanes de Bergamo staat te lezen, dat het gewone volk gelooft, en de heksen bekennen, dat op bepaalde dagen of nachten zij een staf smeren en erop rijden naar de afgesproken plaats, of zich zalven onder de armen en op andere harige plaatsen en soms bepaalde toverzaken (‘charms’) onder het haar dragen, que omnia sunt supersticiones nihil conferentes ad earum delacionem. Ze worden niet door zalven of stokken gedragen, maar door de macht van de demon. En elders schrijft hij: ‘Zoals sommigen geloven dat heksen door de macht van de demon veranderd kunnen worden in katten en lange afstanden vliegen door middel van zalven en stokken en door het gebruik van woorden en tekens regen en hagel produceren, hetgeen allemaal vals is (…)’ [Lea, 302; zie ook Hansen 1901, 195ff]. Mathias Widman von Kemnat (zie https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-onweerheksen/) beschrijft rond 1475 de ketzerei und sect, die allergroste, Gazariorum, das ist der unholden (‘heksen’), und die bei der nacht faren uff besamen, offengabeln, katzen, bocken oder uff andern dingen darzu dienend. Item wen der arme verfurt mensch sich dem deuffel zu lehn holt gegeben, so gibt ime der meister ein buchssen [busje] mit salben, ein stabe, besame oder was darzu gehort. Uff den muss der verfurt in die schule [heksenschool] gehn und lert ine, wie er den stab sol schmeren mit der salbe [Hansen 1901, 232f; Wolf 1994, 124; Soldan-Heppe I, 245: ‘Nun komme ich auf die allergrößte Ketzerei und Sekte und heißt ein Irrsal und Sect Gazariorum, d.i. des Unholden und die bei der Nacht fahren auf Besen, Ofengabeln, Katzen, Böcken oder anderen dazu dienenden Dingen. Ist die allerverfluchteste Sekt und gehört viel Feuers ohne Erbarmen zu.’].

Rolet Croschet (1481) kreeg van de Duivel een harde zalf ter grootte van een noot, waarmee hij de bezemsteel bestreek, waarop hij naar de sekte voer. Ter bereiding van deze zalf werden de harten van kleine kinderen gebruikt [Soldan-Heppe I, 242].

De kokkin Kumhin bekende in 1486 te Tiersberg in Zuid-Schwarzwald, dat als ze wilde uitvaren, ze zich op een bezem, die onbesneden was, zette [Hansen 1901, 585 (punt 8). ‘Onbesneden’ wil zeggen: een nieuwe bezem, waarvan de twijgen nog niet los zijn gesneden (zoals vroeger boeken werden verkocht, die je zelf moest opensnijden)].

In 1477 bekende Antoinette Rose uit Villars-Chabod bij Annecy van de duivel een stok van 18 duim te hebben gekregen en een pot met zalf, waarmee ze de stok insmeerde, tussen haar benen plaatste en zei: ‘Ga, in de naam van de duivel, ga!’ en meteen werd ze door de lucht gevoerd naar de synagoog (= ‘sabbat’) [Lea I, 239; vgl. Hansen 1901, 494ff: Tradidit sibi insuper unum baculum longitudinis unius pedis cum dimidio cum quadam pixide unguento plena, de quo unguento ungere debebat dictum baculum ad eundum ad sinagogas, quo uncto, ponebat inter femora sua dicendo: “Vade ex parte diaboli, vade!” et immediate deportabatur per aëra veloci motu usque ad locum synagoge. Daar eten van brood en vlees of brood en kaas en drinken van wijn. Dan verschijnt de ‘zwarte eend’, die “Meclet! Meclet!” zegt, waarop ze more brutali het doen]. Ook bekende ze, dat ze die stok (baculum) en pot met zalf, haar gegeven door genoemde demon haar meester om mee naar de synagogas te gaan, bewaarde in haar kist [Hansen 1901, 497: Item confitetur, quod eius baculum et pixidem unguenti sibi traditos per dictum demonem eius magistrum pro eundo ad synagogas tenebat seu tenet in archa sua in quodam callato (= calathus?: korf)].

In 1479 in het diocees van Lausanne bekende een vrouw haar kleindochter gewurgd en haar stoffelijk overschot gebruikt te hebben voor het maken van een dodelijk poeder en een zalf, die een bezem of stok doet vliegen door de lucht [Kieckhefer 1976, 78].

