Interview met Rob Scholte door Tom Rooduijn in HP/De Tijd

,,Je lichaam is opeens anders. Je zelfbeeld wordt anders. Seksueel verandert veel. Ik wilde zo snel mogelijk weer op de been. Dus probeerde ik kunstbenen te regelen. Maar ik werd niet goed voorgelicht. Ik heb drie paar kunstbenen gehad, die allemaal niet goed functioneerden. Op een gegeven moment besloot ik er mee te dealen dat ik zo klein geworden was.
,,Gelukkig, zeg ik achteraf, liet mijn eerste vrouw Micky me in de steek. Een maand nadat het project in Japan klaar was. Ik kreeg de kans mijn leven alleen weer op de rit te krijgen. Ik moet er niet aan denken dat we bij elkaar waren gebleven. Zij had altijd mijn lengte gemist en ik haar liefde. En ik zou seksueel altijd onzeker zijn gebleven. Ik was toch iemand anders geworden dan degene met wie ze oorspronkelijk omging. Ik had schijnbaar een andere identiteit gekregen.
,,Ik ging eens met die kunstbenen aan met een meisje eten op Tenerife, waar ik toen woonde. Die zei: ‘Joh, doe die rare stelten eens uit. Je lijkt wel een basketballspeler. Ik vind je veel leuker zonder.’ Daardoor kom je tot zelfacceptatie. Dat heeft me enorm geholpen. Weer een ander meisje zei: ‘Je zou de jongens die dit hebben gedaan dankbaar moeten zijn. Dáárdoor hebben wij elkaar ontmoet. En dáárdoor ben je geworden wie je nu bent.’ Ik moest de vrouwen gelijk geven. Het heeft niet lang geduurd voor ik dat kon accepteren. Het heeft me wel gemaakt tot wie ik nu ben. Mijn huidige vrouw Lijsje heeft me 15 jaar geleden ontmoet en kent me niet anders dan ik nu ben. We hebben twee kinderen: een dochter van 9 en een zoon van 13. En we zijn gelukkig getrouwd.”
In 1994, een maand na de aanslag, stelde Rob Scholte (nu 55 jaar) in Arti et Amicitae in Amsterdam de auto tentoon waarin de bom verborgen zat die hem zijn benen kostte. ,,Omdat de politie niet rechercheerde naar wat er écht was gebeurd. Door dat wrak werd de aanslag tenminste een feit, zodat mensen konden zien wat er was gebeurd. Ik hoorde dat er in de Supperclub videobeelden van de aanslag werden gedraaid, als spektakel bij een diner. Mensen die gaan kijken naar de plek waar een ander is opgeblazen. Ik wilde ook dat soort ramp-toerisme, geweld als amusement aan de kaak stellen. Dat wrak zag er goed slecht uit.
,,Het is nu bijna twintig jaar geleden. Vóór Van Gogh. Vóór Fortuyn. Maar iedereen die hierbij betrokken was loopt nog vrij rond. Ik kan er niet openlijk over praten, want dan trek ik de aandacht er weer naartoe. En begint het hele gedonder opnieuw. Het was niet voorbij toen het gebeurd was. De werkelijke aanslag op mijn leven vond daarna pas plaats.
,,In 2000 ben ik onder zware bedreiging uit Nederland weggevlucht. Terug naar Tenerife. Met mijn vrouw, toen hoogzwanger en met een grote jas daarover aan om nog te kunnen vliegen. Ik kon het niet verkroppen dat ik niet snapte waarom die aanslag was gepleegd. Daarom heb ik zelf onderzoek laten doen. Pas veel later ben ik er min of meer achter gekomen wat er is gebeurd.”
In 1996 beschuldigde Scholte de dichter Koos Dalstra van betrokkenheid bij de aanslag, waarna hij werd aangeklaagd wegens smaad. ,,Ter zelfverdediging zei ik dingen die ik niet mocht zeggen. Anders dan op Wikipedia staat, is die zaak niet voor de Hoge Raad geweest. Ik besloot na het hoger beroep niet verder te gaan en me bij de veroordeling neer te leggen.” Het vonnis is niet ontvankelijk verklaard. De journalist Henk Hofland, die zijn tentoonstelling in Arti opende, schreef dat het wat kortzichtig zou zijn te denken dat de aanslag niet uit de kunstwereld kon komen.
