Cor Hendriks – Inleiding in de Mythologie (9): Het Sirius Mysterie
Sirius A en B (foto yqqlm.com)
Inleiding in de Mythologie (9): Het Sirius Mysterie
Seir betekent “touw, strik, band, ketting”, en seiraios “aan het touw bevestigd”. Vandaar dat de Sirenen boeiden. Ook Sirius is dus een aan de lijn loper, de “hond” ster. Toch betekent seirios “brandend, heet”, wat in ieder geval gezegd kan worden van de “hondsdagen”.
Het raadsel rond deze Hondster is ondertussen vergroot door The Sirius Mystery van R Temple, dat door S Googh in een appendix van zijn Wachters van de oude wijsheid wordt behandeld. Temples onderzoek is vooral geconcentreerd op de West Afrikaanse Dogon stam (in Mali), die de ster Sirius vereert. De Dogon hebben rond deze ster verering een ingewikkeld stelsel van rituelen en tradities, met het volgende verhaal: rond de ster Sirius (α) loopt in een baan een andere ster, een onzichtbare donkere ster (ß), waarvan de Dogon menen, dat hij veel belangrijker is dan Sirius α. Toch is deze Sirius ß heel klein en ze noemen hem po tolo (zaad ster); het po zaad is de kleinste graansoort [vergelijk het mosterdzaadje] bij de Dogon. Voorts zeggen ze, dat deze ster desondanks een enorm gewicht heeft en gemaakt van een metaal, zo zwaar, dat “alle aardse wezens het niet kunnen optillen.” Hij weegt het equivalent van “al het ijzer op aarde”. Deze zaad ster loopt in een ellips rond Sirius α, die zich een eind van het middelpunt af bevindt. Daardoor komt de zaad ster de ene keer dichtbij α en is er de andere keer ver van verwijderd. Zo’n omloopbaan van de zaad ster duurt 50 jaar, aldus de Dogon. Sirius ß nu is in 1862 ontdekt en we zijn met een krachtige moderne telescoop in staat om dit kleine vlekje waar te nemen. De omlooptijd van Sirius ß rond α schijnt inderdaad 50 jaar, terwijl de ellips de normale vorm is van lichamen in een binair stelsel, als een planeet rond een zon, et cetera. Googh concludeert: het is volkomen duidelijk, dat de Dogon, een primitieve Afrikaanse stam, al deze feiten allang wisten, lang voor de moderne astronomie [Googh, p. 239f ]. Hierover is geen discussie, de vraag is alleen: hoe wisten zij dat? En zie hier het Sirius Mysterie. Het antwoord van Temple is “Oude Kosmonauten” [Erich von Däniken], een hopeloze redenering, die slechts tot meer moeilijkheden leidt. Googh wil de oplossing in een andere richting zoeken en wijst er op, dat vele “fragmenten” van de “kennis” van de Dogon in het gehele Nabije en Midden Oosten worden aangetroffen. Voorbeelden zijn: de Argo van de Griekse held Jason had 50 Argonauten en het schip telde 50 riemen en deze zouden “in een lijn rond het schip” zijn gelegd. Op deze wijze zou het schip slechts in kringetjes (kuklos) varen. Ook Gilgamesh had 50 gezellen, terwijl de Anunnaki, de Mesopotamische godenraad, (voltallig) 50 leden telde. An(u) wordt voorgesteld als een jakhals [vergelijk Anubis]. Ook Cerberos, de bewaker van de Griekse Hades, had oorspronkelijk 50 koppen, terwijl Sirius zelf natuurlijk de Hond ster is in de constellatie de Grote Hond. De hondsdagen staan bekend om de dan waaiende hete wind, die toen, evenals nu, een golf van misdadig geweld in Egypte teweeg bracht (aldus Graves). De naam van de hete wind in het Arabisch is chamsin, wat 50 betekent en volgens de vertaler slaat op het aantal dagen, dat de wind waait (voor meer over het Sirius Mysterie, zie de site http://sirius-star.ro/the-sirius-secret/).