In 1481 hadden te Neuchâtel inquisitie onderzoeken plaats tegen vier mannen van de sekte der Valdois, die sinds lang (40 jaar) het nieuwe heksenwezen waren toegedaan, tot de heksensekte behoorden, de sabbat (la secte, la synagogue) bezochten, kinderlijken opvraten, bestialiteit bedreven, op de gezalfde stok of een duivel in diergedaante naar de sabbat vlogen, allerhande maleficiën verrichtten, onweer maakten, enz. [Hansen 1901, 499f: inquisitieverhandelingen van p. Franz Grenet Ord. Praad., plaatsvervanger van de Generaal-inquisiteur in de diocesen Geneve, Lausanne en Sion, Thomas Gogati Ord. Praed].

In de Malleus Maleficarum uit 1486 wordt het volgende gezegd over de wijze van vervoer van de heksen: ‘Ze nemen de zalf, die ze, zoals gezegd, maken op aanwijzing van de Duivel van de ledematen van kinderen, vooral die, die ze gedood hebben vóór de doop, en smeren die op een stoel of een bezemsteel; waarop ze meteen de lucht in worden gedragen, zowel overdag als ’s nachts en zowel zichtbaar als indien ze wensen onzichtbaar [Roeck 1981, 143 naar H. Kramer & J. Sprenger, Malleus Maleficarum (ed. Summers 1971), 107].

Een Carthuizer monnik van Vallis Dei legt de Vaudois van zijn tijd, 1489, uit door te zeggen dat toen ze waren buitengesloten door de Kerk veel van de leerlingen van Waldo zich tot de Duivel wendden en een pact met hem aangingen, tovenaars en scobaces (bezemrijders), zoals het volk hen noemt, wordend [Lea, 204. Edeline wordt hiertoe gerekend. – Hic insuper ad id perfidiae deductus est miser, ut in ipsorum scobacium detestando conventu, qui ad certum noctibus per aera, ut ipsi missi confessi sunt, deportabantur locum. (Anon. Cartusiensis, De Religionum Origine, cc. 25-26). Edeline bekent pact, nachtelijke vlucht op een bezemsteel naar sabbat, waar hij eer bewees aan de demon Monseigneur na afzweren van het Christelijk geloof. Case of Dr. Guillaume Edeline in Normandy, 1503; zie Lea, Inq. of the M.A., III, 536; daarentegen heeft Cohn 1975, 230 het over 1453 te Evreux. Note the term Scobaces; zie voor scobam(bezem) Errores Gazariorum. Lea, 284: Jaquier, inquisiteur te Tournay in 1465, schreef zijn Flagellum Haereticorum Fascinariorum (Francofurti-ad-Moenum 1581) in 1458, dat Edeline bekende diverse malen bijeen te zijn gekomen met talloze kornuiten om de demon te vereren, die hen soms als man soms als geit verscheen, nadat hij God en het Katholieke en de Gezegende Maagd en het Kruis had afgezworen. De duivel beval hem te preken dat de sekte slechts een illusie was. (c. 4, p. 26)].

Jehanneta Relescee uit Estieve bekende in 1492 in Freiburg in Zwitserland, dat ze vaak is gegaan naar de sette en van hun meester Sathanas stokken kregen waarop ze naar die sette gingen [Hansen 1901, 591].

In een van de preken van Geiler von Kaisersberg in zijn Emeis (Strassburg 1508) staat te lezen: Daher kummet es, wan ein hex uff ein gabel sitzt und salbet die selbig und spricht die wort, die sie sprechen sol, so fert sie dan dahin, wa sie numen [Kuhn, 375: nummen] wil. Daz hat die gabel nit von ir selber, die salb thuot auch nit; sunst, wann sie ein gütterlin salbete, dasselb für auch davon; darumb so thuer es der teuffel, der fürt sie uff der gablen hinweg, wan er sein sacrament und sein zeichen sicht von der hexin’ [Hansen 1901, 288: Vandaar komt het, wanneer een heks op een gaffel zit en die zalft en de woorden spreekt, die ze moet spreken, dan vaart ze vervolgens daarheen, wat ze noemen wil. Dat heeft de gaffel niet van zichzelf, de zalf doet het ook niet; daarentegen, wanneer ze een gütterlin (?) zalfde, zou dat ook wegvliegen; daarom dus doet de duivel het, die brengt haar op de gaffel weg, wanneer hij de heks zijn sacrament en zijn teken ziet maken].

