Cor Hendriks – Top 10 van antisemitische stereotypen en sagen

Een tijdje terug heb ik een artikel geschreven over de beschuldiging van het vergiftigen van de bronnen in de Middeleeuwen aan het adres van de Joden (https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vergiftigde-bronnen-zwarte-bladzijden-uit-onze-geschiedenis/). In de top 10 van antisemitische stereotypen en sagen, samengesteld door Natanael Hood, staat dit op de tiende plaats, wat inhoudt dat er nog 9 ergere antisemitische stereotypen en legendes bestaan!!!

Op de 9e plaats staat ‘Deels mens – deels beest’ en het bijgaande plaatje toont een hoornig beest met drie mensachtige hoofden en vleermuisvleugels, dat de aardbol in zijn klauwen heeft. In de Middeleeuwen hadden afbeeldingen van demonen en de duivel vaak groteske, dierlijke uiterlijke kenmerken. Deze omvatten ‘horens, staarten, uitstekende tongen … [en] extra gezichten’. Deze eigenschappen werden ook toegeschreven aan hen van men meende dat ze in dienst waren van Satan en zijn demonen, d.w.z. de Joden. Sommige verhalen over Joden beweerden dat ze horens hadden, een geitenkop of –baard, en zelfs varkensoren. Afbeeldingen die de Joden weergaven als monsterlijk en fysiek grotesk werden steeds algemener. Stereotypen over het uiterlijk van de Joden begonnen ook ‘ondermenselijke’ (sub-human) karakteristieken te omvatten: platvoeten, krombenig, schuin voorhoofd, opgezwollen lippen, etc.

Op de 8e plaats staat het zogeheten ‘Judensau’, de Jodenzeug, en het plaatje toont een everachtige zeug met enige Joden, waarvan twee aan de tieten van de zeug zuigen, terwijl twee anderen de anus van de zeug en van een big inspecteren. De Jodenzeug verscheen voor het eerst in Duitsland in de 13e eeuw en bleef een zestal eeuwen een typisch Duitse afbeelding. De Jodenzeug is te vinden op houtsneden, vliegende blaadjes, speelkaarten en kathedraalmuren. De Jodenzeug werd ook steeds vaker afgebeeld op seculiere huizen en gebouwen, zoals bruggen en openbare monumenten, wat aangeeft dat antisemitisme hoe langer hoe meer geïnstitutionaliseerd raakte in het dagelijkse leven.

