Cor Hendriks – De vliegende heks (12): (5b) Grote Sprong in andere versies + (6) Apuleius’ ezel

Apuleius Gouden Ezel (foto dut.mainstreetartisans)

De vliegende heks (12): (5b) Grote Sprong in andere versies + (6) Apuleius’ ezel

(5b) Grote Sprong in andere versies

De grote sprong komt uiteraard ook voor in versies, die niet naar de wijnkelder gaan. In een Vlaamse versie gaat een werkman op bezoek bij moeder en dochter, die heksen zijn, doet alsof hij slaapt en laat zich niet wakker schudden. De moeder haalt een pot zalf tevoorschijn en ze smeren zich in en zeggen:

Over heggen, huizen en kerken,
en over al dat er is!

Ze vliegen de schoorsteen uit en Jan doet hetzelfde, maar zegt ‘Door (…)’ en vliegt overal dwars doorheen. Hij komt bij mooie muziek, maar wordt weldra opgemerkt door de heksendochter. Hij laat zien, dat hij bont en blauw is. Zij vertelt, dat ze 200 uur van huis zijn en dat hij op een zwijn terug moet gaan, dat het in twee sprongen zal zijn, maar hij mag geen woord zeggen. Hij zegt echter na de eerste sprong: ‘Wel Here, wat een duivelse sprong is me dat!’ Het zwijn is weg en Jan moet nog 100 uur gaan.

In een versie uit St Job Ukkel hoort een jongen, die bij zijn meisje in slaap is gevallen, als het middernacht slaat, de moeder zeggen, dat het tijd is om te gaan. Ze nemen een potje zalf uit de schouw, smeren zich onder hun oksels, een bezem en zeggen ‘Deur de schouw, over hei en haag!’ De jongeling zegt: ‘(…) deur hei en haag!’ en hij komt gehavend aan. Terug gaat iedereen op varkens, maar bij een groot water zegt hij ‘O God, wat ‘ne sprong!’ en meteen is het varken verdwenen. Hij is na een maand pas thuis [Cock & Teirlinck, 1909, p. 9f].

In een versie uit Belgisch Limburg hoort een jongen, dat zijn liefje een heks is. Hij bespiedt haar, ziet haar en haar moeder zich insmeren met zalf, naar buiten gaan en zich op een bezem zetten, terwijl ze zeggen ‘Over heggen en hagen tot in de pastoor van Keulen zijn wijnkelder.’ Ze vliegen weg en de jongen doet hetzelfde, maar zegt: ‘Door heggen en hagen tot bij mijn liefste in de wijnkelder.’ Zijn kleren worden van zijn lijf gerukt. De vrouwen verzorgen hem en ze zuipen er op los. Om terug te gaan komt er een zwarte hond, waarop de heksen zich zetten en hij moet op de staart zitten, maar niet de Zoete Naam zeggen. Echter bij een sprong over de Rijn roept hij ‘Och, God!’ en valt, maar niet in het water. Uiteindelijk komt hij weer terug thuis [Roeck 1980, p. 111f, ‘Naar Keulen in de wijnkelder!’].

In een Nedersaksische versie ziet een knecht de boerin in de Meinacht een bezem uit de schuur pakken en strelen met de woorden:

Bezem, ik bestrijk je,
Breng me over heg en steg,
Over bos en berg,
Naar de heksenplaats.

Meteen is ze in de lucht verdwenen. De knecht doet hetzelfde, zegt echter ‘door’ in plaats van  ‘over’ en komt geheel onder het bloed op de Blocksberg aan. De boerin is er al en geeft hem voor de terugreis een ezel, maar drukt hem op het hart onderweg geen woord te uiten. De ezel gaat met geweldige sprongen over berg en bos en is in één sprong een brede rivier over. ‘Dat was mooi!’ zegt de knecht en wordt afgeworpen en moet nog drie dagen lopen [Laan, 1981, II, p. 90, ‘Op een ezel weerom’, naar Mackensen, Niedersächsische Sagen, II, p. 232].

In een variant verstopt een jongen uit Wiedensahl zich in de Meinacht achter de kachel, ziet zijn tante een bezem zalven met de woorden ‘Over heggen en tuinen!’ en wegvliegen. Hij zegt ‘Door (…)’ en komt gehavend op de Blocksberg, waar hij de heksen bezig ziet het meisje van zijn neef te slachten, et cetera (hazelheks). Voor de terugreis krijgt hij een enterkalf van zijn tante, maar mag geen woord zeggen. Bij de grote sprong zegt hij ‘Dat was een sprong voor zo’n bokkeling!’ en valt op de grond, waar zijn meegenomen glas een paardenhoef blijkt te zijn en hij nog zes weken moet lopen, voordat hij thuis is [Laan, 1981, II, p. 90f, ‘De Heksenrit’, naar Mackensen, Niedersächsische Sagen, II, p. 127].

In een Neder Saksische versie luistert de knecht moeder en dochter af, die met de spreuk

Ower Busk ower Boom,
ower Hagen ower Tuun,
ower Water ower Stroom,
nah Köln in’n Wienkeller!

naar de wijnkelder vliegen. Hij zegt de spreuk fout, moet door bos en bomen heen. Gehavend komt hij in de wijnkelder aan,. Hij weet voor de terugweg de spreuk niet meer, klimt op een driebenige bok, zegt ‘Immer fort!’ De bok springt met hem over de Rijn.

