Cor Hendriks – Heksen en het weer (1): Het mes in de wervelwind (The knife in the whirlwind)

Heksen kunnen allerlei gedaanten aannemen, niet alleen die van dieren, maar ook van golven en van wervelwinden. Dit laatste blijkt zelfs uit namen, die her en der aan de wervelwind worden gegeven, zoals ‘sorcière’ (heks) in Picardië en andere streken van Frankrijk. In sommige Duitse streken wordt gesproken van ‘Drudenwind’, ‘Hexenwirbel’ of ‘Heksenwind’. In het Duitse Riedichen (Amt Säckingen) wordt gezegd, dat je de heks in de wervelwind kunt zien wanneer je je linkerschoen erin gooit. Nog vaker wordt een zogeheten Dreikreuzlemesser gebruikt om dit heksenwerk te breken. Het is van essentieel belang recht in het midden van de stofwolk te gooien: dan zal de heks naakt eruit springen. Twee meisjes waren aan het graven op een veld nabij Kleinsteinbach, toen plots een wervelwind naderbij kwam. Een van de meisjes trok snel haar linkerschoen uit en wierp die en een vrouw uit het dorp stond voor hen. In het Zwitserse dorp Häggrigen kwam tijdens het hooien een vreemde wind door het dal geblazen. De broer van de verteller van het verhaal nam zijn zakmes en wierp het in de werveling en meteen werd het rustig.

De Belgische folklorist Alphons de Cock zag aan het begin van de twintigste eeuw in Denderleeuw vrouwen, die aan het hooien waren, een kruis maken toen een plots opstekende wervelwind, die aldaar ‘barende vrouw’ wordt genoemd, het hooi van hen afpakte in een vlaag. Ze waren ervan overtuigd dat op deze manier de Boze werd verjaagd.

In Hongarije is halverwege de twintigste eeuw onderzoek gedaan door de folklorist Gaál. De heksen rijden in de wervelwind en komen tezamen op het veld Irtâs (‘Rooiing’), waar een grote notenboom staat. Een man is er aan het werk, eet als lunch knoedels met een vork. Een wervelwind komt, hij gooit de vork. Het jaar erop komt hij in Mariazel in een herberg en de waard plant de vork voor hem en zegt: ‘Een volgende keer zult ge zoiets niet doen, dat ge zoiets in de wervelwind gooit. Want ge hebt hem in mijn voet geworpen.’ In een andere versie komt een man in een herberg, herkent zijn vork en vraagt aan de waard, hoe hij aan die vork komt, die hij in een wervelwind gooide; deze zegt: ‘Ziet ge, een volgende keer zult ge zoiets niet doen: want als ik genoeg tijd had gehad, dan had ik u verscheurd.’ (Gaál 1965, 101f).

Een boer in het Zwitserse Erstfeld voelde een wervelwind zijn hooi optillen, nam snel zijn zakmes en wierp het midden in de opgewervelde kluwen. Meteen was de storm over. Een jaar later kwam de boer in een herberg in het kanton Tessin (Graubünden) en zag de waard met zijn mes. Hij liet niets merken, vroeg naar de waards dochter en deze liet hem het mes zien, dat haar het leven kostte, toen ze voor de grap hooi opwervelde. Van het meisje wordt gezegd: ‘Sie verstand sich auf Sympathie’, wat zoveel wil zeggen als dat ze kan toveren, een heks is. In een variant ziet hij bij de waard zijn zakmes, ontkent dat het van hem is en de waard vertelt, dat zijn zoon de ‘Sympathie’ geleerd had en door een ‘Tölpel’ (dwaas) in Uri, toen hij het hooi opwervelde, in het hart getroffen en gedood was. In een tweede variant werkt de Erstfelder later als knecht in kanton Tessin, krijgt op een dag bij het eten zijn mes, vraagt van wie het is. De meester vertelt, dat het twee jaar ervoor in zijn been gestoken was. Hij zegt verder niets, maar de knecht weet genoeg en zegt niet dat het van hem is. Een man uit Golzer gooide zijn mes in een wervelwind. Later kwam hij te Bünden om zwijnen te kopen, overnacht, ziet zijn zakmes, etc. (als de eerste variant). De tovenaar is de broer van de waard. In Ochsen te Wassen draaiden ze een zakmes rond en in een handomdraai was het weg. De eigenaar kwam lange tijd later in den vreemde bij vrouwen in een huis en herkende zijn mes, vroeg hoe ze eraan kwamen. Het stak in de mat in het hooi. Te Schattendorf stak een knecht met de riek in de wervelwind en een van de drie meisjes, bij wie ze de avond ervoor waren, is door het hart gestoken (Müller 1926, I, 144-146, 177).