Op de 7e plaats staat het verhaal van de Joodse dokters die Christenen doden. Afgebeeld is ‘Inge’s bezoek aan een Joodse dokter’ met daarbij het volgende verhaaltje: Inge zit in de wachtkamer van de Joodse dokter. Ze moet een lange tijd wachten. Ze bladerde in de bladen die op de tafel lagen. Maar ze is veel te nerveus om meer dan een paar zinnen te lezen. Steeds weer moet ze aan het gesprek met haar moeder denken. En steeds weer schiet haar de waarschuwing van de BDM-leidster te binnen: Een Duitser mag niet naar een Joodse dokter gaan! Al helemaal niet een Duits meisje. Vele Duitse meisjes gingen naar de Joodse dokter om geheeld te worden en vonden in plaats daarvan ziekte en schande!
Toen Inge in de wachtkamer kwam, had ze een vreemde ervaring gehad. Uit de behandelkamer bij de dokter kwamen kreten. Ze hoorde de stem van een meisje: “Dokter! Dokter! Laat me met rust!” Toen hoorde ze het spottende gelach van een man. Toen werd het plotseling stil. Ademloos luisterde Inge. “Wat heeft dat te beduiden?” vroeg ze zich af, en haar hart klopte sneller. Opnieuw schoten haar de waarschuwingen van haar Bond Duitse Meisjes-leidster te binnen. Inge wachtte nu al een uur. Weer neemt ze een der bladen en probeert te lezen. Dan gaat de deur open. Inge kijkt op. De Jood verschijnt. Een kreet kwam op Inge’s mond. Van schrik laat ze het tijdschrift vallen. Paniekerig springt ze op. Haar ogen staren in het gezicht van de Joodse dokter. En dat is het gezicht van de duivel. In het midden van het duivelse gezicht zit een sterk gekromde neus. Achter de bril staren twee criminele ogen. En een grijnslach speelt over de vooruitstekende lippen. Een grijnslach, die wil zeggen: “Nu heb ik je eindelijk, klein Duits meisje!” De Jood komt dichterbij. Zijn vette vingers grijpen naar haar. Maar Inge heeft zich van de eerste schok weer hersteld. Voordat de Jood haar kan pakken, slaat ze de Jodendokter in het gezicht. Dan een sprong naar de deur. Ademloos rent Inge de trap af. Ademloos stormt ze het Jodenhuis uit.
Onder de afbeelding staat de tekst: ‘Achter de brillenglazen fonkelen twee misdadigersogen en om de dikke lippen speelt een grijns.’
Hood legt uit: Een van de meest geniepige geruchten stelde dat Joodse dokters niet te vertrouwen zijn omdat ze Christelijke patiënten vermoorden. Deze geruchten werden soms versterkt door de Kerk. De concilies van Valladolid en Salamanca waarschuwden expliciet dat Joodse dokters “de Christenmensen doden wanneer ze hen medicijnen toedienen.” Maar het idee van moorddadige Joodse dokters sijpelde ook door in de regionale folklore. Een voorbeeld is een verhaal uit het boek ‘Der Giftpilz (De giftige paddestoel)’. In het verhaal negeert een meisje het advies van haar vriendin en bezoekt een Joodse dokter, die dan in een duivel verandert. Gelukkig weet ze te ontsnappen. Maar andere verhalen lopen minder gelukkig af.

Op de zesde plaats staat de Golem. Dit is een ‘beeld of vorm dat leven wordt gegeven door een magische formule.’ Vaak gekarakteriseerd als een soort robot of automaat is de Golem een populaire figuur uit de Joodse mythologie. Volgens de Joodse traditie konden Golems tot leven worden gebracht door het schrijven van een van de Namen van God in het Hebreeuwse alfabet, hetzij op hun voorhoofd of op een stukje papier dat dan in hun mond wordt gestopt.
Toen echter niet-Joodse gemeenschappen facetten van deze typisch Joodse sage overnamen, werden ze destructiever van aard. De Duitse schrijver Jacques Offenbach adapteerde de Golemsage in een verhaal getiteld ‘De gouden pot.’ Hierin worden de Joodse karakters voorgesteld als corrupt en de Golem zelf als de ‘ruwe vleeswording [van] trots, lust en hebzucht.’ De Golemsage heeft het zelfs uitgehouden in tot de moderne tijd en is diverse malen geadapteerd voor film, zoals Paul Wegeners 1920-opus ‘The Golem, How He Came into the World.’ Terwijl de film wordt geprezen voor het accuraat weergeven van Middeleeuws Joods leven, werd hij ook ervan beschuldigd antisemitische sentimenten te koesteren.