Dat was ’n goen Sprung for ’n dreibeinigen Sägenbuck!

zegt hij. De bok is weg en hij staat daar [Peuckert 1966b, p. 417, nº 1270, ‘Der Kölner Weinkeller’].

In een tweede Neder Saksische versie vrijt een jongen met een heksendochter. Hij verstopt zich in de Meinacht onder het bed en ziet de vrouwen opstaan. Hun stokken bestrijken ze met zalf uit een pot, waarbij ze zeggen ‘Aber hagen un tüne!’ en het raam uitvliegen. De jongen zegt ‘Dör (…)’ en komt gehavend aan op de heksen bijeenkomst [op de Brocken]. Ze dansen. Het meisje zegt, dat hij niets mag meenemen. De jongen krijgt een wijnglas met een gouden voet en steekt het in zijn zak. Allen krijgen een rijdier, hij een kalf. Bij de grote sprong zegt hij ‘Das war ein Sprung für ein jährig Kalb!’, en hij wordt afgeworpen. Het glas blijkt een paardenhoef en het duurt twee jaar voor hij thuis is [Peuckert, 1966, p. 420, nº 1274, ‘Der Hexenritt zum Brocken’) In de vrijwel identieke versie van Ter Laan (1981, II, p. 190f) moet hij nog zes weken lopen.

In een Hessische versie wil een arme vrouw in een dorpje in Oberhessen ook zo rijk zijn als haar zus. Deze smeert in de keuken haar voeten in met zalf en zegt haar na te doen. Ze stapt op de haard en zegt

Fahr auf und fahr wieder
Fahr nicht in alle Ecken nider
’,

en vliegt de schoorsteen uit. De zus vergeet het woord ‘nicht’, stoot overal tegenaan en komt er bebloed boven uit. Ze vliegt naar een wei met veel vrouwen, die zingen en springen rond een grauwe man met zwarte geitenbokken, die’ aufspielt’. Op zeker moment vliegen alle heksen weg op hun bokken, ook de arme zus tot bij een groot water, waar ze wordt afgeworpen (niet gezegd waarom) [Zaunert, Hess-Nassau, p. 287(f) (naar Wolf, Hess., p. 64?)] Het verhaal vervolgt met een verbond, namelijk rijk worden in ruil voor het terugbrengen van het eerste kind.

In een Zwitserse versie moet de bakkersgezel van de weduwe van de bakker om acht uur naar bed. Hij doet of hij op de ovenbank in slaap is gevallen en ziet om acht uur de weduwe met haar dochter komen, een zalf te voorschijn halen en daarmee tekens op de voorhoofden zetten. Met de woorden ‘Oben hinaus und nirgends an’ verdwijnen ze. Hij doet hen na, zegt echter ‘(…) überall an!’ en hij stoot overal tegenaan. Zo komt hij op een bergtop, waar een zwarte tafel staat, waaraan alle heksen en hun heksenmeesters van deze aarde zitten. De heksen smeken en de duivel geeft voor de jongeling een groot zwijn, waarop hij achterstevoren moet plaatsnemen zonder een woord te zeggen, maar bij een sprong over zee zegt de jongen ‘O, Jesus, das is a Hupf!’ Daarop wordt hij afgeworpen en breekt enige ribben [Zingerle 1969, p. 405f, nº 716, ‘Der Bäckergeselle’].

In een Waalse literaire versie is Arnold Sacré verliefd op Viviane Mallieux, een wonderschone heks, die elke vrijdag de sabbat bezoekt. Hij doet op een vrijdag, of hij in slaap valt van de slaapdrank [vergelijk ATU 306, slaapdrank in spons gieten] en doorstaat de test met een kokend heet ei tegen zijn wang. Moeder Simone en Viviane trekken hun kleren uit, smeren zich van top tot teen in met een onguent verdâtre (een groenige zalf), zetten zich op een bezemsteel en zeggen

Houpe, makê, rikî, rikette,
D’zeu les haïe et les bouhon,
Vola à diale èco pus lon
.’

Ze vliegen door de schoorsteen weg. Arnold neemt ook de pot zalf, kleedt zich uit, smeert zich in, zet zich op een stok en zegt ‘(…) Houte des haïe et les bouhon, (…)’ Hij scheert vlak over de grond, haalt huid en kleren open, komt op de sabbat, kan niet dansen, rust uit en als hij bijkomt, is iedereen weg op een oude heks na, die hem de Vert Bouc geeft. Hij mag geen woord zeggen, maar bij de sprong over de Rijn roept hij ‘Ah, quel saut pour une si petite bête!’ en wordt neergekwakt op de oever. Na lange tijd is hij terug en trouwt toch met Viviane [Roberto J Payró, Le Diable en Belgique, Bruxelles, 1982 (vertaling B Goorden, van El diablo en Bélgica, 1953; geschreven tussen 1909 en 1923), p. 67 – 73, ‘La Fiancé de la Macralle (El Novio de la Bruja)’. Naar Oscar Colson, ‘L’Amoureux de la sorcière’, in Wallonia 1 (1893), p. 136f (Au dessus des haïes et des buissons vola le diable et bien plus loin, Vlieg over hagen en bossen naar de duivel en nog veel verder); vergelijking Teirlinck, ‘Sa bonne amie est une sorcière’, in La folklore flamand, p. 116 – 118 (à travers la cheminée, au dessus des arbres au dessus de tout!). Vergelijking in K Gruen, Les Esprits élémentaires, 1891, p. 163 (‘Sote, Mirote, Out haïes et bouhons’). De vermelding van de Rijn in de meeste varianten zou wijzen op een Duitse origine. In Wallonia, 9, p. 167, luidt de spreuk: Hop, makâ, rikî, rikettte! Über Hecken und Sträucher fliege zum Teufel und weiter (Agricola, 1976, p. 402f, noten bij nº 169)].

