Cor Hendriks – De wereld van Mohammed (5): Salomo | De hemelreis van Mohammed

Voor Mohammed was Salomo een bijzonder figuur, maar de Koran uitspraken zijn altijd bijzonder cryptisch [‘kryptè’: verborgen]. Zo moeten we herinneren, hoe tegen de schemering de dansende paarden voor hem werden tentoongesteld en hij zei: “Waarlijk heb ik aardse goederen bemind boven de herinnering aan mijn Heer, totdat de zon verborgen werd door een sluier van duisternis. Breng ze me terug,” en hij begon de poten en nekken door te snijden. (Koran 38:30) Volgens de commentatoren stonden de paarden op 3 poten en raakten de grond met de 4e [vgl. Kalighi]. Niet alleen is er sprake van een paardenoffer, maar ook van de “sluier der duisternis”, de rook, die de zon verduistert. Mohammed vervolgt met dat God Salomo op de proef stelde en een “phantoom”, een “djinn” op zijn troon plaatste. Dit is het verhaal van Asmodeus. Volgens Mohammed kreeg Salomo de heerschappij over de wind ervoor in de plaats. De wind kwam zachtjes op zijn bevel en ging waarheen hij die stuurde. En over de Satans – altijd bouwer en duiker – en anderen, gebonden in ketenen. (38:30-39) Ook in Soera 21 lezen we over allerlei Satans, die voor hem moesten “duiken” en andere werken verrichten. (21:82) Hij kent de spraak van vogels (27:16) en beschikt over een leger Djinns. Toen de koningin van Saba hem kwam bezoeken, liet hij door een Efriet van de Djinns haar troon halen “in een oogwenk”. (27:39-40) Het commentaar meldt, dat de Efrieten verschillend worden gedacht van de andere Djinns als zijnde uitermate machtig en altijd kwaadaardig, maar voor de rest hetzelfde. Ook de geesten van doden worden bij deze naam genoemd.

In soera 34 wordt Salomo weer heerser der Wind genoemd, die in de morgen een maandreis maakt, evenals in de avond. Tevens deed God een fontein (bron) van gesmolten brons voor hem vloeien. Van de Djinns waren er sommigen, die in zijn aanwezigheid werkten, volgens de wil van zijn Heer; degenen, die daarvan afweken, zullen de kwelling van de vlam proeven. Zij maakten voor hem wat hij wilde, ruime paleizen en beelden en schotels, zo groot als bassins waar kamelen uit drinken, evenals kookpotten, die stevig stonden. En toen God de dood van Salomo bepaalde, was er niets, dat toonde, dat hij dood was, dan een reptiel van de aarde, die de staf wegknaagde, die zijn lichaam steunde. En toen het viel, bemerkten de Djinns, dat als zij de onzichtbare dingen hadden geweten, zij niet hadden doorgewerkt in deze schandelijke situatie. (34:11-13) Het commentaar wijst erop, dat het verhaal uit de Talmoed over de Shamir, die Salomo gebruikte voor het snijden van de stenen van de tempel, aanleiding gegeven kan hebben tot het idee, dat Salomo bouwde m.b.v. geesten (Djinns).

De Shamir was ook verbonden met Mozes in verband met het borstschild van de hogepriester. Nu heeft Mohammed het in Soera 20 over Samiri als een naam voor Aaron, wat de “Samaritaan” zou zijn, maar waarvan SELDEN meent, dat Samiri Aaron zelf is, de “Shomir” of Bewaarder van Israel tijdens de afwezigheid van Mozes (tijdens diens verblijf op de berg). Nu zijn Shomir en Shamir vrijwel hetzelfde, terwijl Aaron de hogepriester is, die het borstschild als 1e draagt. Volgens Mohammed was het Samiri, die het volk verleidde; het volk bracht de sieraden en gooiden die in het vuur, en Samiri gooide ze eveneens erin en schiep daaruit voor hen een loeiende koegestalte en ze zeiden: “Dit is jouw god en de god van Mozes, die hij vergeten is” (omdat hij zolang wegbleef op de berg). (20:90) Het commentaar vermeldt: Het kalf kwam voort (Ex.32:24) loeiend en de Israëlieten zagen het. Rabbi Jehuda zei: Samaël ging erin en loeide met de bedoeling Israel te misleiden. Mozes vraagt Aaron: “Wat was je motief, o Samiri?” en hij zei: “Ik zag wat zij niet zagen: dus ik nam een handvol stof van het spoor van de boodschapper van God [volgens het commentaar van het paard van Gabriël of van Gabriël zelf, al zal dat wel Michael moeten zijn], en wierp dit in het kalf, want mijn ziel gaf me zo in.” (20:96)