Po tolo (foto sirius-star.ro)
Aan dit uit Temples boek geplukte materiaal voegt Googh nog het een en ander toe over de Dogon ceremonie Sigoei, die de verjonging van de wereld symboliseert [sic!]: een rots in het midden van het dorp [stip in cirkel] zou oplichten met een rode gloed. Wanneer dit gebeurt, graven de priesters ceremonieel een klein gat [in de rots?] en plaatsen er het [po?] zaad in. Ook in Egypte werd in de tempels van Isis bij het eerste dageraad rijzen van de rode ster Sirius, dat de overstroming van de Nijl aankondigde, door de priesters een verscheidenheid van zaden op het altaar in een holte gelegd, een symbool van de verjonging van de wereld, voordat de nieuwe gewassen werden gezaaid. Googhs verklaring nu voor het Sirius Mysterie is: uit deze berg gegevens blijkt, dat de kennis al oud moet zijn en dus via Egypte uit Mesopotamië komt, waar de astronomie al vroeg op een hoog peil stond. Gezien de eenvoudigheid van het maken van een telescoop, zou het onvoorstelbaar zijn, als de Mesopotamiërs niet zo’n ding gemaakt hadden. Verder is Sirius beslist de helderste ster aan de hemel en komt zijn heliacale opkomst – in latere tijden (jaar 0) – overeen met het begin van het heetste deel van het jaar. Ook lijkt de ster tijdens het rijzen dichtbij de horizon rood, wat als oorzaak van de hitte, die op komst was, werd gezien. Googhs oplossing dus: vervang Temples kosmonauten door Soemeriërs, bewapend met krachtige telescopen en het raadsel is opgelost, en inderdaad is zijn redenering niet minder logisch dan die van Temple. Maar Googh ziet iets over het hoofd en dat is het belang van deze kennis. Wat maakt het de Soemeriërs, Egyptenaren of Dogon uit, dat Sirius een donkere gezel heeft, die ellipsen van 50 jaar beschrijft, die we zelfs nu louter hypothetisch aannemen? Al helemaal dringt zich de vraag op, wat die Dogon Sigoei ceremonie van de “vernieuwing van de wereld” met die hond ster te maken heeft. Nee, de oude supergeleerden gaan in dezelfde prullenbak, waar Temples kosmonauten liggen. Uiteraard hebben we met mythologische gegevens van doen. Het getal 50 komt dermate veelvuldig voor, dat daar een grote betekenis mee verbonden moet zijn, want de bovenstaande lijst was lang niet uitputtend. We zagen reeds de 50 Pallantiden. Daarnaast zijn er de 50 Danaïden, de dochters van Danaos met de 50 zonen van Aigyptos, de reeds genoemde 50 zonen van Lycaon, Asklepios lag met 50 lieflijke meisjes in één nacht en Bran had een gelijk plezier op het Eiland van de Vrouwen (Graves, WG, p. 52); Nereus huwde zijn zuster Doris en ze kregen 50 dochters, de Nereïden, Herakles sliep met de 50 Thespiaden (allen bezwangerend), de dochters van koning Thespios, die ook 50 zonen had (40 + 7 + 3) (Vollmer, p.243).
De Ronde Tafel van koning Arthur had volgens Wace 50 plaatsen (waarvan één gevaarlijk). De rozenkrans heeft 50 (vijf keer 10) weesgegroetjes. Pinksteren heet Pentecoste = 50 dagen na Pasen (zeven keer zeven plus één). Een jubileum of een jubelfeest is een feest ter gedachtenis aan een zekere gebeurtenis, na verloop van 25, 50, enzovoort jaren. Een jubeljaar was bij de oude Israëlieten het vijftigste jaar van de verbouwing van een akker, wanneer de velden onbebouwd moesten blijven, de lijfeigenen hun vrijheid kregen en de vervreemde goederen weer bij de eigenaar terugkeerden. Een gouden jubileum is 50 jaar. In het Frans is een jubilé iedere 50 jaar en een jubilair (jubilaris) een vijftigjarige (deelnemer). Bij ons heet het “Abraham zien”, als je 50 wordt. Dit laatste is min of meer numerologisch te verklaren, want vijf is het getal van de mens, 10 van de volheid, dus 50 de volledige mens. Merkwaardig is de L in het Latijn voor 50. Tevens betekent de L Libra (weegschaal), wat in het Engels ook “pond” [L] betekent, evenals in het Latijn (327 gram), waar het verder nog de betekenis “paslood” heeft. Er is natuurlijk een samenhang tussen de weegschaal en de waterpas. Liber is een oud Italiaanse god van de vruchtbaarheid, die later met Bakchos werd vereenzelvigd. Het woord liber betekent “vrij”, vooral in de zin van “geen slaaf”. We zien hier dus een verbinding met het Joodse jubeljaar, die ook tot uitdrukking komt in de tegenstelling Liber (vrij) en Iugum (juk), aangezien deze Liberatie altijd de bevrijding is van een “juk”, en ook de samenhang met het recht (vrijspraak; Latijns iugo). Zo is Liberator de bijnaam van Jupiter en Libertas de gepersonifieerde Vrijheid, met als vast attribuut een hoed, in de hand, of op het hoofd, aangezien slaven altijd met onbedekt hoofd rondliepen. Liber heeft ook zijn vrouwelijke tegenhanger: Libera, wat voor de Latijnse naam van Proserpina wordt gehouden, of aangezien wordt voor Ariadne, de vrouw van Liber (Bakchos) (Vollmer, p. 313).