In een Kroatische versie beloert een man zijn vrouw en dochter, ziet hen zich insmeren en met de woorden ‘Over stenen, over elke boom vliegen en nergens tegenaan stoten,’ wegvliegen. Maar hij zegt: ‘(…) overal (…)’ en komt geheel bebloed, waar de vrouwen met duivels dansen. In de vroege morgen vliegen de vrouwen weg, maar hij heeft geen zalf. Hij komt bij een groot water, waar een vos aanbiedt hem er over te brengen, maar hij mag geen woord zeggen. Hij zegt: ‘Zo’n groot water [in plaats van sprong] heb ik nog nooit gezien,’ wordt afgegooid in het water en komt met veel moeite aan de kant. Dan duurt het nog een jaar voor hij thuis is, waar vrouw en dochter verdwenen zijn [Neweklowsky & Gaál, 1987, I, p. 148-149 nº 23, B9654/b, cuoparnicovo letenje se nij ugodalo (Der mißglückte Hexenflug). Een variant in Gaál, 1965, p. 94f, nº 129 uit Stinatz op berkebezems; ‘Stock und Stein nirgend an!’ De man komt bebloed uit de schoorsteen gevlogen, stoot tegen bergen en wouden. Het grote water is de Rode Zee. Hij zegt ‘So ein große Lachen [meer] hab ich im Leben nicht gesehen!’ Hij valt (einde verhaal)].

In een versie uit Mainflingen vrijt een jongen met een meisje, dat iedere avond om negen uur de kamer verlaat en niet terugkomt. De jongen verstopt zich in de keuken (na schijnbaar weggaan), ziet haar binnenkomen, een potje uit de kast pakken, zich de voeten insmeren, een bezem nemen en zeggen

Faohr owe naus,
Faohr nirgends wid!
Haach hiwwe net wid,
Haach driwwe net wid!

Ze vliegt de schoorsteen uit en de jongen doet hetzelfde, maar zegt:
Faohr owe naus,
Faohr iwerall wid,
Haach hiwwe wid,
Haach driwwe wid!

Ook hij vliegt de schoorsteen uit, dat hem horen en zien vergaat en hij van louter Püffen an allen Ecken niet meer weet, wat hem overkomt. Hij suist door de lucht en staat opeens tussen een verzameling heksen, waaronder zijn verloofde. Zij schrikken, maar voor de terugweg krijgt hij een geitenbok met de waarschuwing niets te zeggen. Als de bok over een grote rivier springt, zegt hij van opluchting ‘Das hat geglückt!’, waarop de bok verdwijnt en hij valt. Nog twee jaar moet hij lopen (het meisje heeft een ander) [Schopp, 1967, p. 16: ‘Fahrt durch die Luft’, mondeling van H Heng, Mainflingen, 1949].

In een versie uit Waldeck wil een jongen niet geloven, dat zijn meisje een heks is en gaat in de Meinacht, waar het hem verboden is te komen, naar haar toe, doet of hij in slaap valt en doorstaat de vuurproef van de moeder: zegellak op zijn handen. Deze haalt uit de kast een potje, steekt (dukt) een vinger er in en zegt

Stiep inn,
stiep ut,
allerwäjen dörr
un nirgen vörr!

De dochter doet hetzelfde en ze zijn weg. ‘Donnerwetter, dütt iß abber wott!’ denkt de jongen, pakt het potje, steekt de vinger erin (dunket), zegt echter:

Stiep inn,
stiep ut,
allerwäjen dörr
un allerwäjen vörr!
’,

schiet door de schoorsteen, door bomen, enzovoort, en komt gewond op de Blocksberg aan, waar het meisje hem tegen de andere heksen beschermt, hem een kalf geeft met de raad geen woord te uiten. Over een brede rivier springt het kalf met één sprong en de jongen zegt ‘‘Donn’rwetter, dorr’ en netten Satz for so’n beskötten Kalf!’ Dan zit hij op de grond en moet lang zwerven voor hij thuiskomt [Gustav Grüner, Waldeckische Volkserzählungen, Marburg, 1964, p. 198f, nº 59 van de 83 jarige A Schüttler uit Eppe, opgenomen op 17 maart 1956. Het eerste ‘dukt’ (‘duikt’) moet waarschijnlijk net als het tweede ‘dunkt’ zijn, vergelijk de slagbal term ‘donk’, zie Vries, 1971, p. 142, MHD, tunken, dunkenindopen’, NHD tunke ‘saus’, Engels: dunk bij basketbal].