Samael is dezelfde als de Sammael met wie Michael streed en die als een soort officier van justitie in de hemelse vierschaar het volk Israel in staat van beschuldiging stelt. Het is Michael, die hem met zijn verdediging tot zwijgen brengt. Michael is verbonden met wat zich rond Mozes afspeelt en zo zien we hem in de legende als een “duik”-engel, die in de dagen van Israëls slavenarbeid naar beneden dook om het kind van ene Rachel te bevrijden vanonder een kneedplank voor tichelstenen. Hij nam de kneedplank met de leem erop mee en plaatste deze voor de troon der Heerlijkheid als een gedachtenis voor God aan het lijden van zijn volk. Maar volgens een andere legende was het Gabriël, die omlaag dook, een tichelsteen maakte en deze daarna als een voetbank voor Gods troon plaatste met hetzelfde oogmerk. [BOON, 32f]

Ook in soera 7:146 komt het “kalf, gemaakt van de ornamenten, rossig als goud en loeiend” voor, dat ze (de Israëlieten) aanzagen voor een god. Het commentaar vermeldt nogmaals, dat het een traditie uit de Talmoed is, dat het kalf loeide als gevolg van de “indaling” door Samael. Het WdM kent Sammael alleen als de genius, die Adam verleidde; het was een machtige, vroeger goede maar door zijn hoogmoed gevallen engel. In de Middeleeuwen was Samael de meest-genoemde kandidaat voor de planeet Mars, 4x, tegenover Gabriël maar 1x. [Koran, 306; WdM, 405; TRACHT, 251.]

Mohammeds hemelreis (foto Sekem)

Mohammeds hemelreis (foto Sekem)

MOHAMMEDS HEMELREIS

In ‘Mahomets Alkoran’, Amsterdam 1698, is als appendix het volgende verslag opgenomen: VERTONING, door Mahomet en zijn navolgers verdegt [= verdicht], van een reis, die hij, op het beest Alborach zittende, naar Jeruzalem deê, en vandaar ten Hemel opklom.