In het dossier over de Wandelende Jood, samengesteld door de Finse folklorist Mevr. Galit Hasan-Rokem, zijn twee verhalen te vinden over de Golem, die zijn overgenomen uit Robert Bonfil. History and Folklore in a Medieval Jewish Chronicle. The Family Chronicle of Aḥima’az ben Paltiel. Leiden-Boston 2009. Deze familiekroniek werd samengesteld in het jaar 4814 AM (= 1054 CE).
Op p. 248-251 (nr. 6-7) staat het volgende verhaal. Er was eens een Jood, Meester Aḥima’az genaamd; naar Jeruzalem, de glorieuze stad, reisde hij twee of drie maal om geloftes te vervullen en op iedere reis nam hij honderd goudmunten mee, zoals hij had beloofd aan de Rots van zijn Heil, ten behoeve van hen, die bezig waren met Zijn Tora, en de beklagers van de verblijfplaats van Zijn grootsheid [d.i. de Tempel]. Op zijn derde reis vroeg hij om mij van mijn moeder met de woorden: ‘Geef hem aan mij om bij me te zijn, om met me te reizen, om me voldoening te geven en om mij te bedienen; ik zal hem geleiden en je zult hem aan mij terug kunnen vragen; en als ik hem niet breng dan heb ik gezondigd tot God, mij en mijn zoons.’ Dus we gingen vrolijk op weg, zonder zorgen of verdriet. Toen we zaten te eten aan tafel met het hoofd van de academie, begonnen de geleerden van de curia te zingen: ‘Laten we ons bezig houden met lof, lieflijk zingen en aangename hymnen, met liefde en toewijding, aan Hem, Die superieur is tussen een myriade.’ Zij lieten hun ogen gaan over hun leerlingen, die voor hen zaten, en hun hoofd van de academie keek naar hen en zei tegen hen: ‘De jongeman, die onder ons zit, die met onze collega Meester Aḥima’az kwam, zal ons toejuichen en onze harten verblijden met de stroom van zijn bronnen [van kennis] met zijn verstandige discours.’ Toen begon ik met hymnen, met melodie en zang, Hem te prijzen, Die gekleed is in licht.
Er zat daar een man, van kwaliteit en op leeftijd, die, luisterend naar mijn lied, in zijn hart nadacht en begon te huilen, zijn ogen vergoten bittere tranen. Meester Aḥima’az keek naar hem en onderscheidde zijn daden; hij stond van tafel op, kwam voor zijn voeten en haalde hem over om in de naam van God hem [de reden van] zijn huilen te onthullen. Hij gaf zijn antwoord en informeerde hem duidelijk dat een hardvochtig decreet is uitgevaardigd door de Machtige God, dat het zeker en waar was dat deze jongeman spoedig zal sterven. Toen de vrome dat hoorde, vulden zijn ogen zich met tranen, hij scheurde zijn kleden en maakte zijn haar in de war [dit zijn tekenen van rouw] en zei tegen iedereen: ‘Ik heb niet langer leven in deze wereld, want ik heb zijn moeder gezworen hem aan haar terug te geven zonder ramp en kwaad; hoe kan ik naar mijn huis terugkeren en de jongen niet bij me hebben? De eed die ik heb gezworen zal mijn hoop en verwachting [op het toekomstige leven] te niet doen.’ Toen ze zijn verdriet en rouwvolle tranen zagen, schreven ze de Heilige Naam, die geschreven staat in het Heiligdom, ze maakten een snede in het vlees van mijn rechterarm en op de plek, waar ze het vlees sneden, plaatsten ze de Naam; zo kwam ik veilig daar vandaan, ik keerde terug naar mijn huis en mijn moeder, en zo lang Meester Aḥima’az leefde, vluchtte ik van eiland naar eiland. Nu leef ik voort sinds die dag, als ik zou willen, voor altijd, want geen mens kent de plaats waar de Naam is, tenzij ik die onthul. Maar ik zal het jullie tonen en hier ben ik in jullie handen, doe met me zoals jullie goedachten.’ Toen brachten ze de lijkwade, hij ging erop liggen en toonde hen de plek van de insnijding, de Meester maakte daar een insnijding en haalde eruit de Naam, en het lichaam werd achtergelaten zonder ziel en het ontzielde lichaam viel in verval alsof het vele jaren in verval was geweest en het vlees werd tot stof.