,,De afgrijselijkste tijd kwam daarna. Ik kreeg uit het niets een belastingaanslag van 150 mille. Ik kreeg te maken met de kinderbescherming, met psychiatrie. Deze mechanismen van de staat worden allemaal ingezet als je afwijkende inzichten hebt. Dat gebeurt permanent. Je staat aan vervolging bloot. Omdat je buiten de geconstrueerde werkelijkheid valt, Buiten de afspraken van de club. Dat vind ik nog steeds heftig.”

Op de middelbare school wist Rob Scholte één ding zeker: hij wilde niet voor een baas werken. Een creatief beroep moest het zijn, waarbij hij eigenaar wilde worden van zijn eigen verdienste. ,,Ik begon met gedichten. Daarna met tekenen. Ik kon heel goed natekenen, dingen veranderen. Ik ontdekte dat ik daarmee indruk kon maken. Voor mijn toelatingsexamen aan de Rietveld Academie had ik een paar schilderijen gemaakt. Een aantal mensen was daar zo enthousiast over, dat ze me niet wilden aannemen: ‘Jij bent veel te goed.’ Toch ben ik aangenomen, onder de nadrukkelijke voorwaarde dat ik daar nooit zou schilderen.
,,Ik zat in hetzelfde jaar als Maarten Ploeg. Een jaar onder Peter Klashorst. Ik heb de hele opmars van de Wilde Schilderkunst meegemaakt. Tegelijk kwamen de audiovisuele media op. Ik maakte videoanimaties. De eerste twee jaar Rietveld heb ik ’s avonds bij de PTT gewerkt. Pakjes gooien, om van te leven. Daarna verdiende ik poen door filmpjes te maken voor Twee voor Twaalf en Sesamstraat.”
Zijn vader was directeur supermarkt en distributie bij Albert Heijn. Een ‘totaal niet artistiek’ milieu. ,,Bij ons thuis werd wel veel gelezen en naar muziek geluisterd, maar Harold Robbins en Burt Bacharach. Mijn vader was atheïst en geloofde volstrekt in het kapitalisme. Als reactie daarop wilde ik naar de Zondagsschool. Ben ik de Bijbel gaan lezen. En veel filosofie, politiek. Zoveel mogelijk informatie verzamelen.
,,Eind jaren zeventig zat het potdicht voor jonge kunstenaars. Zonder kruiwagens kwam je er niet in. Dus hadden we een doe-het-zelf-principe. Een aantal vrienden kraakte Warmoesstraat 139. In de winter van 1981/1982 hebben we daar een tentoonstelling georganiseerd. Dankzij dat succes werd het dertig jaar lang een gesubsidieerd kunstcentrum.”
Scholte was betrokken bij sleutelmomenten van de Amsterdamse kraakbeweging. In 1980 stond hij bij de rellen in de Vondelstraat met zijn band The Young Lions op het bordes van de Vrijmetselaarskerk. Op de Rietveld Academie maakte hij tijdschriften: Magazijn, Dossier, De Angst!, waaraan Martin Bril, Edzard Dideric en Dirk van Weelden meewerkten. ,,Als je zelf niet het initiatief nam, gebeurde er niets. In 1982 kwam ik van school. Er was geen BKR, geen galerie stond open voor ons en er was een economische crisis. Mijn eerste galerie was The Living Room, een huiskamer op drie hoog in Amsterdam-Oost. Daarna is het snel gegaan. Ik begon te draaien en geld te verdienen – maar ik was totaal ongeorganiseerd. Growing up in public.
,,The Living Room exposeerde in Keulen, waar Georg Jiri Dokoupil mijn werk zag en meteen alle vijf schilderijen aankocht. Voor mij een enorme opsteker. Zijn galeriehouder, Paul Maenz, ging ook mij vertegenwoordigen. Binnen twee jaar kon ik niet meer aan de vraag naar mijn schilderijen voldoen.