Proserpina komt van proserpo: voor de dag kruipen, voortkruipen, en is verbonden met de Serpent (slang), een beest, dat op zijn buik voortkruipt, als sterrenbeeld thans Draco wordt genoemd (tussen Grote en Kleine Beer). Haar Griekse naam is Persephone, van perse: verwoestend, en phonos (phonè): moord, bloedbad, werktuig van de dood, maar opgevat als Persephône (als tele phôn) betekent haar naam: verwoestende (strijd) kreet. Het jubelen komt al in het oud Latijn voor als iubilo: schreeuwen, toejuichen (Grieks iugè, iuzô) en is verwant met ons “joelen”, wat weer samenhangt met het Jul feest, het hoogste feest der Scandinavische cultus, dat als nieuwjaarsfeest werd gevierd en het Jula zwijn werd geslacht en een Jul offer (Jolarblot) werd verricht. Een gouden ever (symbool van Freyr) werd op tafel gezet en alle leenmannen legden hun handen op de borst ervan en zworen hun heer onverbrekelijke trouw, waarna men zich overgaf aan de Jul vreugde (Vollmer, p. 284)
Van Libra, de Weegschaal, neemt men aan, dat dit teken bij de Egyptenaren bekend stond als Zugon, of het Juk, dat slechts de balk van de weegschaal weergaf en de nilometer, het instrument, waarmee de overstroming van de Nijl werd gemeten, karakteriseerde. Volgens sommige Akkadische geschriften was de naam van de zevende maand (Libra is het zevende huis van 23 september – 24 oktober) Tulku, of Heilig Altaar [Ara = altaar, is ook een sterrenbeeld], en beide altaren van de eerste en tweede tempels werden gewijd aan de zevende maand, hetgeen een basis zou verschaffen voor de veronderstelling, dat het symbool voor deze periode oorspronkelijk de vorm van een altaar had (Pavitt, p. 118).
De Grote Verzoendag, de hoogste Joodse feestdag, wordt op de 10e dag van de zevende maand gevierd. Dan wordt de “zondebok” de woestijn ingestuurd. Ook het Jul feest kent zijn Jul bok [en juli is de zevende maand; merkwaardig is, dat we denken dat Juli en Augustus van Julius Caesar en zijn opvolger Augustus komen, terwijl Augustus (= heilig) ons “oogst” is en ook de “oogstmaand”.
Keren we terug naar de 50 Anunnaki, de Mesopotamische godenraad met zijn zeven prominente goden, de “zeven goden, die het lot bepalen”. Die zeven kabouters en of reuzen hebben we al besproken, maar wie zijn die 50 Anunnaki, die “hun lippen verzegeld, zwijgend zitten”? (Frankfort, p. 149, 191) We hebben reeds gezien, dat de Anunnaki te vergelijken zijn met de gemeente of raad van de heiligen (qehal, sod qedosjim), een heir leger Gods (machanâh ‘Elohim), zijn hemelse legerschare (tseva’ ha-sjamajim) en dat de zeven lotsbepalers de zeven aartsengelen zijn (mal’achâj ha-sjarâth: “boden van de dienst”). Boon zegt daarover:
God staat in de vergadering van de goden (adath-’el);
Hij houdt gericht te midden van goden (be-qêrêv ‘êlohim) (Boon, p. 19)
En zo wordt van Anu gezegd:
Heerser van de goden, wiens woord overheerst
in de bepalende vergadering van de grote goden. (Frankfort, p.153)
Wanneer Johannes in vervoering in de hemel schouwt, ziet hij rondom de hemeltroon 24 tronen en op die tronen waren 24 oudsten gezeten in witte klederen gekleed en met gouden kronen op het hoofd (Openbaring 4:4) Uiteraard maakt 24 + één (de troon in het midden) = 25, met degenen, die erop zitten: 50. Deze beeldspraak komt ook bij Jesaja (24:23) voor, waar het in direct verband wordt gebracht met de vernieuwing van de wereld. Even ervoor (24:18ev) roept de profeet een schrikbeeld op:
Het zal geschieden [zoals voorheen ook geschied is], dat wie vlucht voor het schrikaanjagende gedruis [tuba terribilis] in de kuil valt en dat wie uit de kuil klimt, in de strik wordt gevangen; ja, de sluizen in den hoge worden geopend en de grondvesten der aarde beven [aarde is plat, rust op pilaren]. De aarde barst geheel open, de aarde schudt hevig, de aarde wankelt gevaarlijk, de aarde waggelt zeer als een beschonkene en zwaait heen en weer als een nachthut (…)
Als de aarde beweegt, lijkt de hemel ook te bewegen, en we lezen over Anu:
Bij de uitspraken van je heilige mond [logos: IAO]
zijn de Igigi [de uitvoerders, de zeven] oplettend,
In vrees voor u bewegen de Anunnaki,
Als storm gezwiept riet buigen voor u alle goden. (Frankfort, p. 153)
De Anunnaki zijn dus de “vaste” sterren en aangezien dat er nogal veel zijn, zijn ze georganiseerd in sterrenbeelden. Dat de beelden niet zo vast hebben gestaan als nu het geval is, kunnen we opmaken uit de naam van de Grote Beer in het Engels: Big Dipper (Grote schep), omdat hij het water schept (over het land, toentertijd), terwijl hij toch nooit zo ver zakt (in huidige tijd). Ook bij Johannes zitten die 24 oudsten niet zo vast op hun troon, want wanneer de dieren hun lof uitspreken (logos, IAO, tuba terribilis) (…) “zullen de 24 oudsten zich neerwerpen voor Hem, die op de [midden] troon [= metathron] gezeten is (…) en zij zullen hun kronen voor de troon werpen” (Openbaring 4:10).