Het boek van Azear, d’Alkoran verklarende, schrijft dat Mahomet, eens in Almedine, bij de liefste zijner vrouwen, Axa genoemt, slapende, schichtiglijk opsprong, omdat hij zeer swarelijk aan zijn deur hoorde kloppen. Hij. ’t hooft tot het veinster uitsteekende, zag de Engel Gabriël met zeventig paar grote vleugels, die witter dan sneeu waren, en met een aangesicht, dat in klaarheit en flikkering ’t kristal overtrof, met een lange hairpruik die roder dan koraal was, en voorts gekleed met een schoon wit lang kleed, met parelen en diamanten verciert, in twee plaatsen geschorst en gegord met gordels van fijn geslage gout, een groote halve voet breet, alle met kostelijke gesteenten, van onwaardeerlijke waarde, beset. Hij had aan zijn voeten noch andere kleinder vleugels, die groen als een Smaragd waren en helder flikkerden. D’Engel zeide tot hem dat hij sich gereet zou maken, omdat God het meeste deel sijner geheimste wonderen aan hem wilde openbaren. Toen Mahomet uit zijn huis getreden was, wilde d’Engel hem op een beest doen klimmen, dat hij met de breidel bij de hant had, Alborach genoemt, groter dan een esel, en kleinder dan een muilpaart; met een menschelijk aangesicht en ogen, die in klaarheit met de zon gelijk waren. De manen waren met groote parelen ingevlochten, de borst met Smaragden versien, en de billen en de staart, gelijk ook de zadel, met Karbonkels en Saffiren, in gesnede Gout ingedreven, en met alderhande verwen gemengelt. Dit beest wilde Mahomet niet opneemen, maar, ter sijde wijkende, vraagde d’Engel hoe hij genoemt wierd. Gabriël gaf aan hem tot antwoort, dat dit Mahomet was, de beste man, die ooit geweest had, en d’aangenaamste bij God. D’Alborach antwoordde weer, dat hij hem niet sou laten opklimmen, voordat hij eerst aan hem d’ingang in ‘t Paradijs belooft had: en Mahomet zeide dat hij zonder twijfel ‘t eerst beest zou wesen, dat ooit de voet daarin sou setten. Mahomet steeg toen in de sadel, terwijl d’Engel Gabriël hem op de stegelreep hield. Ze begaven sich toen op die reis met zo groot een ren, dat ijder stap sich zo wijt uitstrekte, als het scherpste gesicht van een klaarsiende in eenig vlak velt, daar geen beletselen op staan, bereiken kan. Dese snelle ren duurde de gehele weg tot aan Jerusalem, terwijl d’Engel Gabriël, als zijn knecht, aan zijn rechte sijde hield. Zij hoorden onderweeg de stem als van een vrouw, die Mahomet bij zijn naam riep, daar hij niet op wilde antwoorden. Toen zij al vertrokken, hoorde men weêr een andere stem, noch klaarder en luider, dan de voorgaande, daar hij ook niet op antwoordde. Maar toen hij de derde stem hoorde, keerde hij ‘t hoofd om, en sag het schoonste en heerlijkste schepsel, dat hij ooit gesien had, prachtiglijk gekleed, en geheel met oneindige schatten bedekt. Hij, aan Gabriël vragende wie zij was, kreeg tot antwoort dat d’eerste stem de Joodsche wet was, en dat zo hij ‘t hoofd naar haar gekeert, en enigszins naar haar geluisterd had, alle de werrelt Joodsch zou zijn geworden: dat de tweede stem de Christelijke wet was, en dat, zo hij daarop geantwoort had, alle menschen Christenen geworen souden zijn. Maar dat de darde sijne was, die van alle Goederen, Vermakelijkheden en Geneuchten in dese, en in d’andere werrelt vervult sou zijn. Zij, dus koutende, quamen te Jerusalem, in Salomons Tempel, daar hij aftrad, en nadat d’Engel Gabriël d’Alborach aan een groote steen, die daar omtrent was, gebonden had, traden zij binnen, daar zij alle de Profeten vonden, die hem stilstaande verwachtende, die hier toe, als tot een algemene bijeenkoomst, vergadert waren. Zij ontfingen hem met groote blijschap, en droegen hem tusschen hun armen tot aan de hooftkapelle, Mihrab genoemt, en versochten van hem dat hij voor hen alle bidden, en daarna als hij voor Gods aangesicht gekomen sou wesen, voor hen spreken sou. Toen dit gedaan was, verdwenen zij; en hij bleef alleen bij d’Engel Gabriël, die toen een lange ladder aan hem toonde, de welk van d’aarde tot aan d’eerste hemel reikte, en diens voet tegen dese swarte steen, daar d’Alborach aan gebonden stont, steunde. De stijlen van dese ladder waren van fijn Gout, d’eerste sport van Smaragd, de tweede van Diamant, de darde van Saffyr, de vierde van Hyac:int, de vijfde van Karbonkel, enzovoort, aan weêrszijden van een oneindige menigte van Engelen ondersteunt, die hem helpen opklimmen, terwijl Gabriël voor opklom, en hem bij de hant gevat had. ’t Eerste, dat zij ontmoetten, toen sij in ‘t suivere deel van de lucht gekomen waren, was een Engel, diens twee ogen seventig dag reisens van malkander stonden. Dese Engel, die Mahomet tegemoet quam. Sat in een grote stoel, die met paersche stoffe bekleed was, en hield in sijn hant een schrijftafel, die sich van ‘t oosten tot aan ‘t westen uitstrekte, daar hij gedurig iets op schreef, en uitwischte. Mahomet groette hem, volgens de vermaning van d’Engel Gabriël, die tot hen seide dat hij bij God in hoge achting was, en Melech Almeuti, de Koning of Engel des Doots, genoemt word, en dese grote tafel, die hij in de hant had, Alavhe Abnafod, de bewaarde tafel, daar hij de namen van alle menschen in optekende, naar de maat, dat sij geboren wierden; hoe sij hun dagen sullen overbrengen, hoe lang leven, en welke dood sij sullen sterven. En als sij aan ‘t einde, dat hen voorgeschreven en bestipt is, gekomen sijn, so wischt hij hen uit; en dan starven sij haastiglijk. Hij veinsde in ‘t eerst dat hij Mahomet niet sag, maar toen d’Engel Gabriël hem Mahomets naam gesegt had, groette hij hem seer heusschelijk en vertoonde aan hem de heerschappij en macht die hij onder de menschen sou hebben, en de goederen, waardigheden, en staten, die God in dese werrelt voor hem bereid had. De Profeet vraagde hem waarom hij dus de zielen uit de lighamen trok? Hij antwoordde dat dit ampt aan hem bevolen was sedert d’uur in dewelk Adam en Eva ’t gebod van hun Schepper overtreden hadden, en dat hij ‘t tot aan de dag der Oordeels bedienen sou. En waarbij, seide Mahomet, worden de sielen, die salig sullen wesen, van de verdoemden onderscheiden? Ik ruk, seide hij, de zielen dergener, die ter saligheit gevoorschikt sijn, aan de rechte sijde met weinig moeite uit, maar de zielen der verdoemden van de slinke sijde met groot gewelt en kracht. Hij weêr gevraagt hoede hel gebout was, antwoorde dat God een groot vuur daar rontom de tijt van zeventigduisent jaren had ontsteeken, daar af zij gevlamt root gelijk brandend vuur, was geworden, en nadat het vuur andere zeventigduisent jaren geduurt had, wit als sneeu geworden was, en na verloop van andere zeventigduisent jaren swart, duister en berookt was gebleven. En waar af (vraagde Mahomet weêr) zijn de duivelen gemaakt, die de menschen pijnigen? Van dik en donker vuur (antwoordde d’Engel) daar af zij leven, en sonder ‘t welk zij niet een ogenblik zouden konnen bestaan, ja zo weinig als de visch sonder water. Daarbij, dat God hen stom en doof had gemaakt, opdat zij het schrikkelijk geroep. en ’t ijselijk gekrijt der arme zielen niet souden horen, die zij met sware slagen van gloeiende malien pijnigen, en met lange ijsere hoeken en haken verscheuren, sonder deernis met hen te hebben.