Weliswaar geen Grote Sprong versie maar toch daarop lijkend is een versie uit de West Alpen. Een schoenmakersgezel hoort ’s nachts geluid in de schoorsteen, gaat op de loer liggen, ziet zijn oude meesteres een oude bezem met zalf bestrijken en er op gaan zitten en met

Auf und an!
Stoß nirgends an!

de schoorsteen uitvliegen. Hij doet het ook en komt op de Blocksberg terecht, waar hij Satan de dans van de heksen en heksenmeesters ziet openen. Satan geeft de nieuweling een jonge heks en de dans gaat er op los. Dan eten en drinken ze en Satan komt met een perkament naar de schoenlapper om het hem met zijn bloed te laten ondertekenen. Deze wil arbeidsvoorwaarden en dergelijke weten, waarop de duivel hem boos wegstuurt. Als hij op een bezem stapt, zegt hij

Auf und an,
stoß an alle Orten an!

De gezel weet na enige stoten af te stappen en is pas vele dagen later thuis [Peuckert, 1965, p. 64f nº 129].

Ook kan de sage worden gecombineerd met SINSAG 513: Het betoverde jacht (zie https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks-6-de-grote-sprong-vervolg/), zoals in een versie uit Friesland. Schuitjevaarder Hindrik Haukes merkt, dat zijn schuit ’s nachts gebruikt wordt, waakt, ziet de notabelen, die met de toverspreuk

‘Over de bossen, over de bomen,
Over de bergen, over de grote waterstromen,
En zo komen wij in de stad Parijs’,
naar Parijs vliegen, waar ze de hele nacht feesten. Hindrik gaat met zijn vrienden, maar zegt op de terugweg de spreuk fout:
‘Door de bossen, door de bomen,
Door de bergen, door de grote waterstromen,
En zo komen wij weer thuis.’

Nu verloopt de reis zeer ruw. Iedereen wordt door elkaar geschud. Het schuitje wordt zwaar beschadigd en blijft onbruikbaar [MI Collectie, Jaarsma 1967, CJ021302 van Hendrik Pomper uit Haulerwijk (Friesland)].

Ook zien we een combinatie met SINSAG 783 (‘het heksenhalster’, de ‘maar’) in een versie uit Friesland. De oude(re) boerenknecht vindt de jonge(re) knecht er slecht uitzien. Deze zegt er iedere nacht met de boerin op uit te moeten, waarbij hij moet zeggen ‘Over bergen en over dalen en over alle waterstromen.’ De oudste ruilt met hem (van plaats in het bed), maar zegt: ‘Door (…)’ en nu duurt de reis een week en dat bevalt de heks niet [MI Collectie, Jaarsma, 1966, CJ011214 van Durkje Walstra Bruining uit Boelenslaan (Friesland). De vertelster merkt zelf aan het eind van het verhaaltje op: ‘Ze [de heks, boerin] was een nachtmerrie.’ Zie ook Peeters, 1979, p. 197, Nº 149, ‘Te paard naar Keulen’, over haag en heg, zie ook Peuckert, 1966b, Nº 1281, p.1293].

De afkijker kan ook op een andere manier een fout maken, namelijk in de handelingen, zoals in een Noord Brabantse sage. Een boerenzoon uit Balen (België),die verliefd is op een heksendochter, mag op woensdag en vrijdag niet komen, verbergt zich achter een boekenkast, ziet om een uur of tien moeder en dochter komen en een flesje uit de muurkast pakken. Ze gaan naar de kamer, waar ze zich insmeren en het flesje het raam uitgooien. Dan slaat de deur [van de kamer?] dicht. Hij neemt ook zo’n flesje uit de muurkast, smeert zich in [niet in de kamer!]. Dan gooit hij het flesje door de keukendeur naar buiten en blijft dan met zijn hand aan de deurklink plakken tot in de ochtend. Dan ziet hij, dat moeder en dochter tot ijsblokken zijn geworden door zijn fout (zie het verhaal van Luther in https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-heksen-en-het-weer-6-ijsheksen-en-onweermakers-in-sagen/) [Janssen, 1978, p. 45f: ‘Een ijselijke nacht’].

Apuleius’ ezel

Een bijzondere combinatie is met de ezel transformatie, bekend van Apuleius. Janssen heeft een Brabantse versie, die begint als een gewone vrijersversie. Een jongen, verliefd op een boerendochter, mag op vrijdagavond niet langskomen, gaat op een keer toch en verbergt zich in de keuken achter de bakoven, ziet moeder en dochter zich uitkleden en elkaar insmeren met zalf. Dan zetten ze zich schrijlings op een bezemsteel en roepen

Door heg en steg,
Boven alles uit,
Nergens aan!

en vliegen door het raam naar buiten. De jongen doet hetzelfde en vliegt over bossen en heidevelden naar een heksenkring, waar het wemelt van de katten. Hij ziet de twee heksen. De moeder gaat met hem dansen tot hij van uitputting op de grond valt. De heksen zijn bang, dat hij hen zal verraden en de moeder verandert hem in een ezel, die al dwalend door een molenaar wordt meegenomen. Eens komt hij de heksen tegen en de dochter heeft medelijden, vraagt haar moeder hoe hij te herstellen is. De moeder zegt, dat hij bij de eerstvolgende processie een maagd de krans van het hoofd moet trekken [en opeten] [Janssen, 1978, p. 48 – 50, ‘De heksenmoeder en haar dochter’].