In 1510 werden in Val Camonica bij Brescia 60 mensen verbrand; in 1518 kwam bisschop Paul van Brescia erheen met een inquisitor, omdat zo’n 5000 van de 50.000 dalbewoners verdacht waren, 2500 van hen verzamelen zich op de top van de Mont Tonale, waar ze met toverrossen, op gaffels en stokken heengingen om de duivel te vereren en middelen tot weermaken en toveren uit zijn hand te ontvangen [Hansen 1900, 500f: Na 64 verbrandingen maakte de Senaat van Venetië een einde aan de waanzin. Vgl. Hansen 1901, 511f: Giovani donne, egli dice, instigate dalle madri, fatta una croce in terra, la sputacchiano, la calpestano, ed eccoti apparir loro un nobile cavallo, su cui montate col demonio palafreniere, si trovano d’ un tratto sulla cima del Tonale, dove sono allegre danze e lucidi banchetti. Poi bellamente ricevute in una splendida sala coperta di serici drappi, ossequiato il rè del luogo seduto in trono preziosissimo ed insultata per suo comando la croce, ne ricevono in premio l’ essere condotto a giovani di squisita bellezza. Alcune di queste illuse, barbaramente tormentate, confessarono aver fatto morir gente con polveri avute dal demonio, che sparse all’ aria sollevavano tempeste; altre che aspersa di fatato unguento la conocchia o il bastone, venivano su questo con rapido volo transportate sulla cima del monte [Tonale] (uit een schrijven van Carlo Miani, castellan van Breno in Val Camonica)].

In 1520 werd in Zürich een vrouw, die op de gezalfde stok naar de Heuberg (dansplaats van de heksen in Zuid-Schwarzwald in de Zwabische Alpen) placht te vliegen, verbrand [Hansen 1901, 609; Behringer 1997, 125 nt. 34: De heksen van Bludenz in de Vorarlberg vlogen naar hun getuigenis ook naar de Heuberg. Deze berg was de centrale dansplaats der heksen sinds de vroege 15e eeuw]. In Meran in Tirol bekende in 1540 Barbara Pachlerin, dat ze 30 jaar daarvoor met haar zuster Angel het heksen heeft geleerd van haar moeder, die Alt Stöckhlein. Ze zworen Christus af en gaven zich met lichaam en geest aan de duivel. De duivel gaf haar een pot met zalf en een staf; door die te zalven kon ze vliegen waarheen ze wilde, o.a. naar de Sabbat op diverse plekken op donderdag- en zaterdagnachten, waar ze meegebrachte kinderen aten [Lea, 1097 naar Zingerle, Barbara Pachlerin und Mathias Perger, Innsbruck 1858, 1-7].

In 1527 werden op aangifte van twee kinderen 150 vrouwen aangehouden. Een van de heksen wreef zich ten oge van al het volk in met haar toverzalf en vloog weg van de toren. Hansen vraagt zich af hoe iemand als Sandoval in alle ernst kon berichten, hoe een heks voor al het volk zich zalfde en van een hoge toren afvloog. Sandoval schrijft in zijn Historia de la vida y hechos del emperador Charles V (1615): ‘De heks nam un bote de ungeuento que la avian tomado, con el qual se puso en la ventana de una torre muy alta, y en presencia de mucha gente se untò con aquel unto, en la palma de la mano yzquierda y en la muñeca y en el juego del codo y debaxo del braço y en la igle y en ellado yzquierdo. Y esto hecho, dixo en voz alta: “Ay!” A la qual voz respondió otra, dixo: “Si, aqui estoy.” Y luego la dicha muger se baxo por la pared à baxo, la cabeça, andando de pies y manos, como una largatija. Y quando llegò à media pared, levantose en el ayre à vista de todos, y se fue volando por el. Ze werd toen drie mijl verderop weer gevonden.[Hansen 1900, 520 n. 4, die opmerkt, dat Sandovals bericht kennelijk op een oudere optekening teruggaat].

In 1563 te Guernsey hoorde Martin Tulouff zijn moeder zeggen toen ze op haar bezemsteel (genest: brem) klom: ‘Va au nom du Diable et Lucifer pardessus roches et Espynes,’ waarop ze de schoorsteen uitvloog [Murray 1962, 65, 107. Staring heeft in De Hoofdige Boer over de meid, die
‘per bezemstok
De schoorsteen uit daar trok,’
en verklaart in een noot: ‘Des papen maget van Almen’, om toverij verbrand in 1472. Naarding geeft een rekening voor het verbranden van Alida, heer Dericks maget van Almen, en verwijst naar G. van Hasselt, in: Geldersch Maandwerk II, 480. (Dr.Bl. NS 9, 128)].