Dit had plaats na het blazen van de zevende bazuin (11:15) en de oudsten doen als gezegd en zeggen (onder andere):
“De volkeren waren toornig geworden [onderlinge strijd], maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en het loon te geven aan uw knechten, profeten en heiligen en aan hen, die uw NAAM (IAO) vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven, wie de aarde verderven.”(Openbaring 11:18) Het voor verderven gebruikte woord is niet apolluô, maar diaphtheirô, wat (sinds Homerus algemeen) betekent: geheel verwoesten, vernietigen, doden, ten gronde gaan, be of verderven, et cetera, zodat een woordspelletje te maken is: “om te verderven, die de boel bederven.” En wanneer de oudsten zijn uit gebeden, gaat de Tempel van God, die in de hemel is, open en de Ark van Zijn verbond wordt zichtbaar in Zijn tempel en er kwamen bliksemstralen, en stemmen, en donderslagen, en aardbeving, en zware hagel (Openbaring 11:19; vergelijk Jesaja 28:2).
En bij Jesaja geschiedde het te dien dage, dat de HEER bezoeking zal brengen over het heer der hoogte in den hoge [sterren dus] en over de koningen der aarde op de aardbodem. (…) Dan zal de blanke maan schaamrood worden en de gloeiende zon zal zich schamen [rood, duister worden], want de Heer der heerscharen zal Koning zijn op de berg Sion [wereldberg in den hoge] en in Jeruzalem [op aarde] en er zal heerlijkheid zijn ten aanschouwen van zijn oudsten (Jesaja, 24:21, 23).
Johannes vervolgt in zijn openbaring: “En er werd een groot teken in de hemel gezien,” terwijl we bij Jesaja lezen, dat de HEER op de berg de sluier zal vernietigen, die alle naties omsluiert en de bedekking (deken van Vrouw Holle, sluier van Isis), waarmee alle volkeren bedekt zijn. (Jesaja 25:7) Het teken, dat Johannes zag, was een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van 12 sterren op haar hoofd (Isis) en ze was zwanger en schreeuwde (IAO) in haar weeën en in haar pijn (AU) om te baren (Openbaring 12:1 – 2) En Jesaja: “Zoals een zwangere, die in barensnood raakt, ineenkrimpt en onder haar weeën schreeuwt, zo waren wij voor uw aangezicht, Yaho. Wij waren zwanger, wij krompen ineen maar het was als waren wij wind” (Jesaja, 26:17f).
Dan komt er bij Johannes een nieuw teken: een grote rossige draak met zeven koppen (zeven Elohim) en 10 hoorns (10 avatars, manifestaties van Vishnu) en op zijn kop zeven kronen (Openbaring 12:3). Bij Jesaja: “Te dien dage zal de HEER met zijn fel [= blinkend, vlammend], groot en sterk zwaard [vergelijk Openbaring 1:16] bezoeking brengen over de Leviathan, de snelle slang, over de Leviathan, de kronkelende slang, en Hij zal het monster in de zee doden” (Jesaja 27:1; zie Herakles; Baal).
In de mythe van Marduk krijgt de jonge god op weg naar de hoogste positie van de goden(raad) een mantel met de opdracht: “Moge je gesproken woord het kleed vernietigen, spreek dan weer en laat het intact zijn.” Hij sprak [IAO] en op zijn woord [logos] was het kleed vernietigd; hij sprak weer en het kleed keerde weerom. Dan trekt hij ten strijde tegen Ti’amat in zijn oorlogswagen, de “onweerstaanbare storm”, terwijl hij zeven stormen maakt, die een vloed veroorzaken. Kingu en zijn leger vijanden worden in verwarring gebracht. Alleen Ti’amat valt de jonge God aan, maar Marduk gooit zijn net en terwijl Ti’amat haar geweldige kaken open spert om hem op te slokken, stuurt hij de winden naar binnen om die open te houden. De winden zwellen haar lichaam op en door de open mond schiet Marduk een pijl, die haar hart doorboort en haar doodt. Wanneer haar aanhangers Marduk zien trappelen op de dode kampioen, vluchten ze, maar ze raken verstrikt in de mazen van het net en Marduk breekt hun wapens en neemt hen gevangen. Ook Kingu is gebonden en Marduk schrapt hem van de “lotstabletten” (Frankfort, p 193f).