In de collectie van Victor de Meyere, De Vlaamsche Vertelselschat, is een versie te vinden: Een knaap vrijt een heks, de dochter van een heks. Hij beloert, verstopt achter het raam, heimelijk de vrouwen, die hun lijf na uitkleden insmeren met zalf, zich schrijlings op een bezemsteel zetten, de spreuk zeggen: ‘Dat ik vliege over hagen en heggen!’ en zo de schouw uitvliegen. Hij doet hen na, maar zegt ‘door,’ komt bebloed en geschramd op de heksen dansplaats aan. Voor straf verandert de oude heks hem in een kalf, waarop de jonge heks naar huis terugkeert (met de spreuk: ‘Dat ik terugkere langs denzelfden weg, over hagen en heggen’), waar ze hem in de ezel van de molenaar veranderen. Na lange tijd ervaart hij het middel tot terug verandering door een door hem bij toeval afgeluisterd gesprek van de beide heksen, namelijk door het eten van palmtakken. De verzoende jonge heks haalt die voor hem en trouwt met hem [Meyere, 1927, II, p. 216 – 218 Nº 135, ‘Van een toverheks, die over hagen en heggen vloog’. Vergelijk Haver, 1964, p. 381, Nº 1044 naar Vk 30, 1925, p. 137].

In een versie uit het Harzland vrijt een jongen een heksendochter. Hij beloert haar en haar moeder, als ze de hooizolder opgaan om daar wat uit een glaasje te drinken en verdwijnen. Hij nipt ook aan het glas en is ineens op de Brocken, waar de heksen rond de duivel dansen. Dan beveelt deze ieder heks een glas te nemen en te drinken. Meteen vliegen ze weg. De jongen staat alleen en moet teruglopen. Na een moeizame reis komt hij weer bij zijn bruid, maar die is boos, net als haar moeder, en ze veranderen hem in een ezel, die na lang rondzwerven weer bij de heksen komt, waar zijn bruid medelijden heeft en hem zegt bij de kerkdeur te gaan staan als een kind wordt gedoopt en te zorgen, dat de koster het [doop]water over hem gooit. Dit lukt en hij trouwt toch zijn bruid [Mudrak, zonder jaar, p. 52 nº 54, ‘Der Esel’ = Pröhle, p. 118, Nº 311 (= Zaunert, 1928, p. 275f)].

In een versie uit Tirol vrijt een jongen een heksendochter. Hij beloert heimelijk de heksen als zij zich ontkleden Ze smeren hun lijf in met zalf en zeggen de spreuk ‘Oben hinaus und nirgends an.’ Daarop vliegen ze de rookvang uit. Hij doet hetzelfde en vliegt hen achterna naar de heksen dansplaats. Uit vrees voor verraad veranderen de heksen hem in ezel, die ze laten lopen. Na lange tijd ervaart hij het middel tot terug verandering door een door hem bij toeval afgeluisterd gesprek tussen beide heksen, namelijk bloemen eten tijdens de Fronleichnamsprozession [Christian Hauser, Sagen aus dem Paznaun und dessen Nachbarschaft, Innsbruck, 1894, p. 26-28, Nº 18, ‘Hexenfahrten’].

Vrijwel identiek is een versie uit de Oberpfalz: Een jonge knecht van een dochter van een heks/boerin beloert, verstopt in de keuken, de heksen, die hun voorhoofd en de bezem insmeren met zalf en de rookvang uitvliegen. Hij doet hetzelfde en vliegt hen achterna naar de heksen dansplaats op de Blocksberg. In toorn veranderen de heksen hem in een ezel, die ze laten lopen. Een boer vindt hem en verkoopt hem aan een molenaar. Na meerdere jaren ervaart hij het middel tot terug verandering door een door hem bij toeval afgeluisterd gesprek van twee sprookjes vertelsters, namelijk bloemen eten tijdens de Fronleichnamsprozession. De heksen worden op de brandstapel verbrand [Schönwerth, Aus der Oberpfalz: Sitten und Sagen, Augsburg, 1857, I, 374f, Nº 4].

In een andere versie uit de Oberpfalz beloert de knecht van de heks, terwijl hij doet alsof hij slaapt, heimelijk de heksen als ze zich ontkleden. Hij ziet ze hun lijf insmeren met heksenolie, de spreuk zeggen ‘Überall aus und nirgends an!’ en de rookvang uitvliegen. Hij doet hetzelfde en vliegt hen achterna naar de wijnkelder in Bohemen. Uit vrees voor verraad veranderen de heksen hem in een ezel, die ze aan een molenaar verkopen. Na zeven jaar ervaart hij het middel tot terug verandering door een door hem bij toeval afgeluisterd gesprek van de beide heksen, namelijk bloemen eten tijdens de Fronleichnamsprozession. Ook een derde versie uit de Oberpfalz is vrijwel identiek. Dezelfde knecht loert, ziet hen zich ontkleden en insmeren met de spreuk ‘Oben aus, nirgends an’, waarop de heksen het venster uitvliegen. Hij doet hetzelfde, maar keert halverwege terug en verandert in een ezel, omdat hij bij het Betlauten nog niet zijn hof deur heeft bereikt. De ezel wordt door niemand opgenomen, maar na meerdere weken ervaart hij het middel tot verandering door een bij toeval afgeluisterd gesprek van twee heksenmeesters, namelijk bloemen eten tijdens de Fronleichnamsprozession [Schönwerth, 1857, I, p. 372 – 374 Nº 3; p.375f, Nº 5].