,,Ik dreigde aan mijn eigen succes ten onder te gaan. De waarde van mijn werk steeg te snel. Ik maakte maximaal vijftien, misschien twintig schilderijen per jaar. Tony Shafrazi, de galeriehouder van Keith Haring, bood mij een show in New York aan. Die wilde mij daarna in Aspen, Chicago en LA neerzetten. Maar dan had ik wel op jaarbasis 160 werken nodig. Ik schilderde alles voornamelijk zelf en met de hand. Daarom ging Shafrazi Gallery niet door.”
In 1985 besloot Scholte assistenten in dienst te nemen. ,,Ik kon het fysiek niet meer aan. Ik liet doeken opspannen, onderschilderen en een enkele keer zelfs geheel uitvoeren. Je ontdekt dat een assistent goed in details is of juist monochroom kleurvlakken kan aanbrengen. Je gaat het werk verdelen. Ik werd een bedrijf. Voor de kunst heel ongewoon. En meestal ook geheim.
,,Kunstenaars geven heel graag het idee dat zij alleen het genie zijn. Dat ze het alleen zelf doen. Donald Judd, Anselm Kiefer of Frank Stella vinden het niet leuk als je weet dat hun werk in een studio door dertig man wordt geschilderd, versleept en ingepakt. Bij een bakkerij wordt dat geaccepteerd. Maar bij kunstenaars zou dat de oorspronkelijkheid van de individuele uiting aantasten. Wat heeft Rembrandt nou precies zelf geschilderd? Hij had zes man in zijn studio, die leerden en doorgroeiden. Dat is bij mij ook gebeurd: assistenten die daarna hun eigen loopbaan kozen.”
Kort na zijn solotentoonstelling in Museum Boijmans-Van Beuningen in 1988 verscheen de sleutelroman Gimmick! van Joost Zwagerman. ,,Ik hoorde dat ik de hoofdpersoon van dat boek was. Zwagerman richtte zich in de publiciteit sterk op mijn pas verworven roem en daaruit voortkomende amoraliteit. Ik zou alleen maar bezig zijn met geld, drugs en seks. Daarmee heeft hij mij behoorlijk veel schade toegebracht. In zijn publiciteitscampagne trad hij zelf op als de moraalridder, die alleen een keer heeft gesnoven om onderzoek te doen voor zijn boek. Dat kwam bij mij als hypocriet over. Merkwaardig te zien hoe hij zich nu opwerpt als de nieuwe Pierre Jansen.”

Rob Scholte zit in zijn rolstoel aan een lange kantoortafel, rookt een sigaret en drinkt koffie met een scheutje cognac vanwege de kou. We zitten in de voormalige kantine van een immens bedrijfsgebouw, voorheen het distributiekantoor van de PTT in Den Helder. De ramen bieden uitzicht op het eindpunt van de trein. Via het binnenraam is een bedrijfshal te zien waar het werk ingepakt en wel staat opgetast in stellingkasten.
Hij ondervindt op de vrije markt valse concurrentie van door de overheid gesubsidieerde collega’s, constateert Scholte: ,,Grote namen worden met staatssteun overeind gehouden. Neem Joep van Lieshout, de meest gevierde Nederlandse kunstenaar. Je zou ervan schrikken hoeveel steun Atelier Van Lieshout de afgelopen twintig jaar heeft gekregen. Onder de kunstenaars die in commissies door vakgenoten worden beoordeeld is een systeem van vriendjespolitiek ontstaan. De banken en bedrijfscollecties volgden in hun aankoopbeleid de toegekende subsidies. Kochten allemaal werk met de status ‘goedgekeurd door de Rijksdienst’.
,,Werd mij bijvoorbeeld door een Duitse galerie gevraagd te exposeren op een kunstbeurs in Keulen of Berlijn, dan stonden daar bijna allemaal Nederlandse galerieën die werden betaald door de staat: beursgage, catalogi, hotels, verzekeringen en transport. Als deelnemer aan de Aperto in Venetië in 1988 zag ik hetzelfde. Ik moest mijn eigen reis en onderdak betalen, terwijl de Rijksdienst Beeldende Kunst een Palazzo afhuurde. Grote posters in de stad, allemaal betaald uit de staatskas. Dat klopt niet! Subsidies moeten worden afgeschaft omdat die een braaf soort kunst de hand boven het hoofd houdt.”