Ook elders komt deze sage voor: in het Zwarte Woud is sprake van een Dreikreuzlemesser, dat gegooid wordt in een wervelwind, waarop er een naakte heks uitvalt (Rünzig 1930, 16). In een versie uit de Oberpfalz, getiteld ‘Die Windsbraut’ (een naam voor de wervelwind), wordt een man onderweg overvallen door de ‘Windsbraut’, wordt woedend, roept: ‘Kom maar hier, jij heks!’ en gooit zijn mes erin. De wind neemt hem mee en voert hem 200 uur ver en zet hem af bij een herberg. Daar wacht een man op hem met maar één oog, het andere is hem uitgestoken. Deze toont hem zijn mes en zegt: ‘Kijk hier, wat je me aangedaan hebt!’ Hij waarschuwt hem voor de toekomst en laat een windbruid komen, die hem weer naar huis brengt (Ranke 1910, 22 naar Schönwerth II, 127).

Beitl in zijn verwerking van het door Vonbun in Vorarlberg (West-Oostenrijk) verzamelde materiaal spreekt over een ‘weitverbreitete Sonderform der Hexensage’, die ook in Vorarlberg zich geworteld heeft. De weermaakster is de ‘Windsbraut’, die in de wervelwind voor de storm uitjaagt. De sage van het in de heksenwind – in Montafon heet hij ook ‘Garmuil’ – geworpen en in den vreemde, in de Elzaß of in Zwitserland, teruggevonden ‘Stilet’ blijkt taai en langlevend. Het was een geliefd vertelthema bij repatrianten. Maaiers op de Schröcker Älpele in Vorarlsberg werden door een wervelwind overvallen en eentje gooide zijn mes erin, waarop de wervelwind verdween met het mes. Op weg naar Frankrijk voor seizoenwerk zag de jongeling bij een herberg zijn mes op een ‘Fenstersims’ liggen. Hij pakte het, waarop de waard vroeg of hij het mes kende. De jongeling hield zich op de vlakte en de waard zei met de eigenaar ervan een hartig woordje te willen wisselen, want zijn dochter is, varend op de Vrije Kunst, erdoor dodelijk gewond geraakt (Vonbun & Beitl, 266; Haiding 1977, 107f). In een versie uit Letland werd een waard, over wiens korenveld een wervelwind trok, toornig en wierp zijn mes naar de ‘poekis’ in de wervelwind. Dit mes zag hij later in de stad (d.w.z. Riga) in een winkel op de ‘Lette’ (winkeltafel) liggen, met de bloedvlekken er nog op (Schroeder 1906, 31f).

In Tirol waren twee buren aan het maaien, toen de ‘Windschbrauß’ (Windsbraut) over hen kwam. Toen wierp een van hen zijn mes erin en meteen was de ‘Windschbrauß’ verdwenen evenals het mes. Een tijdje daarna gingen de twee op bedevaart en onderweg zagen ze in een woud een vuur, gingen erheen en vroegen of ze bij hen mochten overnachten. Dat mochten ze niet, want een van hen was ziek: hij had een mes in zijn zijde. Ze vroegen of ze de zieke mochten zien. Dat mocht en de ene bedevaartganger herkende zijn mes en trok het uit de zijde. Als beloning kreeg hij een gouden gordel. Toen hij die onderweg om wilde doen, raadde de ander hem aan hem eerst om een boom te doen; deze werd doorgeknepen en daardoor wisten ze dat ze de nacht hadden doorgebracht bij de heksenmeesters (Mudrak z.j., 252f nº303 naar Panzer 1855, II, 208).