In een versie uit het Zwarte Woud treft de jongen als klant de heks, de dochter van een heks, weduwe van een melkhandelaar. Hij beloert de heksen, verstopt zich in de keuken. Ze zeggen ‘Ollha Hobaß!’ en vliegen de rookvang uit. Hij doet hen na en vliegt hen achterna naar de kelder van een Elzasser wijnhandelaar, waar de heksen de wijn willen bederven. Uit vrees voor verraad veranderen de heksen hem na zijn terugkeer van de sabbat, rijdend op een geitenbok, in een ezel, die ze aan een onbekende verkopen. Later kopen de heksen hem niet herkend terug en na zeven jaar hoort hij in een gesprek van de heksen het middel tot terug verandering: bloemen eten tijdens de Fronleichnamsprozession [Künzig, 1930, 10f (uit Baden)].

In een versie uit de Elzas is de heks de dochter van een heks, weduwe en molenaarster. De jonge knecht volgt heimelijk de heksen naar de keuken, ziet hen de handen insmeren met zalf, waarna ze zeggen ‘Obenaa und nirgends wieder!’ en de rookvang uitvliegen. Hij doet hetzelfde en vliegt hen achterna naar de heksen dansplaats op de Bastberg. In toorn veranderen de heksen hem na zijn terugkeer, te voet, in een ezel, die ze laten lopen. Na bijna een jaar krijgt hij het advies van de jonge heks om wijwater te drinken. Hij verzoent zich met haar [A Stöber, Die Sagen des Elsasses, Straßburg 1892, II, p. 84f Nº 117, ‘Ein Müllerknecht wird in einen Esel verwandelt’ (vóór 1852)].

In een Slezische versie is het een al wat een oudere man, de echtgenoot van de heks, een boerin, die de heksen heimelijk beloert als ze  hun lijf insmeren met zalf en op een ton klimmen. Hij kruipt in die ton [zie mee lifters, supra] en komt op de heksen dansplaats. Hij krijgt wijn aangeboden en zegt ‘Seyne es Gott, Herr Pfarrer!’ en alles is weg [SINSAG 503] en hij zit bovenop een vijgenboom 100 mijlen verder op. In hun toorn veranderen de heksen hem na zijn terugkeer, te voet, in een ezel, die ze laten lopen en door niemand wordt opgenomen. Na lange tijd droomt hij hoe terug te veranderen, namelijk door het eten van kerkhofgras van een bepaald graf uit de hand van de maagd, die hij meteen aanbrengt [Kühnau, 1910, p. 3, V, (…), ‘De Bauer auf der Hexenfahrt und als Eselsmensch’ naar R Niedel uit Kaltenbrunn am Zobten, in Prov.Bl, 1873, p.27f].

In een Tsjechische versie is de knecht Jenik verliefd op Verunka de dochter van de heks Koudelková, die woont in Wenzelsberg (Václavice). Hij ontdekt dat ze elke woensdag en vrijdag als het donker wordt met mama de boerderij verlaat en hij let daar op. Eens ziet hij hen de keuken ingaan en er niet meer uitkomen. Dus verstopt hij zich op een vrijdag in de keuken en ziet ze zich samen op één broodschop zetten, terwijl mama as in de rondte strooit en zegt

Draag, draag ons, paardje,
Naar dat mooie Zwarte Woud (twee keer),
Waar de zusters heden dansen.’

Meteen verandert de broodschop in een wit paardje, dat met de twee vrouwen op de rug de keuken uitstuift. Jenik doet hetzelfde (broodschop, as strooien, spreuk) en is weldra in het Zwarte Woud op een groene weide, waar een grote schare vrouwen wild in de rondte danst. Hij is in de hel (Peklo) beland. De twee heksen ontdekken hem en veranderen hem, bang voor verraad, in een ezel, die rondzwerft, tot hij de heksen weer tegenkomt. Hij hoort Verunka tegen haar moeder zeggen, dat als hij de gewijde krans, die de pater bij Fronleichnam in de hand heeft, opvreet en weer een mens wordt. Hij doet dit, de heksen worden verbrand [Anderson, p. 220 – 223, ‘Der verzauberte Jenik’, vóór 1869.]

In een andere Tsjechische versie gelooft een man niet, die met een heksendochter vrijt, dan ziet, dat beiden bij de schoorsteen op bezems zetten en met de woorden ‘Vijé bez Boha (Vaar naar buiten zonder God)’ de schoorsteen uitvliegen. Hij smeert zich ook in met de zalf, zet zich op een bezem en zegt: ‘Vijé bez Bohem (Vaar naar buiten met God)’ en valt meteen weer neer. Tenslotte zegt hij het goed en is in een wip bij de heksen in de wijnkelder (Kelterhaus) van de rechter. Hij wordt herkend en in een geitenbok veranderd. Zo wordt hij gevonden door de dochter van de rechter, die verschrikt wegrent, zodat hij kan ontkomen. Met Fronleichnam eet hij gewijd kruid van het altaar [Anderson, p. 223f, ‘Erzählung einer alten Frau’]