Dezelfde kroniek bevat nog een verhaal over de ‘golem’ (pp. 282-284 nr. 27).
Ik zal mijn kennis uiten om de wonderen te verhalen verricht door R. Ḥananel. Hij had een jongere broer, Papoleon genaamd, en die was vertrokken van hem op een vroege leeftijd: toen zijn dag kwam en hij stierf en zijn lot was bezegeld, waren zijn broers weg naar Benevento voor zaken en R. Ḥananel aarzelde om hem ter begrafenis in de voorouderlijke tombe te brengen, in afwachting van zijn broers, opdat ze kwamen rouwen en wenen over hun overleden broer, te huilen, te prijzen, te klagen. En om stank en ontbinding te voorkomen, opdat het vlees van zijn broer niet zou ontbinden, schreef hij de Naam van God, zijn Schepper, op een stukje perkament en plaatste het perkament onder zijn tong en de Naam deed hem herrijzen en hij liet hem overeind komen en hij [Papoleon] zat in zijn bed, en plaatste een boek voor hem en hij beschouwde het, starend met zijn ogen, En diezelfde nacht voorafgaand aan [de dag van] de terugkomst van zijn broers, zagen ze een groot wonder in hun droom; een engel van God in een spiegelbeeld verscheen aan hen als in een visioen en vertelde hen vreemde dingen: ‘Waarom maken jullie de Heer God boos met het doen van onwaardige dingen, de Heer brengt dood teweeg en jullie herstellen leven. Doe dit niet, beproef niet de Heer uw God.’ Maar zij wisten niet wat er was gedaan, wat R. Ḥananel had gedaan. Toen ze bij hun huis kwamen, kwam hij naar buiten om hen te groeten en ze gingen naar hun broer kijken en ze vonden hem zittend op zijn bed; ze waren niet op de hoogte van de daad en van de Naam onder zijn tong hadden ze geen weet. Ze hoorden het hele verhaal en detail en huilden op een klaaglijke en bittere toon en tegen hun broer riepen ze uit: ‘Jij was in staat hem tot leven te brengen, jij moet ook in staat zijn hem ter dood te brengen.’ Toen ging R. Ḥananel huilend, triest en weeklagend en kreunend zei hij tegen zijn broer: ‘Geef me je mond en ik zal je kussen.’ En de dode man opende zijn mond en hij kuste hem, en hij stak zijn hand onder zijn tong en verwijderde van daar de Naam geschreven op perkament. Meteen toen de Naam was verwijderd van hem, viel zijn ontzielde lichaam op het bed neer en het werd tot stof en verrotting en de geest ging naar God Die het verleend had.

Op de vijfde plaats staat de sage van de Wandelende Jood, waaraan ik een vorige keer veel aandacht heb besteed (https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-wandelende-jood-uit-1602/).

Op de vierde plaats staat de ‘Joodse godsmoord’. Paus Innocentius III (1198-1216) verklaarde: “De Joden, door hun eigen schuld, zijn veroordeeld tot eeuwige dienstbaarheid omdat zij de Heer kruisigden… Als slaven verworpen door God, in wiens dood zij doortrapt samenzweerden, zullen zij door het gevolg van juist deze daad zichzelf herkennen als de slaven van diegenen die Christus’ dood heeft bevrijd.”
De Joodse godsmoord is het geloof dat Joden verantwoordelijk zijn voor de moord op Jezus en, bij uitbreiding, God. Dit komt uit de diverse Christelijke Evangelieverhalen die beweren dat Jezus werd vervolg en gekruisigd door Joden. Dit stookte vele Christenen op om te geloven dat het hun plicht was om voortdurend te straffen en dat Joods lijden de wil van God was. Bovendien dachten velen dat Joodse sociale degradatie de superioriteit van het Christelijke geloof bevestigden. Daarom werd de voortdurende ellende van het Joodse volk een vorm van legitimatie voor de Kerk. Het vervolgen van Joden werd een prioriteit in plaats van een louter culturele bias. Het is niet te geloven, maar de Katholieke Kerk sprak de Joodse godsmoord aanklacht officieel nooit tegen tot het Tweede Vaticaanse Concilie van 1965.

Op de derde plaats staan de ‘kwaadaardige geldschieters’. Het bekendste voorbeeld van dit stereotype is Shylock, de Joodse geldschieter in “The Merchant of Venice” van Shakespeare, die een pond vlees van het lichaam van de held Antonio vraagt, wanneer hij zijn lening niet terug kan betalen.