In 1566 bekende Geertjen Jansdochter voor de schepenbank in Rotterdam, dat ze 16 of 17 jaar tevoren haer begheven ende geconverseert heeft metten duyvel, ende zulcx deur zijn ingheven haer gesmeert onder die ockselen, die schoorsteen uytgevlooghen ende bethoovert tot Bommel (eiland Flakkee) zeecker mans ende vrouwepersoonen, zeeckere beesten tarwe, haer bij den vyant gebracht, innegegheven, oick een campe gerst in Zeeland bedorven [Molen 1979, 86 naar A. Hallema, in: NRC 7-6-1936; geconverseert, verbeterd voor ‘geconserveert (zich begeven en geconverseerd heeft met de duivel en door zijn suggestie zich gesmeerd heeft onder de oksels, de schoorsteen uitgevlogen is en in Bommel zekere mannen en vrouwen heeft betoverd, zekere beesten tarwe, haar door de vijand gebracht, te eten heeft gegeven en ook een veld gerst in Zeeland bedorven heeft). Volgens Baschwitz (1981, 343f) vloog ze naar Flakkee op de bekende bezemsteel en werd ze als leugenaarster verbannen].

Magdalene, de vrouw van Joachim Hermes, bekende in 1570 te Wuedlinburg: In de Walpurgisnacht heeft zij met andere heksen voor de deur van een vrouw in Wernigerode een bezemsteel tussen de voeten genomen en toen ze allen tezamen op een gegeven teken van de vrouwen luidkeels: ‘Ich fahre! Ich fahre!’ geroepen hadden, was de reis in volle vlucht naar de Brocken gegaan, en naast hen was een knecht met een bruine jas en een doedelzak erheen gevaren en had de speelman overhandigd. Op de Brocken werd in aanzienlijk gezelschap gedanst, en toen de reidans afgelopen was, hadden de heksen onderling elkaar geslagen met zwingels (voor vlasbewerking), melkvaten en mangelhouten [Zaunert 1928b, 266f].

In zijn De Agnoscendis Assertionibus Catholics et Haeretici Tractatus (Romae 1572) schrijft Arnaldo Alberini over de heksenketters (naar de Malleus): ‘Gezegd wordt dat ze een zalf maken van de leden van kinderen, die door hen gedood zijn, meestal voor de doop. En op aanwijzingen van de demon maken ze een stoel of een staf, smeren die en zichzelf in en worden meteen vervoerd, overdag of ’s nachts, zichtbaar en onzichtbaar, vervoerd’ [Lea, 450 naar Alberini, o.c., fol. 112; ID., 454 naar of 117f].

Guazzo heeft een oordeel overgenomen van een proces te Avignon in 1582: ‘… en in gehoorzaamheid aan Satan, met de hulp van een staf besmeerd met een of andere abominabele zalf, je gegeven door de Duivel zelf, en geplaatst tussen je benen was je in staat te vliegen door de lucht in het holst van de nacht naar de vastgestelde plaats’ [L’Estrange Ewen 1970, 42 naar Guazzo, 135f; vert. E.A. Ashwin naar Seb. Michaëlis, Pneumatologie, 1583. Het oordeel vervolgt: ‘at an hour fit for vilest criminals, and at stated days you were so carried and transported by the Tempter himself: and there in the synagogue of witches, sorcerers, heretics, conjurers and devil-worshippers, you did kindle a foul fire and after many rejoicings, dancings, eating and drinking, and lewd games in honour of your president Beelzebub the Prince of Devils in the shape and appearance of a deformed and hideous black goat, you did worship him on bended knees as suppliants and offered him lighted candles of pitch (etc.: anuskus, hem god noemen, hulp vragen tegen vijanden, opgraven van lijkjes, koken en eten; sex met demonen, leren van toverij, spreuken, doen van maleficum); zie Lea, 1289f].

In 1586 vloog Anna Wickenzipfel (Alsace) op een witte stok met twee andere vrouwen, bij hun vertrek roepend: ‘Ginder, in de naam van een duizend Duivels’ [Murray 1962, 107 naar E. Bapst, Les Sorcières de Bergheim].