Zijn internationale doorbraak was in 1986 met Chambres d’Amis van Jan Hoet. In 1987 werd hij uitgenodigd voor de Documenta 8, in 1988 kreeg hij ‘als mosterd na de maaltijd’ de aanmoedigingsprijs van de stad Amsterdam. ,,Ik zag dat beeldende kunst net als popmuziek in een top-veertig-situatie terecht was gekomen. Toen heb ik How to star gepubliceerd, met daarin een internationale top-honderd van beeldende kunstenaars. Waarin ik natuurlijk zelf ook stond.
,,Ik wilde met mijn kunst een relatie met de wereld aangaan. Het moest daarom goed reproduceerbaar zijn. Werk van Barnett Newman of Willem de Kooning ziet er niet zo goed uit in de krant. Dan gebruik je niet optimaal de jou aangeboden vierkante centimeters. Dat wilde ik slimmer doen.
,,Ik knipte plaatjes uit folders, kranten en tijdschriften, voor mijn plaatjesarchief. Daarmee combineerde ik beelden. Voor mijn schilderij Utopia had ik de Manet-afbeelding van Olympia geschilderd als een liggende houten pop. De zwarte bediende die bij Manet bloemen brengt heb ik vervangen door de stripfiguur Sjimmie uit Sjors en Sjimmie van Frans Piët. ,,In NRC Handelsblad verscheen een groot artikel van Bas Roodnat met de vraag of ik iets nieuws had gedaan of alleen maar had nageschilderd. Of ik, kortom, met de veren van anderen had gepronkt. Om uit te leggen wat ik bedoelde heb ik toen dat hele artikel – met de plaatjes erbij – nageschilderd. Op hetzelfde formaat als het oorspronkelijke schilderij. Dat hing naast de Utopia op mijn expositie in Boijmans. Moest die Roodnat een recensie schrijven over zijn eigen door mij nageschilderde recensie. Zo heb ik een heel spel geënsceneerd. Dat vind ik leuk. Lachen.
,,Ik werd wel vaker op mijn vingers getikt over dat copyright. Ik heb toen maar een schilderij gemaakt van het copyrightteken. Om me dit teken zelf humoristisch toe te eigenen. Waardoor ik kon zeggen: ‘Jij zegt nu wel dat er copyright op rust, maar eigenlijk moet je mij betalen: voor het gebruik van het copyrightteken. Ik heb namelijk het copyright op dat copyright-teken.’
,,Uitgaan van bestaande beelden is altijd een kenmerk van mijn werk geweest. Ik heb nooit vertrouwd op mijn persoonlijke smaak of oordeel. Omdat die sterk worden bepaald door de tijd en de plaats waarin we leven. De betekenis van afbeeldingen is daaraan onderhevig. Ik onderscheidde mij door onderwerpen te nemen die niet des kunst waren. Door bijvoorbeeld pornoplaatjes na te schilderen, of reclames.”
In 1990 verzorgde hij de inrichting van het Nederlandse paviljoen op de Biënnale in Venetië. Zakelijk ging het hem ineens minder voor de wind. Scholte: ,,Door de dreigende inval in Irak stagneerde de markt totaal. Ik stond op de voorpagina’s van internationale kranten. Ik had spraakmakende tentoonstellingen, Maar ik verkocht geen enkel schilderij. Toen kwam gelukkig de opdracht voor een schildering in het nagemaakte Huis ten Bosch in Japan. Dat was natuurlijk koren op mijn molen. Waanzinnig dat ik, die altijd werd beschuldigd van ongeoorloofd leentjebuur spelen, zoiets kon doen in een land waar het kopiëren zo’n beetje de basis van de cultuur is. Zij bouwen heel Nederland na en mij wordt gevraagd een uniek ontwerp voor de Oranje-zaal te maken! Ik heb daar van 1991 tot 1995 aan gewerkt. En was precies op tijd klaar: precies vijftig jaar na het vallen van de atoombom op Nagasaki. Ondanks de aanslag op mijn leven.