Zij, vandaar hoger opgeklommen, quamen aan d’eerste hemel, van fijn silver gemaakt; en zo dik als een wakker loper in vijfhondert jaren zou konnen lopen; en zodanig was de ruimte van dese eerste tot aan de tweede hemel. Toen Gabriël aan de deur geklopt had, wierd zij terstond geopent. Zij vonden daar een seer oud en grijs man, te weten Adam, die Mahomet quam omhelsen, en die zijn Schepper bedankte van dat hij sodanig een zoon aan hem had gegeven, en die sich aan hem beval. Toen zij een weinig voortgereden waren, bejegenden zij een Engel, die sodanig een lengte had, dat zij wel duisent jaren weegs besloeg, verzelt van een seer groote menigte van andere Engelen, sommigen met aangesichten van menschen, andere van paarden, vogels en ossen, en dit tot een getal van zeventigduisent, van dewelken ijder zeventigduisent hoofden, ijder hooft zeventigduisent hoornen, en ijder hoorn zeventigduisent knobbels had, die zo wijt van malkander stonden, als men in veertig jaren bereisen kon. IJder hooft had ook zeventigduisent monden, en ijder mond zeventigduizent tongen, die ijder duizent talen spraken, en dewelken God zeventigduizentmaal des daags loofden. Onder d’Engelen, die de gestalte van vogels hadden, was een, gelijk een haan, maar so groot, dat sijn voeten d’afgront raakten, en sijn hooft tot aan de tweede hemel quam, geschikt om den menschen d’uren des dags en nachts aan te zeggen, opdat sij de gebeden naar d’instelling van d’Alkoran souden doen. Dese begon in hun tegenwoordigheit met een luide stem te krajen: Gezegent zij d’eeuwige God, de Koning der Enqelen, der zielen, en van alle andere schepselen. Op dit geluit antwoordden terstont alle d’andere hanen, die hier beneden op d’aarde, en naar ’t voorbeelt van deze grote haan gevormt sijn, en prijsen God in hun taal, dewelke betekent: Alle gij schepselen, die God gehoorzaam zijn, verheft uw hart en tot zijn goddelijke lof te kraijen. Desgeljjks doen d’Engelen, die van andere gestalte sijn, ijder voor sich, en en sijn taal.