In Lorraine in 1589 gingen de heksen gezinsgewijs naar de sabbat. Hensel Erich reed op een stok, zijn moeder op een mestvork en zijn vader op een grote sterke os [Murray 1962, 65. Vgl. Briggs 1996, 234: After Didier Pierrat had stoutly denied all the charges against him he was confronted with his daughter Maguitte, aged eight or nine, who insisted that he had taken her to the sabbat, carrying her on his back with a broom under his arm while they flew out of the chimney on the way to a mountain. Then she gave a description of the sabbat, where they ate poor meat and her father danced with the others, led by a black man. (la Ruelle de Saulcy, 1597)].

Caro Baroja geeft delen uit het verslag, dat de inquisiteur Avellaneda eind 16e eeuw bij de Basken maakte: ‘(…) en dus op een vrijdag, net voor middernacht, ging ik naar de herberg, waar ze [de heks] was, met secretaris Vergara en de constable Pero Díaz de Término en de korporaal Sancho de Amiçaray en bijna twintig extra soldaten en plaatselijke mannen. Ze zalfde zich en maakte zich klaar voor hun allen en ik en de secretaris met mij en een andere man zette haar in een binnenkamer; en ze zalfde zichzelf op haar gebruikelijke wijze met een giftige zalf die ook gebruikt wordt om mensen te doden, en ze ging naar een venster dat op een hoge plaats was met een grote rots eronder, waarop een kat in stukken zou zijn gevallen als die viel van de een op de ander. En toen riep ze de Duivel om hulp en hij kwam zoals hij gewoon was en nam haar en droeg haar bijna tot de grond. En om zekerder te zijn van wat gebeurde, had ik de korporaal bij me met een van zijn soldaten en een plaatselijke man [en we waren] buiten het huis en onder het raam, en een van de mannen, beangst om zoiets te zien [n.l. de vliegende heks] begon zich te bekruisen en riep Jezus Christus bij naam aan, en daarop verdween de Duivel en zo ontkwamen ze allebei [Dus het lukte de vrouw uit het raam op de rots te springen en daarvandaan weg te komen!] En de volgende maandag vond ik haar drie leagues van die plek en zeven anderen bij haar, in een havenstad, in een hut waar de sneeuw heel diep omheen lag. [Caro Baroja 1964, 146].

Diewolt Hartman uit Miltenberg, beul van graaf Philipp von Virneburg en de aartsbisschop van Trier verklaarde in 1594: Item attich [ook] nemen sie und pulveren und mischen sie mit dem küchen, daruß machen sie eyn salb und fahren domit. [Hansen 1901, 594.]

In 1595 woedde in het Brabantse Mierloo een heksenwaan, die begon met de beschuldiging dat de meid (maerte) van de pastoor de heer van het dorp had betoverd door hem peren te geven en een kind ziek had gemaakt door het te liefkozen. Ze bekende een kwart eeuw ervoor een leugen te hebben bevestigd met de woorden: dat zij den duivel lijf en ziel overgafen sindsdien trachtte hij haar voortdurend te becoren. En acht jaar geleden had ze een verbond met hem gesloten. Verder bekende ze met heksen uit Den Bosch, die ze bij name noemde, op het Sint-Janskerkhof te hebben gedanst. Ook anderen werden gearresteerd en bekenden (merkwaardigerwijze, zegt Van der Molen) in hoofdtrekken hetzelfde: De duivels (vianden) voerden hen ten dans, leerden hen heksenzalf te maken, waarmee ze zich inwreven, om dan door de lucht naar de heksensabbat te vliegen. Echter soms reden ze ook op zwarte paarden leech over die heyde. [Molen 1979, 89 naar Sinninghe, Noord Brabantsch Sagenboek, 1936, 116-118 = Zuidema, in: Noord-Brabantsche Volksalmanak, 1893. Oirschot, Meijerij, 28: Een heksenproces te ’s-Hertogenbosch in 1528 tegen de dienstmaagd van een pastoor, die met heksen uit de stad gedanst had. Ze werden gearresteerd, zo’n 15, aan de waterproef onderworpen, schuldig bevonden en verbrand. Ze hadden bekend hun eigengemaakte zalf onder de oksels gestreken te hebben en het spreukje opgezegd: Duivel neem mij op over heggen over stegen, over alle wegen, tegen bergen op om te vliegen naar de sabbat onder leiding van de duivel (vgl. Janssen 1978, 12: De heks smeert zich helemaal in met een vet gemaakt van giftige planten, zet zich schrijlings op de bezem en zegt:
‘Duivel, neem mij op,
over heggen, over stegen,
over alle wegen,
tegen bergen op.’
Idem bij Molen 1979, 91 als 19e-20e-eeuws; vgl. Ter Laan 1984, II, 86 (= Gron. Overl. II, 184)] Boguet noteert voor de Franche-Comté in 1598 de bekentenis van Françoise Secretain: voor ze naar de Sabbat ging, plaatste ze een witte stok tussen haar benen, zei bepaalde woorden en werd door de lucht naar de heksenverzameling gebracht [Summers 1992, 122f, 3x; vgl. Murray 1962, 65 naar Boguet, Fléau, 104]. De Belgische Claire Goessen (zie https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-hostie-in-de-pad-3-toverdrank/) bekende in 1603 te zijn vervoerd naar de plek van de samenkomst op een stok besmeerd met zalf [Murray 1962, 65f].