Ross (1994, 85) merkt op dat er zo’n twintig voorbeelden van ‘The Knife in the Whirlwind’ aanwezig zijn in de archiven van het Department of Irish Folklore en geeft een versie uit Cloonloo, County Sligo, op korte afstand van Lough Allen, waar het verhaal van het mes in de golven, dat we een volgende keer zullen bekijken, vandaan komt. Een boer, Pat, was op een dag bezig met het binden van schoven, toen een vreselijke wervelwind opstak, net toen hij de laatste opbond. Hij stak zijn hooivork in de top ervan om te voorkomen, dat hij werd weggeblazen. Hij meende een smartelijk gekreun te horen, maar het stierf weg in de vlaag en hij dacht er verder niet meer aan. Hij was moe en ging vroeg naar bed en werd de volgende morgen gewekt door zijn vrouw, die gillend en huilend vertelde dat hun beste koe in een moeraskuil was geraakt. Pat vroeg of de koe dood was. ‘Zo dood als een deurnagel.’ Een week daarna was er jaarmarkt in Collooney en Pat had een paar pond bijeengesprokkeld om op de markt een andere koe te gaan kopen. Hij ging vroeg op weg en halverwege kreeg hij honger en stopte bij een huisje, waar ze net aan het ontbijt zaten, want een van de jongens ging ook naar de markt. Pat ging zitten en wilde net beginnen met eten toen een geluid hem deed opkijken. Vanachter een gordijn kwam het hoofd van een oude man, gewikkeld in een groot verband dat één oog geheel bedekte. De oude zei: ‘Je zult geen koe kopen, Pat.’ Pat schrok dat de man zijn naam kende, maar ging met de jongen naar de markt, waar hij echter geen koe kon vinden die hem beviel, en dus ging hij met lege handen terug. De jongen vroeg hem binnen voor een kop thee en Pat volgde hem omdat hij nieuwsgierig was naar de oude man. Deze wist dat hij niets had gekocht en bood hem de koe uit zijn wei aan. Pat vroeg hoe hij gewond was geraakt en de oude man zei, dat hij dat had gedaan: ‘Jij stak de hooivork in mijn oog de andere avond toen de wervelwind opstak, en het is nog niet goed ermee.’ Pat had medelijden met hem en hij stelde enige geneesmiddelen voor, waarvan hij wist dat ze hielpen bij het genezen van wonden. De man zei dat hij die allemaal geprobeerd had zonder succes, op één na, iets uit kruiden, en daarin had hij veel vertrouwen. Daarna ging Pat naar de koe kijken en zag tot zijn verbazing dat het zijn eigen koe was, die daar stond te grazen. Hij kwam binnen en zei dat tegen de oude man. ‘Neem haar mee,’ zei deze, ‘ik zie dat je een schappelijk persoon bent en je mag de een na beste erbij hebben, want je geneesmethode was de beste. Ik haalde het en legde het op mijn oog en meteen ging de pijn weg.’ Pat ging die avond heel opgewekt naar huis met zijn twee koeien en had die winter niet te klagen over gebrek aan melk.

Het verhaal van die koe doet denken aan het onderzoek van Archer Taylor uit 1927, dat ‘The Black Ox’ heet. Hierin raakt de man, die zijn mes naar de wervelwind gooit, ook zijn koe of zwarte os kwijt, zij het onder hele andere omstandigheden. Net als Pat is de ‘held’, die in sommige versies Äöhö heet, op zijn veld aan het hooien als plotseling een wervelwind opsteekt en zijn hooi meeneemt. Hij gooit zijn mes in de wervelwind en het mes verdwijnt. In een eenvoudige versie komt enige jaren later een reiziger, die hem het mes toont en hem zegt niet iemand in zijn dij te gooien. Hij was een tovenaar, die in de wervelwind voer. In een andere versie wordt de boer door de wervelwind opgetild en komt op Kerstavond in Lapland aan. In de meeste versies volgt hij het ‘spoor’ van de wind, die naar het noorden ging, en komt op Kerstavond in Lapland aan. Tijdens het eten in het huis van de tovenaar – het eerste huis waar hij aanklopt – ziet de man zijn eigen mes bij zijn bord en krijgt dan een standje voor het werpen ervan in de dij van de dochter van de tovenaar. Dan biedt de tovenaar aan hem ‘in een wip’ terug naar huis te brengen, op tijd voor de kerstviering en vraagt daarvoor in ruil zijn zwarte os. De man wil graag thuis zijn en moet plaats nemen in een tobbe of op een slee en dan gaat het in vliegende vaart op huis aan. In diverse versies verliest de man door de vaart zijn muts, maar als hij erover klaagt tegen zijn begeleider, meestal een zoon van de tovenaar, zegt deze dat de muts meer dan 500 mijlen achter hen ligt. Een ander veel voorkomend incident op de vaart is het botsen tegen een toren. Thuis wordt hij afgezet en pas de volgende ochtend gaat hij in de stal kijken en ziet dan dat de zwarte os weg is, hoewel in sommige versies hij bij zijn thuiskomst de os hoort loeien in de verte en meteen in de stal gaat kijken en ziet dat deze verdwenen is.