In een Catalaanse versie wil Felet, de huisknecht, zien of het waar is, dat de moeder en haar dochter ’s nachts de rookvang uitvliegen. Hij gaat liggen slapen en verroert zich niet als de heksen hete lampolie op  hem laten druppelen. Dan zetten ze twee potjes met vet op het vuur, kleden zich uit en smeren zich grondig in onder de oksels. Dan zeggen ze ‘Altafulla (hoog blad)’ en vliegen de rookvang uit. Felet eet eerst de kip op, die staat te koken, deze vervangend voor de kater, smeert dan zalf en zegt de spreuk, maar hij wordt een ezel, want hij heeft de verkeerde zalf gepakt, namelijk die van gestoofde kater. Bij thuiskomst ranselen de heksen de ezel, maar na een tijd heeft het meisje medelijden en zegt hem op het rozenkransfeest tijdens de processie een roos van het tabernakel te eten, wat hij doet. [Anderson, p. 224 – 226, ‘Der in einen Esel verwandelte Mensch’].

In een tweede Catalaanse versie doet de huisknecht ook of hij slaapt. De heksen krijgen hem niet wakker, zetten zalf potten op het vuur, smeren zich in, zeggen: ‘Altafulla, xemeneia amunt! (Hoog blad, de rookvang omhoog!)’ en vliegen het rookgat uit (gaat verder als bij de  vorige).

In een derde Catalaanse versie gaat een jongen, die de vrouwen wantrouwt, bij hen in dienst en merkt, dat ze iedere nacht voor de haard zich uitkleden en met kruiden besmeren en de rookvang uitvliegen en wil weten waarheen. Hij doet daarom als zij, maar wordt een ezel. De heksen beulen hem jarenlang af, tot de dochter medelijden heeft en de moeder vraagt, hoe de betovering te ontdoen is. Hij moet op het rozenkransfeest de bloemen van het tabernakel van Maria opeten [Anderson, p. 226: ‘El ruc de les bruixes’ = Paul Bertran i Bros, Les rondalles populars catalans, Barcelona, 1908, p. 45 – 48; ID 227, ‘El ruc de les bruixes’].

In een vierde Catalaanse versie is een jongen zo fier om op een zaterdag naar een ruïne te gaan, waar elke zaterdag de heksen van het dorp bijeenkomen. Hij verstopt zich en ziet kort voor middernacht de heksen komen, die dansend hun ketel vol kruiden koken met op het laatst een kinderarm, waarop een zwarte walm opstijgt. De heksen zalven zich en als het in de verte één uur slaat, zeggen ze ‘Altafulla!’ en veranderen in zwarte vogeltjes (aucellots negres), die wegvliegen. De jongen smeert zich ook in met zalf uit de ketel, durft echter niet zo hoog te vliegen en zegt daarom: ‘Baixafulla (laag blad)!’ en verandert in een ezel, die door een kracht wordt meegesleurd door doornen, tegen huizen en bomen, tot in de morgen. Hij is dan vlakbij de heksenburcht, waar ook de heksen komen, die hem vastbinden en met een stok net zo lang slaan tot zijn ezelsvel afvalt en hij weer mens wordt, die bewusteloos wordt achtergelaten en ‘s morgens naar het dorp instrompelt [Anderson 2, p. 124, naar Maspons y Labros, Lo Rondallayre, Barcelona, 1871 – 1874, III, p. 63ff: ‘Altafulla’. Deze versie is ook te vinden bij Seignolle 1977, p. 67 – 70: ‘Peau d’âne’ (heksen worden zwarte roofvogels). Het is zelden, dat de heksen in vogels veranderen. De heks van de dichter Staring, Uracha (zie https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-pad-en-de-heks/), doopt drie vingers in een zalfbus, bestrijkt haar voorhoofd en verdwenen is het wijf, ze werd een kraai en vloog naar buiten (Teenstra, 1846 naar Staring, Gedichten, 2e editie, Arnhem 1836, p. 134)].

In een Chileense versie vinden de heksen een bewusteloze man, die geprobeerd heeft hen na te doen [zie ML 3045I, onsuccesvolle nabootsing], en veranderen hem in een ezel. Op voorwaarde, dat hij weggaat en nooit meer terugkomt, geeft de jongste dochter van de heks hem een kooltje te eten en hij herkrijgt zijn menselijke gedaante [Hansen 1957, p. 84 (748E) naar Laval, Cuentos, II, Nº 23, Vergelijk 748D. Een man probeert een meisje te onteren en wordt door haar vader in een muilezel veranderd, moet hard werken en wordt dagelijks geslagen. Om de betovering te verbreken moet de man de vader van het meisje een grote som geld beloven als bruidsschat (Lanval, II, Nº 27). Vergelijk. Man wordt veranderd in een paard door een door hem bedrogen meisje, later verandert ze hem terug door hem [speciaal] eten te geven (Lanval, II, p. 31)].