Volgens Boguet (1608) gaan de heksen vaak te voet naar de sabbat, als ze dichtbij wonen. De anderen gaan op een geit, te paard en soms op een bezem (balai) of een riek, welke laatsten vaak door de schoorsteen het huis verlaten. Voordat ze vertrekken smeren deze laatsten zich in met een of ander vet of zalf; de anderen hoeven zich niet op die manier in te smeren [Murray 1962, 65 naar Boguet, Fléau, p. 9].

De Baskische heksen zeiden volgens De Lancre, wanneer ze zich zalfden: ‘Emen hetan, Emen hetan (Hier en daar, hier en daar)!’ [Murray 1962, 65. Van Haver (1964, 384 nº1064) heeft naar Sinninghe (in: Vk 48, 1947, 79) uit Vucht (NB), 1942 de spreuk genoteerd: ‘Eman, Hetan, tevoren smeren de heksen zich in met de “schrikkelijke zalf”. Ook in Limburg is deze spreuk bekend: ‘Met de zalf des vets van ongedoopte en door haar gedode kinderen, ook de heksen- of schrikkelijke zalf genoemd, onder het uitspreken der woorden: Emen hetan (hier en daar), besmeren de heksen zich armen, benen en borst en varen aangevoerd door de danseres Herodias of de Germaanse godin Holda, ten sabbatdans, zittende op een spinrok (kokkel) of bezemsteel, of in een zeef, door schoorsteen of venster uit, onder het uitspreken der woorden:
Haruut, kaduut,
de schoorsteen uut
.’
(ID., nº1063 naar Welters, Limburgse legenden…, Venlo 1875, 2, 66). Deze laatste spreuk komt uit Westerhoff, Verhandeling over de kol- of heksekringen ook wel toverkringen genaamd, Groningen 1859, 23: ‘Met die zalf, gemaakt naar allerhande recepten, smeerden zij zich in en voeren dan op een spinrokken, bezemsteel, bok of ander beest, onder het murmelen van de toverformule:
Haruut, kaduut,
de schoorsteen uut
,
de schoorsteen of ook wel het venster uit door de lucht naar de verzamelplaats om daar sabbat te houden’ (Haver nº1062)].

Bij de aangeklaagden van een proces te Ingolstadt (1610-18) zijn een 12-jarig meisje en een 9-jarige jongen, kinderen van een soldaat van de Ingolstädter Leibguardi en een terechtgestelde heks. Door slagen met roeden ontlokte men hen de bekentenissen, dat ze kunnen vliegen, dat ze het van hun moeder geleerd hebben, dat ieder zijn eigen gaffel bezit en ieder altijd zelf zijn gaffel gesmeerd heeft. Maar aangezien de uitspraken van de kinderen over deze vluchten volledig anders waren, was de rechtbank in pijnlijke verlegenheid [Soldan-Heppe II, 128 naar Riezler, 202].