Dit laatste deel, over een terugreis uit het verre Lapland, is afwezig in versies van buiten Finland. Ross somt de karakteristieke episoden van ‘The Knife in the Whirlwind’ op en zegt daarbij: ‘While going about his/her business, the transformed witch by chance meets a man armed with a knife, and suffers an unprovoked and gratuitous attack’. Dit is echter niet het geval. Want de ‘business’ van de heks is stelen: de wervelwind neemt het hooi van Pat mee en deze beschermt zijn eigendom door met de hooivork te steken. De anderen gooien om die reden hun mes. Het is niet eens nodig om met een mes te gooien. Taylor geeft het voorbeeld van een Litouwse sage, waarin de maaiers rond het middaguur (een gevreesd tijdstip, waarop het beter is niets te doen en uit te rusten) liggen te rusten als plots iets grijs uit de lucht neer duikt en ervandoor gaat met een baal hooi. Een meid herkent de hooidraak, de wervelwinddemon, en begint te vloeken. Meteen valt het hooi op de grond. Het verhaal heeft een staartje, want de volgende dag als de werkers weer aan het rusten zijn, komt een onbekende man naar de meid, schudt woest haar hand en zegt: ‘Blijf je doorgaan met me te vervloeken?’ De meid wordt wakker, maakt een kruisteken en wordt met rust gelaten. Deze ‘hooidraak’ wordt ‘poekies’ genoemd en komt in de gedaante van een wervelwind uit Riga met kwade bedoelingen, d.w.z. om te stelen. En we zagen het verhaal van de boer, over wiens graanveld hij vloog, die boos werd en zijn mes naar de poekies in de wervelwind smeet. Toen hij eens in Riga kwam, zag hij zijn mes er in een winkel op de toonbank liggen, nog steeds met het bloed eraan.

Het verhaal van het mes in de wervelwind is ook bij de Tsjeremissen opgetekend, waar Uno Holmberg onderzoek deed naar hun religie. Sprekend over het vermogen van woudgeesten om de gedaante van een wervelwind aan te nemen merkt hij op, dat net als de woudgeest een mens soms door de lucht kan reizen als een wervelwind, maar verdwijnt, wanneer iemand een mes, een bijl of ander wapen met ijzer erin ernaar gooit. In het district Birsk hoorde hij het verhaal van een reiziger, die zijn mes in een wervelwind wierp en meteen verzwond deze, maar zijn mes was ook verdwenen. De man zette zijn reis voort en kwam tenslotte ’s avonds bij een hut, waar hij om nachtkwartier vroeg. Tot zijn grote verbazing zat daar een oude man met een mes in zijn wang vlak onder zijn oog. De man herkende meteen zijn eigen mes en wist zodoende dat de oude man in de hut de wervelwind was, die hij onderweg was tegengekomen (Holmberg 1923, 54 n. 1).

Bengt af Klintberg geeft in zijn catalogus een samenvatting van Zweedse versies: een man op het veld aan het werk ziet een wervelwind aankomen, die hooi meeneemt, en gooit zijn mes ernaar. Het mes valt niet neer. Een tijd later komt de man bij een hut waar hij door een vrouw eten krijgt aangeboden en herkent het mes dat ze op tafel legt als het zijne; en de vrouw zegt dat ze het in haar heup kreeg toen ze in een wervelwind vloog om hooi te stelen. Ook in Zweden is de tovenaar of heks een Lap, zoals in het voorbeeld dat Taylor geeft. Een man gooit zijn mes in de wervelwind. Een tijdje daarna verdwaalt hij in de wouden en komt bij een Laphut, waar een Lapvrouw hem te eten geeft en vraagt of het mes hem bekend voorkomt. In een Deense versie is de tovenaar een ‘Afrikaan’, die in de gedaante van een wervelwind naar Europa vliegt. Een turfsteker trekt zijn mes, gooit het in de wervelwind, en het mes is verdwenen. Later wordt de turfsteker soldaat, wordt gevangen genomen en meegenomen naar Afrika. Daar ontmoet hij een kreupele man en ziet zijn eigen mes op de tafel. Hij claimt het mes en hoort hoe het zijn gastheer heeft verwond.