Er kwam oorlog in de hemel. Michael en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak, maar ook de draak en zijn engelen voerden oorlog, maar hij kon geen stand houden en hun plaats werd niet meer gevonden. De grote draak [het sterrenbeeld Draco ligt aan de horizon] werd neergeworpen, de oude slang (ophis), die genaamd wordt duivel (diabolos) en de Satanas, de misleider van de gehele gemeenschap (oecumene), worden neergeworpen ter aarde en zijn engelen met hem (Openbaring, 12:7-9). Het woord voor misleider is planos, wat “dwaaltocht, doolhof” betekent. De Grote Draak is dus de op het verkeerde pad brenger, de verwarrer (Loxias, Loki versus Logi, Logos). Dit dubbele karakter kunnen we ook opmaken uit diabolos, aangezien een diabolo een dubbele kegelvormig stuk speelgoed is. Het woord betekent “belasteraar”, dat wil zeggen iemand, die iemand anders in diskrediet brengt. Bolos is “het uitwerpen (van het net), vangst in één worp; (vanwaar:) net” [vergelijk Marduks net]. bolè (van: balloo: gooien, vergelijk ons bal, bol) betekent het werpen, de worp, het (neer) geworpene [zoals van de draak gezegd], de (bliksem)schicht, de straal (van de zon), de steen (meteoriet), dus hetzelfde als we zagen bij Pallas (van pallô: wegslingeren). Dia = door, dus dia bolos = erdoor gegooid, dooreen gegooid, dus: “in de war schopper”. Satanas betekent tegenstander, hinderaar, dus de dwarsligger of in de weg staander. Hij is de Joker in het kaartspel, de Juggler, (be)goochelaar, jongleur uit de Tarot, de eerste kaart van de Grote Arcana, de Grote Geheimen, verbonden met de eerste letter van het alphabeth: de aleph of Stier(enkop), het eerste, een van de vier astrologische dieren aan het Rad van Fortuin (kaart 10 van de Tarot). Thans wordt deze eerste kaart “De Magiër” genoemd en symboliseren de vier tekens de vier elementen, maar net zo goed staan ze voor de vier yuga’s. De tekens op zijn tafel zijn: het zwaard (dat we zojuist zagen bij Jesaja), de beker (van zijn toorn: Jeremia 25:15; Openbaring 14:10; 16:19; 19:15), de staf (knuppel van Herakles) en pentakel (de pentalpha, de puntige ster, het verschrikkelijke chakra wapen). De bliksemstaaf in zijn hand is de Σ van Zeus en Thor, et cetera.
Het meest bekend zijn de vier dieren van het “troonwagen visioen” van Ezechiël, wat het NBG het roepingsvisioen van de profeet noemt en wat zich afspeelt in het vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojakim. “Zie, een stormwind kwam uit het noorden, een zware wolk [Nyx, de zwarte adelaar] met flikkerend vuur en omgeven door een glans; daarbinnen, midden in het vuur was wat er uit zag als blinkend metaal” (Ezechiël 1:4).
Dit is de beschrijving van een zogenaamde “close encounter of the third kind”, een term afkomstig uit de astrologie. Er is een gewone conjunctie, dat wil zeggen twee planeten bevinden zich op dezelfde plaats in een huis van de horoscoop; dit is de “first kind”. Dan is er hiervan een speciaal geval, en dat is wanneer de planeten niet alleen in het platte vlak van de horoscoop samenvallen, maar ook op één lijn aan de hemel staan; bijvoorbeeld bij een zon maan conjunctie van de “second kind” treedt er een zonsverduistering op. Een speciaal geval van deze tweede situatie is, wanneer de planeten niet alleen op één lijn staan, maar elkaar ook daadwerkelijk ontmoeten in de ruimte, de “third kind”. Door de gelijk geaarde kernladingen van de twee planeten zullen ze elkaar niet raken, maar elkaars sferen schampen. Wanneer deze close encounter plaats heeft in de ruimte, wordt gesproken van het “hieros gamos”: het heilig huwelijk[spel], hoewel diverse andere spel, vecht, seks opties mogelijk zijn, afhankelijk van de “outlook” van de waarnemer en schrijver, in dit geval Ezechiël. Zijn close encounter is die tussen een andere planeet en de aarde. Hij zag de hemel opengaan en zag toen gezichten van Godswege [vertaling NBG]. De vertaling suggereert, dat Ezechiël in extase is en “gezichten” ziet, maar we kunnen dit ook door beelden (fasma’s) vervangen. Hij ziet dus aan de hemel iets enorms aankomen, wat genoemd wordt: de Troonwagen (Merkavah) (Boon, p. 23).