Godelmann schreef over hekserij in Duitsland vroeg in de 17e eeuw en legde uit, dat aan heksen (of lamiae zoals hij ze noemt in zijn Renaissance Latijn) wordt gerefeerd met Zauberinnen, Unholden, Heren (? = Hexen?), Wahrsagerin en Wettermacherin in Duitsland, en vervolgt: ‘Ten aanzien van de zogenaamde activiteiten der heksen, wordt er gezegd, dat na zichzelf te hebben ingesmeerd met het vet van katten of wolven, ezelsmelk en weet ik wat nog meer, kunnen ze hun huis uitvliegen, rijdend op bezemstelen (hetzij naar buiten gaand op de gewone wijze of zelfs door een klein gat gaand) en gaan naar de plaats waar hun banketten en feesten met de duivel worden gehouden. Het wordt wijd en zijd geloofd dat alle Duitse heksen op de nacht van de eerste Mei in de kortst denkbare tijd worden gebracht naar de berg genaamd Blocksberg en Heinberg, in de Bructeri regio, na zichzelf gezalfd te hebben. Sommigen worden gedragen door hun boelduivels, die de gedaante aannemen van bokken, varkens, lammeren en meer dergelijke dieren; anderen vliegen op galgbomen of stokken. Ze brengen de hele nacht door met feesten en vrolijkheid, dansend met hun geliefden’ [Caro Baroja 1964, 123].

Veel mannen en vrouwen werden verbrand in de 16e eeuw vanwege het bekennen – zoals een dorpeling deed aan wie Godelmann zelf refereert – dat ze vele jaren achtereen geweest waren naar heksenbijeenkomsten op de eerste Mei – en dit ondanks het feit dat de vrouw van de man volhield dat hij hun bed niet had verlaten op die of op een andere nacht. De heksen, aldus Godelmann, verlieten hun huizen en vormden een processie (Das wütende Heer), roepend Oben aus unnd nirgent an. Deze roep doet Caro Baroja denken aan bepaalde mythen volgens welke op bepaalde nachten van het jaar de geluiden van geheimzinnige legers te horen zijn – de processie van zielen en overleden geesten die plaats heeft vooral rond de tijd van de wintersolstice. In Pruisen, Lijfland en Litouwen geloven de mensen ook, dat op die tijd van het jaar, op Kerstdag om precies te zijn, tovenaressen automatisch hun menselijke gedaante verruilen voor die van wolven om dorpshuizen/boerderijen te betreden en dieren te doden, bier te drinken enzovoort [Caro Baroja 1964, 125 naar Godelmann, Tractatus de magis, veneficis et lamiis, Frankfurt 1601 (Tract. II, c. I, IV). Caro Baroja meent (ruim voor Ginzburg): Dit geloof is ook enigszins ‘at odds’ met de officiële kijk van de autoriteiten, zoals uitgedrukt in justitiële documenten].

In 1627 werd te Neuerburg in het toenmalige Katholieke Luxemburg Susanna, de vrouw van Stein Dietherich berecht. Ze bekende dat zo’n 10 à 11 jaar tevoren de boze geest aan haar was verschenen, maar verdween toen ze Jezus aanriep, maar daarna had ze de man met roodgestreepte kleren beloofd te volgen en God en de Maagd af te zweren. Zijn naam was Beelzeboeck. Vlak daarop bracht haar boelduivel haar op een donderdagnacht door de lucht naar de Sabbat te Flocken Posch, waar ze dansten, niet als mensen doen, maar mit der Seit zwerck zusammen. Ze noemde namen van aanwezige vrouwen. Vier weken later besteeg ze op een donderdagavond een bezem en vloog door de deur naar Heidthauser. Er volgen meer namen, o.a. van de fluiter, die drie Stäuber van iedereen vroeg als loon. Ze zaten op de grond en dronken bier [Lea 1198f naar Melchior Thamm, Femgericht und Hexenprozesse, Leipzig (z.d. 1903), 151-153 uit het protocol van de rechtszittingen].

In 1628 verschijnt het treurspel Geraert van Velsen van Suffridus Sixtus waarin wordt gezegd:
Een toovenaerster kan wel deur een gat van een klinksnoer kruipen,
‘tVeurhuys in tot in de binnenhaard en maken geen geluyt
En gaen op een bezemstok zitten, en vliegen de schoorstien uyt

[Molen 1979, 85].