Gabriël dan, en Mahomet, altijt opklimmende. quamen aan de tweede hemel, die van donker gout gemaakt was. Zo haast als de deurwachter wist wie sij waren, wierden de deuren geopent, daar Gods naam. met degeen van sijn profeet. in gesneden was. Zij vonden aan de ingang de goede Aartsvader Noach, stokout, en seer swak, in een stoel zittende daaruit hij opstont, om Mahomet t’omhelsen, en sich aan te bevelen, gelijk Adam ook gedaan had, die hem aanzeide hoedanig een eer en achting hij hebben zou. Zij vonden daar een oneindige menigte van noch veel grotere Engelen, dan de voorgaande: ja ook de deurwachter, die so licht als de zon was, en die met zijn voeten diep in d’aarde, en met zijn hooft tot aan d’achtste hemel reikte. Daar was noch een ander, die seer wonderlijk, en ten deel van vuur en ten deel van sneeu tezamen gesegt was, en God sonder ophouden bad dat, gelijk hij dese twee so strijdig en verschillende selfstandigheden minnelijk tesamengevoegt had, het hem ook sou believen de harten van alle volken op d’aarde te vereenigen, tot hem te gehoorsamen, en eendrachtiglijk t’eren.

Toen sij tot aan de darde Hemel gekomen waren, die van Kristal was, en so dik en wijt als twee d’anderen, wierden de poorten voor hen geopent door een Engel, die so groot was, dat hij de gehele werrelt, en ‘t geen daarin begrepen is, so het in de palm van sijn hand gestelt had geweest, lichtelijk daarin besloten sou hebben. Hij was van ontellijke andere Engelen verselt, die boven maten groot waren, en een gedaante gelijk een Koe hadden, en so dicht aan malkander gevoegt, dat men niet een bal tusschen hen kon werpen. Onder hen sat ook Abraham, die hem op gelijke wijse, als de voorgaande, onthaalde, en ‘t zelfde verzoek aan hem deê.

De vierde Hemel was van fijne Smaragd, die tot deurwachter een ander Engel had, die so groot was, dat de holligheit van zijn rechte hand alle de zoete wateren des werrelts, en de holligheit van zijn slinke hant alle de seen bevatten kon. Dese beweende, gelijk Mahomet uit sijn leidsman verstond, met hete tranen de sonden der menschen, ja ook der gener, die om hun quade verdiensten tot de hel verdoemt waren. Hij had bij sich zeventigduizent Engelen, diens hooft en bek gelijk die van de arent waren, ijder van hen versien van zeventig paar vleugels, en ijder vleugel met zeventigduysent schachten, ijder van hen zeventigduysent ellebogen lang. Josef, de zoon van d’Aartsvader Jakob, zat in ‘t midden van hen, in een seer klare en blinkende stoel, en ontving hem met gelijke blijschap,als de vorigen gedaan hadden.

Muurschildering van Mohammeds hemelvaart op de rug van Buraq (foto mareonline)

Muurschildering van Mohammeds hemelvaart op de rug van Buraq (foto mareonline)

Zij, hun streek vervolgende, quamen tot aan de vijfde Hemel, van Robijn gemaakt, en even so dik als de vier voorgaande Hemelen, daar de deur hen geopent wierd van een ontsteeke en gloejende Engel, die zevenduizent armen had, en aan ijder arm zevenduisent handen, en aan ijder hand zevenduisent vingers, die hij zevenduizentmaal des daags ophief, op gelijke wijse als de Mahometanen doen om God, hun Schepper, te loven. Bij hem waren noch meer en groter Engelen, dan degenen die hiervoor genoemt sijn, die een hooft en bek als van een gier hadden. In ‘t midden van hen zat de Profeet Moses, in een heerlijke stoel, die helder was, en blonk. Dese, Mahomet siende, quam hem terstont met grote vriendelijkheit groeten, en verwittigde hem hoe God besloten had sijn volk met veel onthoudelijkheden en strenge vasten te belasten, en dat hij dieshalven moest verzoeken dat ‘et hem beliefde hen te versachten, omdat men hen eindelijk niet sou konnen verdragen.