Juggernaut cart in the Ulsoor temple complex in Bangalore, India Around 1870 (foto Google Drive)
Ook elders komen dergelijke “troonwagens” voor [vergelijk Marduks wagen], zoals bijvoorbeeld de “Juggernaut”: (beeld van) Krishna op wagen, waaronder gelovigen zich lieten verbrijzelen. Bij Vollmer vinden we dit als: Jagrenat, Dschagernat, Jugernaut, Dschaganatha, wat betekent: “het land van de koning van de wereld”. De koning of overste van de wereld is ook elders bekend (Metatron). Zijn land is zijn troon, zijn wagen, maar ook als koning van de onderwereld (dood en vernieuwing) is het het rijk der doden, maar op aarde is het de hemelse stad. Zo gaat het ook hier om de naam van een zeer oude stad in India nabij de Ganges, waarvan de hoofdtempel de oudste van heel India zou zijn, waarin stenen van 50 x 25 x 10 voet verwerkt zitten. Daarnaast is Juggernaut de lokale god, wiens betekenis echter niet duidelijk is. De Brahmanen maken er een avatar van Vishnu van, een voortzetting in Boeddha van een niet voltooide Krishna avatar. Het beeld van de God is uit hout gesneden en had twee reusachtige diamanten als ogen, maar één ervan beviel een pelgrim zo zeer, dat hij zich in de tempel liet insluiten, tijdens de nacht de steen uit zijn holte haalde en de volgende ochtend er gelukkig mee vandoor ging. De God is zwart, heeft een wijd opengesperde bloedrode keel en is verder afschuwelijk beschilderd. Het opmerkelijkste is zijn grote feest, waarbij nog thans (Vollmer: 1874) het bloed van duizenden mensenoffers vloeit. De God wordt op een reusachtige, door 32 zeer sterke wielen gedragen wagen gezet, die als de toren van een pagode gevormd is. Deze is 70 voet hoog en heeft negen etages, op ieder waarvan vele mooie meisjes gracieuze dansen uitvoeren. Hij [= Krishna] wordt door zijn broer Balaram(a) en zijn zuster Schubudra, die beiden op speciale tronen zitten, begeleid. Uit de wagen komen op verschillende plaatsen aan de voorkant zes zeer lange en sterke scheepstouwen. De pelgrims, die zich met honderdduizenden hier verzamelen, spannen zich nu voor de wagen en trekken die onder het luid zingen van lof hymnen, het geschal van de meest klaaglijke instrumenten en begeleid door de dansende meisjes rond de Pagode (de grote tempel). Hier nu werpen de oude lieden, die graag zalig willen worden en niet opnieuw op de aarde willen terugkeren (reïncarneren), zich onder de wielen van de reusachtige wagen en laten zich vermalen. Men schat deze menigte jaarlijks op meer dan 1,3 miljoen, waarvan minstens drie vijfde onderweg op de reis van gebrek sterft. De toeschouwers nemen de handelingen als hoogst godgevallig met luide bijval op. Het vlakke land in de omgeving moet een reusachtig lijkenveld zijn, waarop al degenen, die daar sterven, onbegraven blijven liggen en een prooi worden der vele jakhalzen en hyena’s [vergelijk Anubis, God van de onderwereld], die daar kuddematig wonen en aangezien ze genoeg te eten hebben, nooit de mensen aanvallen, wat aan de gunstige invloed van de God wordt toegeschreven (Vollmer, p. 264f).
Ook elders komen de wagens veelvuldig voor. Zo is er de afbeelding op een cameo van de slangenwagen van Ceres, waar de Godin met een wetsrol wordt getoond, terwijl Triptolemos het graan zaait. Zeer bekend is de wagen van Bakchos (Dionysos), die met panters, lynxen of tijgers bespannen was, altijd omringd door een zwerm klagende maenaden, met thyrsos zwaaiende satyrs en beschonken silenen. De tocht is altijd wild en klagend: cymbalen, handtrommels, pauken, (blik)kleppers, bellen, castagnetten, tamboerijnen, panfluiten en tibia’s worden bespeeld, gezwaaid, geslagen en schijnen de begeleiding van de dithyrambische gezangen uit te maken, die steeds bij zijn trektochten aangeheven worden. Helios rijdt in zijn zonnewagen, getrokken door vier rossen van zee tot zee om de wereld de dag te geven, terwijl Aurora, Eos, voor hem uitgaat om de deur te openen en rozen op zijn pad te strooien. Zij beschikt over een vierspanswagen met fakkeldrager. Ook Herakles zien we in een wagen met Iris en geleid door Hermes. Zeus reed in een gevleugelde wagen, toen hij tegen Typhoeus streed, die hij overwon en op hem de Ætna gooide. Hierna strafte hij Prometheus en het verdorven mensengeslacht verdelgde hij door een grote vloed en vestigde met Deukalion een nieuw geslacht mensen. Aesculaap, die de doden opwekte, werd door hem door zijn bliksem gedood, evenals de 50 zonen van Lykaon, koning Salmoneus, en de Kureten, die de zoon van Io, Epaphos, ontvoerd hadden. De strijd van Herakles met Ares en Apollo beëindigde hij door de vechters met zijn machtige wapen te scheiden. Hij veranderde vaak van gedaante, een stier (Europa), een wolk (Io), een gouden regen (Danaë), een zwaan (Leda). Zeus is niet de monotheïstische verborgen God, maar een van de zeven planeetgeesten: Ondanks al zijn macht heerst toch het donkere Fatum over hem en de geweldigste onder de beheersers van de wereld vermag niet in het eeuwig niet te stoppen wiel van de geschiedenis [Tarot 10] te grijpen; de duistere Parcen spinnen de draden van het leven naar onveranderlijk vaststaande besluiten en zelfs de Goden zijn aan hen onderworpen. In figuur (…) zien we hem afgebeeld op een oude cameo in zijn strijdwagen als overwinnaar der Giganten. Ook Hades (Pluto) heeft een prachtige wagen en veelvuldig is zijn roof van Persephone afgebeeld. Apollo had een griffioenen wagen (Vollmer, 84, 92f, 222f, 234, 286-289, 391).