,,Die bomaanslag heeft me financieel geruïneerd. Vlak voordat ik ontplofte, dacht ik dat het nog maar een maand werk zou zijn om het in Japan af te maken. Die spirit had ik. Toen ik in de intensive care bij bewustzijn kwam, werd dat opeens een heel ander verhaal. Er waren daar vier, vijf mensen voor mij aan het werk. Ik had gedacht die nog maar een maand te moeten betalen. Doordat ik opeens geen benen meer had, kon ik het daar niet meteen weer begeleiden.
,,Het gebeurde in november. In juni was ik weer terug in Japan. Het werk was deels kapotgeschilderd. Ik heb veel zelf moeten herstellen. En ik heb bijna een jaar lang vier man moeten doorbetalen, met alles wat daarbij kwam. Ik had bovendien afgesproken dat ik in guldens zou worden uitbetaald – het stomste wat ik ooit heb gedaan. De yen werd in die periode steeds meer waard. Door die wisselkoers was mijn project aan het eind van de rit de helft minder waard geworden.
,,Kijk, je wordt opgeblazen. Iemand stopt toch een bom in je auto. Je weet niet wie het is. En het is niet gelukt je te vermoorden. Dan ga je er vanuit dat het nog een keer geprobeerd gaat worden. Ik lag in eerste instantie niet rustig in het ziekenhuis. Het eerste wat de politie aan me vroeg toen ik wakker werd, was of ik de aanslag op mezelf had uitgevoerd. Ze dachten dat ik de publiciteit nodig had of zo.
,,Mijn beveiliging werd na een dag al opgeheven. Omdat de aanslag zogenaamd niet voor mij bestemd zou zijn, maar voor de advocaat Oscar Hammerstein. Waardoor ik maandenlang kapitalen aan beveiligingskosten ben kwijtgeraakt. Je probeert te overleven. Ik heb mijn project afgeschilderd in een kogelvrij vest. Achter mijn rug passeerden honderden mensen per dag.”

Midden jaren negentig had Scholte optrekjes in Amsterdam, Brussel, Japan, Kassel – waar de ondernemende kunstenaar hoogleraar was – en op Tenerife. ,,Ik was een kosmopolitisch kunstenaar. Werd nog lang nadien vliegtuig in, vliegtuig uit gedragen. Ik leefde als een popster. Beeldende kunst spreekt een internationale taal. Ik was exponent van public art, een Warhol-achtige, als bedrijf opererende kunst die later in Jeff Koons en Damien Hirst zijn voltooiing krijgt. Mijn werk zat bij de eerste tentoonstelling van Koons in Europa, Prospekt 86 in Frankfurt. Maar ik werd uit de lucht geschoten, zoals Lawrence Weiner, de conceptkunstenaar over me schreef: Shot to hell, wishing upon a star.
,,Ik ben een publieke figuur geworden. Een BN’er. Je wordt herkend op straat. Iedereen spreekt je aan. Omdat ik geen benen heb. Niemand kent mensen zonder benen. Je ziet al op honderd meter afstand: daar rijdt Rob Scholte! Ik kan geen hoed opzetten of een regenjas aantrekken om onherkenbaar te zijn. Er ontstond een heel andere levenshouding. Ik ben opgeblazen.
,,In 2000 heb ik besloten geen pers meer te woord te staan. Omdat toch niet wordt weergegeven wat ik zeg. Het heeft geen zin. Uiteindelijk functioneer ik beter als de schijnwerpers niet permanent op mij gericht zijn. Dat is financieel misschien eerst moeilijk. Omdat mensen pas geloven dat iets veel waard is als de media dat zeggen. Vroeger gebruikte ik de pers voor het promoten van mijn werk. Tot die knal. Daarna ging het altijd éérst over die bom. Ik moet altijd eerst door een web van verdachtmakingen heen, voordat ik überhaupt over mijn werk kan spreken. Met vragen als: wat is het verschil tussen vóór en na de aanslag? Dat is gewoon bullshit. Ik maak nog hetzelfde werk. Alleen is mijn scoop nu wat breder.