Zij quamen van daar aan de zeste Hemel, van Topaas gemaakt, daar de deur voor hen geopent werd door een Engel, die noch groter dan een der voorgaanden was, verzelt met een oneindig getal, die een zoet geluit maakten, en hun hemelsche stemmen met de klank van een harp vereenigden, daar een Koning op speelde, die met een heerlijke hooftpronk gekroont was, met een seer kostelijk boek. dat op een lessenaar open lag, daaruit sij ‘t lof van d’Opperste zongen. Dese koning, te weten David, (want hij was ‘t) had niet so haast Mahomet gesien, toen hij met d’Engel intrad, of hij liep hem tegemoet, om hem eer en vriendschap te bewijsen. Welkoom, zeide hij, de treffelijkste aller menschen, vrome man, van God so bemint, en de leste sijner Profeten. Zeker, zeer getrouwe en gewenschte bedienaar van sijn woort, zalig sijn degenen, die heden in d’eeuw beneden leven. Ik wil dat dit hardnekkig en weêrspannig volk, over ‘twelk ik eertijds gebied gehad heb, aan u bevolen hebben, en aan u versoeken dat gij ‘t in de weg der waarheit onderwijst, want voor u is dese jonst bewaart. Nadat sij een korte tijt te zamen gekout hadden, scheidden zij van malkander.

Engel Gabriël en Mohammed op Buraq (foto Muziektheater Producties)

Engel Gabriël en Mohammed op Buraq (foto Muziektheater Producties)

Gabriël en hij, al voortgaande, quamen tot aan de zevende Hemel, van Hyacint gemaakt, die hen door een engel geopent wierd, dewelke noch ontellijke anderen sijns gelijken bij hem had. In ‘t midden van dese gehele bende waren Enoch en Elias die op een bank van porfyrsteen zaten en noch in ’t sterffelijk leven leefden, en de voorgeschikte uur afwachtten, om weêr nederwaarts te dalen, en sich door de hant van ‘t wreed en goddeloos kint des verderfs te laten vermoorden, dat d’eer en roem, die men aan d’Opperste schuldig is, sich sal willen toeëigenen. Zij groetten en verwelkoomden malkander van weerzijden.

Toen dit gedaan was, trokken Mahomet en zijn leidsman naar d’achtste Hemel, van Safyr gemaakt, en met ontellijke starren verciert, die aan ketenen vast waren, van dewelken de grootste, naar dat hij met het oog meten kon, de berg Noho bij Almedina niet in grootheid overtrof. Aan d’ingang vertoonde sich een Engel, anders van gedaante dan de voorgaanden, en so groot, dat hij ‘t gehele ront der aarde en der zeen so lichtelijk ingezwolgen sou hebben, als enig schrikkelijk reus een erret inswelgen sou; en daarbij ontellijke anderen. Hij vond daar Johannes de Dooper, noch met sijn kleet van kemelsheir gekleed, ‘t welk hij in de woestijne droeg, die hem iets heimelijk in ’t oor beet.

Zij, van daar vertrokken, quamen aan de negende Hemel, geheel van enige diamant gemaakt, en so dik als d’andere Hemelen, van Gods licht alleen verlicht. De deuren wierden terstont voor hen geopent door een Engel, die zeventigduisentmaal meer klaarheit en glans had dan de Zon. Hij had zeventigduisent hoofden, en in ijder hooft soveel aangesichten, ijder aangesicht versien met gelijk getal van monden, en ijder mont met zevenhonderdduizent tongen, daar af ijder zevenhonderdduizenderhande stemmen gaven, en ijder stem zo veel lofreedenen bij dag en nacht aan d’eeuwige God; wijders, ijder aangesicht had zeventigduisent paar ogen, en in ijder oog waren zeventigduisent oogappels, met zo veel oogdeksels versien, die zij zeventigduisentmaal in een uur sloten en openden, uit vrees en ontzach van de heerlijkheid die uit Gods troon voortquam. Bij hem waren noch ontellijke andere Engelen, die heel een andere gestalte hadden, als de voorgaanden, ja, zodanig, dat geen sterffelijke tong aanvangen kan wijder daaraf te spreken, want God alleen kan haar uitdrukken, gelijk ook hun getal. ‘t Grootste getal van hen waakte altijd, sonder d’ogen te sluiten, alsof zij daar op schiltwacht gestelt waren. Sommige stonden met het hooft voorover gebogen, anderen lagen voorover uitgestrekt, sonder hun hooft eenigszins op te heffen, en anderen zongen geduriglijk Godt lof met zo hoog een toon, dat zij zelven gedwongen waren hun oren met de vingers te stoppen, uit vrees van door hun eigen stem doof te worden. In ‘t midden van hen sat Jesus Christus, in een kostelijk gestoelte, met Gesteenten verciert. Mahomet verootmoedigde sich voor hem, en beval sich aan hem.