Ook in de Tarot vinden we de wagen, kaart zeven: De Zegewagen, verbonden met de zevende letter, de Zain (zwaard, pijl, scepter). De wagen wordt getrokken door twee sfinxen. De gevleugelde planeet is weergegeven op de voorkant van de wagen. De gekroonde bestuurder heeft in zijn hand de overwinningsscepter, de ijzeren knots (Psalmen 1:9) of staf (Openbaring 2:27; 12:5; 19:15), waarmee Hij hen stukslaat als pottenbakkerswerk (Psalmen 1:9).
Ook in de Noordse tradities kunnen we de wagen terugvinden. Zo rijdt het Wilde Heir soms in een grote wagen, die door vier schimmels getrokken wordt. Soms staat in de wagen één enkele grote man en in Betzinge rijdt in de wagen een man, die de mensen voortdurend waarschuwend toeroept: “Uit de weg, uit de weg!” In Mittelstadt werd de wagen veelal met Kerstmis waargenomen. Men zegt, dat het een geweldig grote wagen was, zo vol, dat men alleen hoofden zag. Omstreeks 1810 was iemand uit Wurmlingen ‘s nachts zijn weide gaan maaien; een soort wagen kwam hem achterop. Hij werd gegrepen en onder een geweldig stormgeloei meegesleept. Een heel eind verder werd hij neer gesmakt en de wagen van het Nutesheer reed door de lucht verder. Als om middernacht te Dannenberg een zwarte wagen door de straten trekt, weet men, dat “Frits van de berg” naar huis gaat met zijn begeleiders op zwarte paarden. Sinds eeuwen moet Ridder Frits iedere nacht rondtrekken als straf voor zijn goddeloze leven. Reeds vroeg wordt Wodan met wagens in verband gebracht. Als doden God en dodengeleider was hij met het paard verwant en werd zelf ook vaak in paardengestalte gedacht. Door Egil in zijn Sonatirrek wordt hij “vriend van wagens” genoemd. In een Hs. uit 1470 wordt over de Grote Beer gezegd: “Ende de poeten [poëten] in heure fabelen heetent [noemden het] ourse [beer], dat is te seggene Woenswaghen,” en elders heet het “het sevenstarre ofte Woenswaghen”. In Engeland wordt de wagen uit de stoet hurlewayn genoemd [hurl: werpen, slingeren (als: pallô); hurly burly = holderdebolder = geraas, tumult, lawaai, vergelijk herrie van de bolderkar, van bulderen = brullen = OF. Hurler] (Farwerck, p. 108f; Zie BP III, p. 40: Hurleburlebute).
De herrie van het Wilde Heir neemt diverse vormen aan. In Zwaben wordt het ‘s Wuotas genoemd en men hoort het door de lucht suizen en een wonderbaarlijke muziek maken. Daar achteraan komt dan een geweldige storm. Bij hevig geraas zegt men daar: “Het klinkt, alsof het ‘s Wuotas was.” Ook van elders wordt de fraaiste muziek gerapporteerd met daarnaast het wildste geraas, waarbij de honden blaffen en de katten janken. Soms is er sprake van heerlijke, lieflijke muziek bij de nadering van het Wuetesheer, wat dan verandert van een bedwelmend concert in een schandalig, hels geraas. Dit heeft vooral plaats op zogenaamde heilige dagen, vooral met Kerstmis. Men voelt zich gedwongen de ramen open te zetten, maar de ouderen waarschuwen ervoor het hoofd niet naar buiten te steken, want bij allen, die dat deden, zwollen de hoofden zo gruwelijk op, dat ze die niet meer door het raam naar binnen konden krijgen. De muziek wordt wel de “wilde muziek” of “luchtmuziek” genoemd, maar de instrumenten worden zelden gespecificeerd. De Saksen kroniek spreekt van hoornblazers, de Strassburger kroniek van trommelaars en pijpers. Meest voorkomend is het bel gerinkel met daarnaast geraas, geschreeuw en gejammer. In Engeland werd de Grote Beer wel “Irmin wagen” en de Melkweg de “Irminstraat of weg” genoemd. In Zweden heette de Grote Beer de Carlswagn (en een belangrijke heerbaan de Carlsweg) (Farwerck, p. 110f, 122).