Op de tweede plaats staat ‘Hostieontwijding’. De eerste beschuldigingen van hostieontwijding, daden van geweld en/of godslastering tegen de hostiewafel, gebruikt tijdens het Christelijke Sacrament van de Heilige Communie, hadden plaats nabij Berlijn in de dertiende eeuw. Gedurende de volgende zes eeuwen werden beweringen van hostieontwijding een van de voornaamste rechtvaardigingen voor het vervolgen en verbannen van Joodse gemeenschappen. Veel Joden, die schuldig werden bevonden aan de misdaad, werden terechtgesteld.

Dan zijn we toegekomen aan nummer 1. de ‘Blood Libel’ (bloedlaster). Tijdens de Middeleeuwen werden Joden beschuldigd van het doden van Christelijke kinderen, waarbij ze hun bloed verzamelden en consumeerden. Sommigen beweerden dat ze het bloed gebruikten om Pasen matzes te maken. Maar wat van belang was niet noodzakelijk waarvoor de Joden het bloed gebruikten, maar het feit dat ze ervoor op beestachtige wijze goede Christen martelden en doden. Bloedlaster was een belangrijke reden voor pogroms en andere golven van antisemitisch geweld en haat in heel het Westen. Maar beschuldigingen van bloedlaster zijn niet beperkt tot het Christendom. De sage van de bloedlaster drong ergens in de 19e eeuw de Arabische wereld binnen. Waarschijnlijk het beroemdste voorbeeld van bloedlaster is ‘The Prioress’s Tale’ uit de “Canterbury Tales” van Geoffrey Chaucer. In dit verhaal wordt een zeven jaar oude jongen op wrede wijze vermoord door Joden voor het zingen van een Christelijke hymne tijdens het lopen door hun straat. Maar het lichaam van de jongen blijft op wonderbaarlijke wijze doorgaan met zingen, wat de aandacht trekt van locale Christenen, die de Joden voor hun misdaad ophangen.