Ann Käserin, de vrouw van Georg Käser, stond in 1629 in Neuburg voor het gerecht en bekende herhaaldelijk naar de sabbat en naar de kelders te zijn geweest (noemde namen van daar geziene mensen); haar [hooi-]vork [waarop ze vloog] was in de keuken. Eens toen ze dronken was en lag te rusten kwam iemand haar kamer in en ze gaf zich geheel aan hem over; dit gebeurde nogmaals; toen zweerde ze God af en zijn schepsels [d.w.z. al de heiligen] en haar boelduivel krabde haar en met het bloed schreef ze haar naam [in zijn boek]; de kras was op haar linkervoet [het heksenteken]. Een van haar boelduivels heette Beelzebub. Ze had nooit geholpen kinderen te doden of eten; ze had vaak geknield en gebeden tot de duivel, maar had nooit gespuugd op de Maagd of haar beledigd. Ze ging naar de sabbat om een uur of tien ’s avonds en keerde terug om vier uur ’s morgens. Ze smeerde het uiteinde van de [hooi]vork en vloog weg en smeerde [tevoren] de rug van haar man in, zodat hij niet zou ontwaken. Deze zalven waren haar gegeven door de duivel en ze beschrijft waar de potten, waarin ze zaten, waren verstopt in haar huis. Dr. Holzfeld werd naar haar huis gezonden en vond twee van de zalfpotten maar niet de derde; eentje was leeg en de andere bevatte een of andere harde, droge, zwarte substantie, waarvan hij de aard niet kon vaststellen; de vork, die in de keuken zou zijn, werd niet gevonden [Lea, 1138 naar Snell, Hexenprozesse und Geisterstörung, München 1891, 45/47] .
In Idstein (Nassau) werd in 1630 tijdens de processen bekend, dat de verzamelingen van de heksen en tovenaars o.a. op de Limburger heide werden gehouden, waarheen ze vlogen op oven- en mestgaffels of in een door vier katten getrokken wagen [Soldan-Heppe II, 100].

De in 1659 (in Steiermark) aangeklaagde bedelaar Hans Glaser verklaarde ‘(…) dat hij van meel en water, echter zonder zout (!) een Koch had bereid en daarmee een ovengaffel gesmeerd had. Na de spreuk Hiermit will ich in Teufels Namen fahren was hij erop gaan zitten en naar de heksensabbat op de Schöckl gevlogen’ [Wolf 1994, 307].
Hans Elsässer bekende in 1662 met de heksen naar Stuttgart te zijn gevlogen op een ovengaffel of een zwarte stok, die tevoren met heksenzalf was ingesmeerd, en daar in een kelder met de duivel en vele Stuttgarters gezopen te hebben [Wolf 1994, 340. Ook op de bijeenkomsten op de Heuberg stond rode en witte wijn op de tafels. Enige gasten brengen die in kruiken en flessen mee].

Rond deze tijd (1666) speelt het volgende in Franken algemene verhaal, samengesteld door Friedrich Leitschuh in zijn Beiträgen zur Geschichte des Hexenwezens in Franken (Bamberg 1883). Na te zijn geïnitieerd wordt de heks door duivels naar diverse duivelse bijeenkomsten gedragen. De zalven waarmee de heksen zich smeren en hun rieken waren gemaakt van vreemde ingrediënten, o.a. gekookte kinderlijken. Op maandagen, woensdagen en vrijdagen, tussen 11 en 12 ’s nachts, gingen ze, meestal in stellen, door de schoorsteen, hetzij op een riek of op een stok of gezeten op een geit of paard, in de naam van de duivel, dat wil zeggen, ze gebruikten de formule ‘Ich fahr’ aus in Teufel’s Namen und nirgends an!’ Soms vlogen ze met z’n tweeën of drieën op één stok, met op kop een incubus. Tijdens de dansen zat de duivel op een stoel en schreef de namen der aanwezigen in een rood boek [Lea, 1168f naar Leitschuh, o.c., 27-29] .
Ook rond deze tijd speelt in Waldsee de zaak van Anna Brauchlin, een voorbeeld dat de heksen (ook) bedevaarten maken. Ze bekende dat ze vielfältig nach Einsiedeln gegangen sei: auf ihrem vierten Gang sei sie von Fischbach aus über das Hörnlein auf ihrem Pilgerstab, den sie geschmiert, bis zur Herberg über’m Steg gefahren: ebenso von der Brücke bei Rappertswyhl über den Etzel hinauf bis für die Kapelle sei sie zweimal auf ihrem geschmierten Pilgerstab gefahren [Wolf 1994, 361 naar Sauter, Zur Hexenbulle 1484. Die Hexerei, mit besonderer Berücksichtigung Oberschwabens. Ein culturhistorische Studie, Ulm 1884, 17].

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks-1-zalf-en-vliegstaf-intro/
https://robscholtemuseum.nl/?s=heksen