De Woenswagen werd in christelijke tijden omgedoopt tot Hellewagen, waarmee waarschijnlijk de doden naar de hel vervoerd werden, zoals we kunnen opmaken uit het Nibelungenlied, waar Brunhilde op een versierde wagen naar Hel reed. Ook volgens Oud Noorse opvattingen reden de doden naar Hel en de uitdrukking “ter helle varen” betekent: naar de hel rijden (op een wagen). De wagen heeft ook vaak de vorm van een boot, of is zelfs een boot. De ommegangen met scheepswagens zijn al heel oud en worden nog steeds in ere gehouden tijdens Carnaval [car navalis = scheepswagen]. Zo komen we de wagen tegen in “Het Narrenschip” (circa 1500). Ook een schip op een slede is mogelijk, zoals in Ulm, waar schippers, als er nog sneeuw lag, een schip op een slee plaatsten en hiermee onder muziek en gejubel door de stad trokken. In 1530 bepaalde een stadsprotocol: “Niemand mag zich noch overdag, noch ‘s nachts verbuzen [vermommen], noch enig vastelavondgewaad aantrekken en ieder heeft zich ook te onthouden van het rondrijden met een ploeg of met een schip, op boete van één gulden.” In Oldenburg had men met Pinksteren de gewoonte, kleine boten op wagens te plaatsen en ermee rond te rijden. Ook de “Blauwe schuit” was zo’n schip en we mogen aannemen, dat het met de Vliegende Hollander al niet anders gesteld was. Deelnemers aan scheepsommegangen werden het “Wilde scheepsvolk” genoemd en de wagen soms “de Hel”. Er zaten duivels en narren in (Farwerck, p. 122, 296f, 339; zie p. 459, figuur 151; vergelijk figuur 84, Vollmer, 150: De vestaalse maagd Claudia Quinta bewijst haar betwijfelde deugd, doordat ze het schip met het beeld van Kybele, dat in de Tiber vastzat en met geen geweld meer vlot gemaakt kon worden, met haar gordel verder trok).
Lord Jagannath Rath Yatra Puri Odisha India 2014
from Robert Moses
In the summer of 2014 Namarupa Yatra Divine went to Puri, Odisha on the Bay of Bengal to witness the world famous Lord Jagannath Rath Yatra. Lord Jagannath, His Brother Lord Balarama and their sister the Lady Subhadra ascend their incredible chariots and proceed from their huge Jagannath Puri Temple for 3 kilometers down the Grand Road to take their annual summer vacation in the Gundica Temple. We had grandstand seats right at the starting area of the great chariot festival and spent the entire day enthralled and captivated by the love, joy and spontaneous devotion. More than a million devotees thronged the Grand Road. This short video is offered at the Feet of the Lord.
Lord Jagannath Rath Yatra Puri Odisha India 2014 from Robert Moses on Vimeo.
Referenties
Boon, R, Over de goede engelen of De ontmaskering van een pedant ongeloof. Een cultuur kritische studie, ’s-Gravenhage, 1983.
Farwerck, FE, Noordeuropese mysteriën en hun sporen tot heden, Deventer, 1978 (= 1970)
Frankfort, Henry, en anderen, Before Philosophy, Harmondsworth, 1967 (= 1946).
Googh, Stan, Wachters van de Oude Wijsheid, Antwerpen, Bussum, 1980 (= 1979).
Graves, Robert, The White Goddess, London, 1975 (= 1961).
Graves, Robert, The Greek Myths (twee delen), Harmondsworth, 1977 (= 1955).
Pavitt, W & K, Het Boek der Talismans, Amuletten en Zodiakale Stenen, Amsterdam, 1984.
Vollmer, Wörterbuch der Mythologie aller Völker, 3e Auflage, Stuttgart, 1874 (reprinted Leipzig, 1978).
Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-1-freuds-totem-en-taboe/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-2-archetypen-droomtijd-wereldcycli/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-3-de-tekens-aan-de-hemel/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-4-de-zeven-planeetgoden/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-5-noordse-mythologie/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-6-apollo-pan-slangen-en-het-boze-oog/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-7-leela-het-leven-als-spel/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-8-venus-pallas-athena-isis-en-anubis/
Plaats een reactie