De afbeelding van de bloedlaster wordt door Nate Hood niet uitgelegd. Hij is afkomstig uit de Wereldkroniek van Hartmann Schedel uit 1493, staat op Blat CCLV en gaat vergezeld van een flinke lap tekst. Symon das sellig kindlein zu Trient ist amm .xxi. tag des Mertzen nach der gepurt Christi .M.cccc.lxxv. iar in d[en] heiligen marterwochen in der statt Trient von den iuden getödt vnd ein martrer Christi worden.dann als die iuden in derselben statt wonende ir ostern nach irem sytten begeen wolten vnd doch kein cristenlichs plüt zu geprauch irs vngesewrten prots hetten do brachten sie diss kindlein verstolens in Samuelis eins iuden haws.in solcher gestalt.an dem drittem tag vor ostern vmb versperzeit satze diss kindlein vor seins vaters thür in abwesen seiner eltern do nehnet sich Thobias ein iüdischer verreter zu disem kindlein das noch nit dreymal zehen monat alt was.dem redet er mit schmaychlenden worten zu vnd trüg es pald in das haws Samuelis. Als nw die nacht herfiele do frewten sich Samuel Thobias Vitalis Moyses Israhel vnd Mayer vor der synagog vber vergiessung christenlichs plüts. Nw entplößeten sie das kindlein vnd legten ime ein faciletlein vmb sein helßlein das man es nit schreyen hören möcht vnd spanneten ime sein ermlein auß.schnytten ime erstlich sein manlich glidlein ab vnd auß seinem rechten wenglein ein stücklein vnd stachen es allenthalben mit scharpffen spitzigen stacheln heftlein oder nadeln.einer die hend der ander die füßlein haltende.vnd als sie nw das plüt grawsamlich gesammelt hetten do hüben sie an lobsang zesingen vnd zu dem kindlein mit hönischen bedroewortten zesprechen[:] Nim hin du gehangner Jhesu also haben die ettwen vnßer eltern gethan.also sollen alle cristen in hymel.auff erden vnd meer geschend werden.dieweil verschied das vnschuldig mertrerlein.die iuden eyleten zum nachtmal vnd assen von dem plüt das vngesewerte zu schmahe Cristo vnßerm hayland vnd wurffen den toten leichnam in ein fließends wasser nahent bey irem haws vnnd hielten ir ostern mit frewden. Die bekümerten eltern suchten ir verlorns kindlein.das funden sie vber drey tag in dem fluss. Als solchs an Johanßen von Salis den edeln burger von Brixien kaiserlicher rechten doctor vnd deßmals öbersten pfleger gelanget do hieß er nach den iuden greiffen vnd sie mit marter anziehen.also das sie nach ordnung ansagten wie sie dise mißtat beganngen hetten.vnd darauff warden sie mit gepürlicher straff außgetilgt. Als der leichnam auff befelhe Johanßen hinderbachs bischoffs daselbst bestattet wardt do fieng er alßpald an in wunderzaichen zescheinen vnd auß allen cristenlichen gegenten zu dises heilliges kindes grab ein zulawff zewerden.dauon dann dise statt nicht kleine auffung vnnd zunemung empfunden hat.vnd die burger daselbst haben disem leichnam ein schöne kirchen auffgerichtet.
(Simon, het zalige kindje uit Trient, is op de 21e dag van Maart in het jaar 1475 na de geboorte van Christus in de heilige martelweek [= paasweek] in de stad Trient door de Joden gedood en een martelaar van Christus geworden. Toen de Joden, die in die stad woonden, hun Pasen naar hun gewoonten wilden vieren en echter geen Christelijk bloed om te gebruiken voor hun ongezuurd brood hadden, toen brachten ze dit kindje heimelijk in het huis van Samuel, een Jood, op de volgende wijze. Op de derde dag voor Pasen rond de vespertijd zat dit kindje voor zijn vaders deur in afwezigheid van zijn ouders. Daarop maakte Thobias, een Joodse verrader, zich bekend aan dit kindje dat nog niet driemaal tien maanden oud was. Hij sprak het met vleiende woorden aan en droeg het weldra naar het huis van Samuel. Toen nu de nacht inviel, verheugden Samuel, Thobias, Vitalis, Moyses, Israhel en Mayer zich voor de synagoge over de vergieting van Christelijk bloed. Nu ontblootten zij het kindje en legden het een faciletje [? doekje] om zijn halsje opdat men het niet zou horen schreeuwen en strekten het zijn armpjes uit, sneden het eerst zijn mannelijk lidje af en uit zijn rechterwangetje een stukje en staken het overal met scherpe, puntige stekels, mesjes of naalden, terwijl een de handen vasthield en een ander de voetjes. En toen ze nu het bloed op wrede wijze hadden verzameld, toen begonnen ze lofzangen te zingen en tegen het kindje met honende dreigwoorden toe te spreken: ‘Neem heen jij gehangene van Jezus; aldus hebben sommige van onze [voor]ouders gedaan, aldus zullen alle Christenen in de hemel, op aarde en zee geschonden worden. Ondertussen overleed het onschuldige martelaartje. De Joden repten zich naar de nachttafel en aten van het bloed het ongezuurde [brood] tot smaad van Christus onze Heiland en wierpen het dode lijk in een stromend water vlakbij hun huis en vierden hun Pasen met vreugde. De bekommerde ouders zochten hun verloren kindje. Dat vonden ze na drie dagen in de rivier. Toen dat bericht Johanszoon van Salis, de edele burger, doctor in het keizerlijk recht van Brixien en toen opperste hoeder, bereikte, toen beval hij de Joden te grijpen en ze aan martelingen te onderwerpen, zodat ze in volgorde bekenden hoe ze deze misdaad hadden begaan; en daarop werden ze met toepasselijke straf verdelgd. Toen het lijk op bevel van Johanszoon de bisschop van Hinterbach [?] ter plekke begraven werd, toen begon hij al snel met wondertekenen te verschijnen en ontstond uit alle Christelijke gebieden een toeloop naar het graf van dit heilige kind, waardoor toen deze plaats geen kleine opgang en toeneming ondervonden heeft en de burgers ervan hebben voor dit lijk een mooie kerk opgericht.)