Verwante verhalen

In Nederlandse volksverhalen houden heksen ervan zich in katten te veranderen. Als Berend op een avond van zijn meisje naar huis gaat, stuit hij midden in een storm op een stel katten, die krijsend rond hem cirkelen, en gooit zijn mes in de poot van een kat, wordt aangevallen, slaat een kruis en de katten verdwijnen. Zeven jaar later vindt hij zijn mes terug in het huis van een kroegbazin in Harderwijk.

Het verhaal is behoorlijk populair. Op het Pestkerkhof dansen de katten in een kring en proberen iemand binnen de cirkel te trekken; de man gooit zijn mes, treft een kat. De volgende dag komt hij bij een gewonde vrouw, die het mes heeft. Of een man gooit zijn mes naar een kat en komt de volgende dag bij een gewonde vrouw, die het mes heeft. Ook in België kent men dit verhaal: Een Vlaamse varkensslager gooide eens zijn slagersbijl tussen een hoop krijsende katten. Een paar dagen later kwam hij in het huis van een oude vrouw en zag de bijl, die hij niet meer had kunnen vinden, in de schouw hangen. Hij kreeg hem terug, maar hij moest beloven voortaan de katjes te laten dansen. In een versie uit Oost Friesland gooit een man zijn mes naar een heks, die hem ’s nacht aanvalt. Tijden later komt hij in Amsterdam in een café, waar hij wordt bediend door een kreupele oude vrouw. Maar voordat hij begint te eten ziet hij tot zijn grote verbazing het mes dat voor hem is neergelegd. Het blijkt het wapen te zijn dat hij naar de heks smeet en dat was waarom de vrouw van de herberg kreupel was. In een Nederlandse versie gooit een boer zijn mes naar een zwarte spookhond. Een jaar later gaat hij naar de kermis in Hoorn, bestelt in een café een boterham en krijgt het geserveerd met het mes, dat hij naar de hond wierp. Korte tijd daarna ontvangt hij een brief, waarin staat dat hij nooit meer zijn mes moet gooien, want dan zullen de dingen minder goed aflopen.

Ook over weerwolven wordt hetzelfde verhaal verteld. Bodin heeft het van de koninklijke ‘heksenjager’ Bourdin, die een wolf had geschoten en de pijl was blijven steken in diens dij. Een paar uur later werd de pijl gevonden in de dij van een man in bed. Afgezwakt is het verhaal van de weerwolf, herkend aan de wond, zoals Jean de Nynauld vertelt in zijn ‘De la Lycanthropie’ uit 1615, waarin een houtvester de poot afhakt van een wolf die hem aanviel; meteen veranderde de wolf in een vrouw, die een arm miste. Rhanaeus, die de Letlandse weerwolven bespreekt, heeft het verhaal uit 1584 van een boer, die een wolf schoot die zijn schapen stal en later ontdekte, dat een van zijn knechten gewond was. Dit motief is al te vinden in de bekende versie van het weerwolfverhaal van Petronius, waarin de verteller, Niceros, een man zich ziet veranderen in een wolf en wegrennen. Als Niceros op zijn bestemming aankomt, hoort hij dat een wolf het vee heeft aangevallen, maar is verjaagd nadat iemand hem een speer door zijn nek stak. Wanneer Niceros de volgende dag thuiskomt, ontdekt hij dat de man een vreselijke wond aan zijn nek heeft en wist toen [alsof hij hem niet eerder had zien veranderen] dat de man een weerwolf (versipella = ‘turn-coat’) was (Robbins 1965, 325-327, die het Trimalchio in de mond legt).