,,Ik ben nog steeds dezelfde persoon. Alleen, zoals Martin Bril zei: ze hebben een stukje van me afgezaagd. Meer niet. Nadien zijn mijn opvattingen gemanipuleerd weergegeven. Ik heb veel processen moeten voeren met roddelbladen. Ik had in de media constant met vooroordelen te maken. Dus besloot ik niet meer mee te doen. Ook om mijn gezin te beschermen.
,,Ik wilde vroeger laten zien dat de kwaliteit die we aan iets toedichten afhankelijk is van de mate waarin het wordt gereproduceerd. Door die mediastilte stelde ik automatisch de vraag: als je niet op tv wordt gezien, is je werk dan nog wel goed en belangrijk? Het niet doen van publiciteit is een continuering van mijn onderzoek.
,,Ik heb gemerkt dat er sinds 2000 geen enkele tentoonstelling van mij meer is gerecenseerd. Dat heeft natuurlijk te maken met die mediastilte. Het is altijd een vorm van handjeklap geweest. Er blijft behoorlijk wat over. Namelijk waar het oorspronkelijk om ging: mijn werk. Ik heb zonder de dwang van de markt nieuwe dingen kunnen ontwikkelen. En ik heb voor het eerst voorraad opgebouwd.
,,De media zijn veranderd. Vroeger kon je nog wel eens een niet-gangbare mening in de media ventileren. Dat kwam er dan doorheen. Nu wordt echt elk woord op een goudschaaltje gewogen. Anders heb je de hooligans achter je aan. Verder lees je steeds minder over wat er wérkelijk aan de hand is. De leugen is met de huidige stand van zaken in de media echt gaan regeren.
,,Mensen hebben vragen over hoe ze worden belazerd door de machthebbers. Het maakt niet meer uit of je rechts of links stemt. Er is geen democratie en rechtspraak meer in Nederland. Er is een teloorgang gaande van alle instituties: bij de kranten, de tv, justitie, alle overheden. De Trias Politica is foetsie.
,,De media zijn de vierde macht geworden. Een gesloten bastion. Iedereen is er bang voor. Bang om uit de gratie te raken, inkomen te verliezen. Ze zijn machtsgericht. Ze doen wat degene wil die betaalt. Ze maken deel uit van dezelfde klasse als de politiek en het bedrijfsleven. Het is één clubje. Vroeger sijpelde er nog wel eens informatie door die niet zo pleasing was voor de macht. Ik ben geen pleaser van de macht. Nooit geweest.”

Op de begane grond van zijn bedrijfsgebouw heeft Rob Scholte een museum gehuisvest. Daar hangen onder meer 77 identiek ingelijste prenten die Jan Sluijters tijdens de Eerste Wereldoorlog maakte. Scholte is een groot liefhebber van dit vrij onbekende deel van het oeuvre van de schilder. ,,Sluijters was de Prix de Rome afgenomen en had geen geld meer. Hij ging tekenen voor De Nieuwe Amsterdammer. De hele Eerste Wereldoorlog maakte hij de waanzinnigste prenten. Met commentaar op de Nederlandse nep-neutraliteit, die vooral de zakken spekte van de elite. Hij viel ook frontaal het koningshuis aan.
,,Dan is de oorlog voorbij, en schildert een nieuwe Sluijters tot de jaren vijftig alleen nog maar portretten van vrouwen en kinderen. Waarom? Zijn positie in de media was niet meer te handhaven. Hij was zó uitgesproken tegen de politieke orde geweest, dat het maken van die portretten zijn enige manier van overleven was. Het werk moest behagen. Maar deze sleutelperiode in zijn oeuvre, van 1914 tot 1919, komt in geen enkel overzichtsboek voor. Dat komt omdat alleen de overwinnaar de geschiedenis schrijft.”
De verzameling prenten is onlangs aangekocht door Museum de Fundatie. Er komt een catalogus en vanaf september worden ze in Zwolle getoond.