Schedel voegt er nog aan toe: Dergleichen vbeltat haben auch die iuden vber fünff iar darnach in dem stettlein Mota in Foriaul gelegen mit ertödtung eins andern kinds begangen.darumb warden der teter drey gefangen gein Venedig gefüert vnd nach grawsammer peyn verprennt. (Dergelijke misdaad hebben ook de Joden vijf jaar daarna in het stadje Mota, in Friuli gelegen, met de moord op een ander kind begaan; daarom werden drie van de daders gevangen naar Venetië gevoerd en na wrede pijniging verbrand.)

Jodenhaat (antisemitisme) is al heel oud, ouder dan het Christendom, zoals we kunnen opmaken uit het strijdschrift ‘Tegen Apion’ van Josephus. In boek II geeft hij het volgende verhaal van Griekse origine, afkomstig van Apion, die hier als model fungeert voor anderen, die hetzelfde verzonnen verhaal hebben. [Koning] Antiochus [Epiphanes, die de tempel van Jeruzalem beroofde,] vond in de tempel een divan, waarop een man was gelegen, met een tafel voor zich beladen met een banket van zeevis, landdieren en gevogelte, waar de arme kerel met stomme verbazing naar staarde. De binnenkomst van de koning werd meteen door hem met bewondering toegejuicht, als op het punt hem diepe verlichting te verschaffen; neervallend aan de konings knieën stak hij zijn rechterhand uit en smeekte hem om hem te bevrijden. De koning stelde hem gerust en vroeg hem hem te zeggen wie hij was, waarom hij daar leefde, wat de betekenis was van zijn overvloedige kost. Daarop vertelde de man met zuchten en tranen op een meelijwekkende toon het verhaal van zijn leed. Hij zei dat hij een Griek was en dat hij, reizend door de provincie [Judea] voor zijn werk, plotseling was gekidnapt door mensen van een vreemd ras en gebracht naar de tempel; daar werd hij opgesloten en gezien door niemand, maar werd vet gevoerd op feestmalen van de meest overdadige beschrijving. In eerste instantie werd hij door deze ongezochte attenties bedrogen en verschaften ze hem genoegen; achterdocht volgde, toen consternatie. Tenslotte, na de dienaren, die hem bedienden, te hebben ondervraagd, hoorde hij van de onuitsprekelijke wet van de Joden, waarvoor hij werd gevoed. Het gebruik werd jaarlijks herhaald op een vastgesteld tijdstip. Ze kidnapten een Griekse vreemdeling, voerden hem vet voor een jaar, en dan brachten ze hem naar een bos, waar ze hem doodden, zijn lichaam slachtten met hun gebruikelijke ritueel, deelnamen aan zijn vlees, en, terwijl ze de Griek offerden, een eed van vijandschap met de Grieken zworen. De overblijfselen van hun slachtoffer werden dan in een diepe kuil gegooid. De man – vervolgt Apion – stelde dat hij nu nog maar een paar dagen te leven over had en smeekte de koning, uit respect voor de Griekse goden, om dit Joodse complot tegen zijn levensbloed te verslaan en hem te verlossen van zijn miserabele lot. (II, 91-96)

Het belachelijke karakter van dit verhaal wordt door Josephus blootgelegd, maar – zoals we zagen – het verhaal blijft verteld worden, zij het in een nieuwe versie. Opmerkelijk is in het verhaal van Simon, dat wanneer zijn lijk na drie dagen in de rivier wordt gevonden meteen de Joden als de schuldigen worden aangewezen en uiteraard heeft de marteling tot gevolg dat het verhaal wordt ‘bevestigd’.