Dat dit soort verhalen zich niet beperken tot Europa laat een voorbeeld uit de Filippijnen zien, getiteld ‘De manever van Bangilo’. In vroeger tijden had het volk van Bangilo, in Kalinga, veel te lijden van de plunderingen van een ever die niemand kon vangen. Wanneer de jagers hem probeerden op te jagen met hun honden, verdween hij in het dorp. Maar op een nacht ontwaarde een jager in zijn ‘kaingin’ de sporen van een vreemd dier: eversporen maar ter grootte van mensenvoeten. Hij ontdekte dat het beest zijn maïs aan het verorberen was, die hij in zijn klauwen hield als een mens. De jager slaagde erin met zijn piek de linkervoorpoot van het beest te treffen, waarop het wegrende in de richting van het dorp met de piek in zijn lijf, waar hij verdween. De volgende morgen stopte de jager bij het huis van een oud stel, dat heel arm was, kind noch kraai bezat en niks uitvoerde. Deze twee oudjes werden ervan verdacht hun voedsel te stelen. De jager ontdekte zijn piek in het huis van de oude man. Hij bemerkte, dat de oude man een smerige wond aan zijn linkerarm had. De jager ging weg en stopte zijn gevoelens niet onder stoelen of banken. De volgende nacht werd het dorp opgeschrikt door de herrie van een woest hondengevecht. De dorpelingen kwamen naar buiten en zagen dat al hun honden in gevecht waren met één enorme hond, die niemand ooit eerder had gezien. De reuzenhond hinkte met zijn linkervoorpoot. Hij probeerde een huis in te vluchten, maar de eigenaar riep om hulp. De mannen kwamen met wapens en slaagden er tenslotte in de enorme hond te binden. Iemand sloeg het met een knots op de kont en de hond viel dood neer. De huiseigenaar bond hem nog steviger vast en iedereen ging slapen. De volgende morgen ging de huiseigenaar kijken naar de enorme hond, maar hij was verdwenen en alleen het touw lag er nog. Toen verspreidde zich het nieuws dat de oude man met de gewonde linkerarm stervende was aan een geweldige kontpijn. Tenslotte blies hij zijn laatste adem uit. Zijn vrouw en verwanten legden hem op een baar en begroeven hem. Pas na zijn dood gaf zijn weduwe toe, dat haar overleden man rare gewoontes eropna hield. Vaak werd ze ‘s nachts wakker en lag naast haar alleen het hoofd van haar man en onder het deken niets. ’s Morgens wanneer haar man weer heel was, beschreef hij haar de beste velden van de hellingen van de berg. Toen begreep iedereen dat het deze oude man was geweest, die zichzelf iedere nacht in een ever of een hond veranderde. Na de dood van het monster werd de bevolking van Bangilo niet meer geplaagd door plunderingen (Coyaud & Potet 1986, 55f).

Lees ook het vervolg: ‘Het mes in de golven’.

De bijgevoegde PDF bevat een uitgebreidere, van noten voorziene Engelse versie van dit en de volgende artikelen (Het mes in de golven & De verloren speer).

Literatuur

Coyaud, M. et J.-P. Potet. Contes et Nouvelles des Philippines. Paris 1986.
Gaál, Karóly. Angaben zu den abergläubischen Erzählungen aus der südlichen Burgenland. Eisenstadt 1965.
Haiding, Karl. Österreichs Sagenschatz. Wien e.e. 1977.
Holmberg, Uno. Der Baum des Lebens. Helsinki 1923 (Annales Academiæ Scientiarum Fennicæ B XVI)
Klintberg, Bengt af. The Types of the Swedish Folk Legend. Helsinki 2010 (FFC 300).
Mudrak, Edmund. Das grosse Buch der Volkssagen. Reutlingen z.d.
Müller, Josef. Sagen aus Uri. hgg. H. Bächtold-Staubli. Basel 1926
Ranke, Friedrich. Die deutsche Volkssagen. München 1910 (Deutsches Sagenbuch 4)
Robbins, Rossel Hope. The Encyclopedia of Witchcraft and Demonology. London 1965 (= N.Y. 1959)
Ross, Micael. ‘The Knife against the Wave: A Uniquely Irish Legend of the Supernatural?’, in: Folklore 105, 1994, 83-88.
Rünzig, Joh. Schwarzwald-Sagen. Düsseldorf 1930
Schroeder, Leopold v. Germanische Elben und Götter beim Estenvolke (in: Sitzungsberichte der Philosophisch-historischen Klasse der kaiserlichen Akademie der Wissenschaften, 153. Bd.). Wien 1906.
Taylor, Archer. The Black Ox. Helsinki 1927.
Vonbun, F.J. & R. Beitl. Die Sagen Vorarlbergs. Mit Beiträgen aus Liechtenstein. Feldkirch 1950.

PDF:
The Knife in the Whirlwind