In een Frans Zwitserse versie wordt de jonge boerenzoon Charles verliefd op de molenaarsdochter Claudine en gaat bij de molenaar in dienst, die in de molen slaapt, omdat het er bij hem thuis niet normaal aan toe gaat. Op een avond hoort Charles geluid, loert door het sleutelgat en ziet de molenaarster een zalfpot uit een kast halen en de slapen en oksels van haar (onwillige) dochter insmeren. Die doet hetzelfde bij haar, waarna ze zich op bezems zetten en de rookvang uitvliegen. Hij doet hetzelfde en voelt zich gedragen. Hij vliegt naar de sabbat op een open plek in een woud, waar de heksen zich op hem willen storten. De molenaarster wil hem de ogen uitsteken en de tong uitrukken, maar de presiderende Satan verandert hem in een ezel, die na het hanengekraai als enige achterblijft. Tijdens een processie, waarin hij een wagen vol bloemen moet trekken, komt Claudine, die hem al zoekt, en met een gebed geeft ze hem zijn oude gedaante terug. Ze keren terug naar de molen, waar de heks bij zijn aanblik van schrik sterft, waarna ze trouwen.[Anderson, 2, naar 121 naar Joseph Beuret-Frantz, Sous les vieux toits: légendes et contes jurassiens, Porrentruy 1949, p. 12 – 18, Nº 3, ‘L’âne du boursier’].

In een versie uit Languedoc Roussillon merkt een man, dat zijn vrouw elke nacht weg is, maar hoe weet hij niet door een slaapdrank [vergelijk ATU 306], en dat ze niks eet, slechts een glas water drinkt. Hij giet de slaapdrank weg en doet of hij slaapt. Ze gaat schrijlings op een bezem zitten en zegt

Pè sus felba,
passa per la cheminieira

(Pied sur feuille, passe par la cheminée)’

en ze is weg. Hij rent (!) haar achterna naar het nabije kerkhof, waar een rondedans plaats heeft, het opgraven van een dode en een vreetfestijn. De man gaat naar huis, werpt het de volgende dag als de vrouw weer niets eet voor de voeten en ze verandert hem in een hond door een watertje over hem te gieten en jaagt hem weg. Hij zwerft rond. Het onttoveren geschiedt door een oude vrouw, door het overgieten met een watertje; ze geeft hem ander water, dat hij over zijn vrouw moet gieten. Ze wordt een merrie (cavale), die hij aan het putwiel zet [Seignolle, 1977, p. 31 – 37, ‘La Sorcière’. In ID, p. 391 – 396: ‘La chêne de Ria’ komt een passage voor (392): De vrolijke bende encantadas (toverspreuken zangeressen) rent over de weg. Op het bevel van een van hen: ‘Pet sus fulla, Aybre en amont (pied sur feuille, en haut de l’arbre)’ verdwenen ze in de bebladerde takken].

Een Mexicaanse versie plakt de transformatie tot ezel achter een versie van ‘De verstoorde Sabbat’: Een man trouwt met een vrouw, wetende, dat ze een heks is. Op een avond doet hij alsof hij slaapt, terwijl ze bezig is met het eten klaar te maken. Ze gaat naar de haard en haalt twee flesjes uit een mand, en zalft haar gewrichten met de vloeistof. Ze uit een heksen eed (Sin Dios y sin María, pa onde voy!), springt en vliegt naar buiten door een spleet in de deur. ’s Morgens vroeg komt ze terug en vindt haar man schijnbaar in slaap. Buren vertellen de man, dat ze iedere nacht door de lucht vliegt als een bal vuur. Op een nacht zalft hij zich net als zij, zegt dezelfde spreuk en komt al vliegend tegelijk met haar aan bij het heksenbanket. Wanneer hij met de anderen wil gaan eten, vraagt hij om zout, maar de heksen kunnen hem daar niet aan helpen. Hij zegent het voedsel (En el nombre del Padre, del Hijo y del Espíritu Santo, Amén) en onmiddellijk zijn de heksen en hun decor verdwenen en de man bevindt zich in een verre verlaten omgeving. Na lange tijd, een jaar wel, bereikt hij zijn huis. Daar verandert zijn vrouw hem in een ezel [Stanley Robe, Mexican Tales and Legends from Veracruz, (Folklore Studies 23), 99-103 van Sebastián Morales uit Jalapa, Veracruz (opname 22 juli 1965): dos botellas de las porquerías (‘filth’); por la chapa de la puerta o por una rendija (via het kattenluik of via een spleet)].

Er is grote overeenkomst met het type ATU 449: The Tsar’s Dog (Sidi Numan), waarin de ontrouwe vrouw (heks) haar man veranderd in een hond en later in een mus, die door een tovenaar wordt gevangen en door hem onttoverd. Hij krijgt van hem een advies hoe zijn boze vrouw te veranderen in een merrie [Thompson, p. 151].

Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–1-zalf-en-vliegstaf-intro/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegendeheks–2-zalf-en-vliegstaf-vervolg/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–3-zalf-en-vliegdieren/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–4-toverzalf-in-komische-situaties/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–5-de-grote-sprong/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–6-de-grote-sprong-vervolg/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–7-vliegen-met-de-fairies-en-de-laplandse-tovenaar/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–8-de-grote-sprong-slot/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks–9-ml-3045-following-the-witch-sinsag-511-uber-weg-und-steg-de-leerling-komt-niet-ver/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks-10-ml-3045-following-the-witch-sinsag-511-uber-weg-und-steg-2-leerling-komt-gewond-op-sabbat-3-leerling-laat-sabbat-verdwijnen/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks-11-ml-3045-following-the-witch-sinsag-511-uber-weg-und-steg-4-sabbat-in-een-wijnkelder-5a-wijnkelder-en-grote-sprong/
https://robscholtemuseum.nl/?s=heksen