Sluijters maakt in Den Helder plaats voor Hollandse en Indonesische volkskunst: Intarsia-werkjes van ingelegd hout en een Bamboo-serie. Scholte: ,,Ook een door de kunstwereld veronachtzaamde vorm van kunst. Nooit gedacht dat er een eigen museum voor nodig zou zijn om dit soort kunst onder de aandacht te brengen. We runnen het met familie, vrienden en studenten van de Mavo aan Zee.”

,,Ik ben altijd een kunstenaars-kunstenaar geweest”, stelt Scholte vast. ,,Ik heb commentaar gegeven op kunst en wereld. Elk schilderij is een zichzelf voortbewegend ding, dat zijn eigen wetten stelt. Ik ben stijlloos en kan zowel abstract als figuratief werken. Ik heb technisch geen enkele moeite om wat dan ook te schilderen. Door mijn persoonlijke ervaringen, en de laatste drie jaar die ik onafgebroken op Tenerife doorgebracht, ben ik tot een ander soort kunst gekomen.
,,Met mijn borduurwerken bied ik onderdak aan al die naamloze vrouwen, die met veel liefde schilderijen van Vermeer naborduurden. Wier werk nu voor een euro op de rommelmarkt ligt. Zonder onderscheid tussen mooi en lelijk, zonder inmenging van enige smaak. Zo plak ik ook luciferdoosjes, van oliemaatschappijen, supermarkten, maar ook uit de tijd van de Nazi’s of de Russische revolutie. Of ik vervaardig lichtobjecten van knikkers. Met die verzamelseries kwam er een nieuwe lijn in mijn werk, naast de schilderijen.
,,De kunstwereld is gebouwd op de herhaling van individuele eigenschappen. Als je jezelf maar genoeg herhaalt, heb je een oeuvre. Blijf je dat consequent doen, dan word je bekend. De markt reageerde natuurlijk niet zo lekker op mijn onvoorspelbaarheid. Bij mij is de laatste tentoonstelling altijd de slechtste geweest. Men is nog niet gewend geraakt aan de positie die je hebt ingenomen. Pas jaren later vragen ze me: heb je nog werk uit die tijd? Mijn werk uit de tachtiger jaren is helemaal in trek. Wat ik nu maak heeft die waarde nog niet. Daarvoor heeft men meer tijd nodig. Of het gebeurt helemaal niet, kan natuurlijk ook. De wereld waarin ik met mijn kunst functioneer wordt gedomineerd door gezagsgetrouwheid, oude machten en conservatisme.
,,Ik bijt altijd in de hand die mij voedt. Waar ik mij bevind, de context, zal ik altijd bij mijn werk betrekken. Maar ik heb in mijn jaren van afzondering ook gemerkt, dat je het kwaad versterkt door je ertegen uit te spreken. Het kwaad is altijd sterker. Dat moet je niet in de weg zitten. Het moet zichzelf opruimen. Ga jij demonstreren tegen de oorlog, dan wordt de oorlog sterker. De huidige politiek kan je het beste helemaal negeren.
,,We leven in bezettingstijd. Ongezien woedt er een oorlog boven ons hoofd. Daarom hangt mijn Nachtwacht in een mergelgrot, in de Cannerberg bij Maastricht. Als mensen zich over deze stille oorlog uitspreken worden ze afgemaakt. Ik heb onderweg heel veel gelijkgestemden verloren. Dat had redenen. Ik heb geleerd mijn gelijk op te geven, als helmgras te buigen bij veel wind.
,,De leukste mensen van mijn generatie zijn dood. Mike von Bibikov bijvoorbeeld, oprichter van de politieke partij de Reagering. Ik was weg van Mike. Hij was een navolger van Hadjememaar en een voorloper van Pim Fortuyn. Maar ook Robert O’Brien, Maarten Ploeg, Martin Bril en Peter Giele zijn gevallen of hebben een zetje gekregen. Mensen die het licht in zich droegen. De goeien. Met slechte mensen gaat het altijd goed. Het verbaast me dat ik er zelf nog ben.”

http://www.hpdetijd.nl/2014-06-04/rob-scholte-spreekt-iedereen-die-betrokken-was-bij-de-aanslag-loopt-nog-vrij-rond/