Literatuur
Galit Hasan-Rokem – Transmission of Ideas – Sources, in: Hasan-rokem.TRANS_.sources.PDF.
Josephus, Flavius, The Life – Against Apion, London 1976.
Schedel, Hartmann, Chronicle of the World. The complete and annotated Nuremberg Chronicle of 1493, Köln etc. 2001.

Zoals gebruikelijk heb ik weer een paar PDF’s toegevoegd. De eerste (Top 10 Antisemitic Legends) bevat de Engelse teksten van de site van Natanael Hood (p. 1-10) en van de twee golemverhalen uit de PDF van Hasan-Rokem (p. 11-15).
De tweede (Het Joodse Vraagstuk) begint met de Nederlandse vertaling van het essay van Karl Marx uit 1843 (1-26), gevolgd door ‘Reflecties op het Joodse vraagstuk’, het voorwoord van Arlette Elkaïm-Sartre van de vertaling van Jean-Paul Sartre’s boek met dezelfde titel uit 2011 (27-29). Dan volgen Rabbijn Evers’ reflecties over het Joodse vraagstuk van Jean-Paul Sartre uit 2012 (30-31). Dan volgt het artikel van Koen Haegens, ‘Antisemitisme, een oude bekende van links’, gevolgd door zijn langere ‘Marxisme, het joodse vraagstuk en antisemitisme’ (32-55). Dan volgt een niet ondertekend artikel, genaamd ‘Marxisten als racisten’ (56-58), waarna een blog van Afshin Ellian uit 2010, waarop veel reacties kwamen, die ik ook heb opgenomen (59-61-85). Dan volgt een artikel onder de titel ‘Het Joodse vraagstuk dadelijk na de Tweede Wereldoorlog’, geschreven door Ernest Mandel (= E. Germain) in 1946 (86-98). Tot slot is er een artikel, genaamd ‘De Jood als antisemitische creatie. J.P. Sartre en het Joodse vraagstuk’ van Gie van den Berghe’ uit 2013 (99-104).
Als derde is er een infofile over de bloedlaster, beginnend met een informatief artikel van Peter Dan uit 2009, genaamd ‘How Vampires Became Jewish’ (1-12). Dit wordt gevolgd door enige antisemitische sites (met schokkende beelden), als eerste uit 2014, de blog ‘Zionism: Demonic Jewish Death Cult’, gemaakt door Arthur Topham (13-21-23, met commentaar). Als tweede is er op de site van de uit vorige bijdragen bekende Henry Makow een artikel van Will Newman, genaamd ‘Even Jews Ask: Is Judaism a Satanic Cult?’ uit 2015, met commentaar (24-31-38). Als derde een blog, genaamd ‘The Jews. Henchmen of Satan’ van Sandy Rodella op de site http://mysticwolf.org (39-63).
Tot slot heb ik een PDF toegevoegd van het antisemitische boek van de Amerikaanse autofabrikant Henry Ford, gemaakt door The Noontide Press van zijn boek ‘The International Jew’, gepubliceerd in Fords magazine The Dearborn Independent van mei 1920 tot Januari 1922.

PDF’s:
Top 10 Antisemitic Legends
Het Joodse Vraagstuk
Bloedlaster info
The International Jew

1 Comment

  1. Cor Hendriks 20 maart 2016 op 19:21

    Toevoeging: ‘facilet[lein]’ is volgens Grimm, DWB 3, 1226 hetzelfde als ‘facenetlein’, wat wordt omschreven met: ‘sudarium [= ‘zweetdoek’], taschentuch, schnupftuch’ (ID, 1218). Dus ‘doekje’ was zo gek nog niet. Alleen waarom het om de hals van het kind wordt gedaan is vreemd, tenzij het gelijk gesmoord wordt.

Reacties zijn afgesloten bij dit onderwerp.