Toen dit gedaan was, begon hij alleen (omdat Gabriël niet wijder darfde gaan) veel zolderingen en vertrekken op te klimmen. De zeventig eersten van dese zolderingen waren alle van parrelen, en d’anderen daarboven, in gelijk getal, van bevrose water, daarna noch zeventig anderen van sneeu, zeventig van hagel, en daarna ook zoveel van wolken, zeventig van vuur, zeventig van klaarheid, en ook zoveel van heerlijkheit. Alle dese ruimten waren van ontellijke geesten vervult, die sonder ophouden Gods heilige naam loofden: in voegen dat Mahomet, eer hij aan de leste quam, zo vermoeit was, dat hij niet verder kon gaan, totdat hij een stem, als van een verre donder, hoorde, die tot driemaal hem dus aansprak: O mijn welbeminde en getrouwe Ahmat, nader, en groet uw Schepper. Dit deê hem weêr moed scheppen, totdat hij op twee boogscheut weegs of een weinig min, aan Gods gestoelte quam, die zodanig een licht afgaf, dat hij daar af geheel verblindde, schoon God sijn aangesicht met seventienduisent voorhangsels bedekt had, die alle van sijn klaarheit, die onverdragelijk aan alle schepselen is, deur gedrongen wierden. God strekte toen (gelijk hij zegt) de hant over sijn schaduw, en hij gevoelde toen so groot een koude, dat hij meende te bevriesen en te verstijven. Toen hij sich voorover gebogen had, om hem te aanbidden, groete God hem vriendelijk, als de meestbejonstigde van alle sijn Profeten en Zendboden, en vraagde hoe zijn volk sich al droeg. Daar op hij antwoorddde, Al wel, en bedankte hem daar af. God beval hem daarop dat hij ‘t jarelijks sestig dagen sou doen vasten, en ijder dag veertigmaal gebeden laten doen. Maar hij, Moised vermaning volgende, bracht te weeg dat dese zestig vastendagen op dertig, en de gebeden op vijf bij dag en nacht gebrecht wierden. Wijders bewees God aan hem veel andere besondere jonsten voor hem alleen, die nooit tevoren aan eenig sterffelijk mensch vergunt waren, en besonderlijk vijf voortreffelijkheden boven alle menschen, d’eerste dat hij ’t verhevenste schepsel was, ’t welk ooit op aarde, of in de Hemel geschapen had geweest, de tweede dat als de dag des Oordeels komen zou, hij van alle Adams zonen meest geëert sou worden, de darde dat hij voor d’algemene Verlosser gehouden zou zijn, en Almehi, degeen, die de zonden wegneemt, genoemt worden, de vierde dat hij alderhande talen sou kennen, en de vijfde dat aan hem alleen alle de roof van d’oorlog overgegeven sou worden.

Buraq behoort tot de soort der vliegende mythologische viervoeters (foto ghurabalbayn)

Buraq behoort tot de soort der vliegende mythologische viervoeters (foto ghurabalbayn)

Wat Gods Troon aangaat, hij was, zoveel Mahomet sien en merken kon, van de vier hooftstoffen samengeset, en daarbij van de verlede, tegenwoordige en toekomende tijd, gelijk ook de hemel en d’aarde van ‘t Paradijs, en van de hel gemaekt. Hij stont op vier voeten, ijder voet zeventigduisentmaal langer en hoger verheven, dan ‘er ruimte is van d’aarde tot aan de leste Hemel, in ‘t geheel gedragen op de schouders van vier Engelen, die hem ondersteunden, van dewelken ijder vier aangesichten had, een van een mensch, ’t ander van een arent, het darde van een leeu, en ‘t vierde van een os; en hun lighamen waren geheel en overal met ogen vervult en bedekt. ‘t Aangesicht van de mensch bad voor de menschen, dat van d’arent voor allerhande vogelen, van de leeu voor de wilde beesten, en van d’os voor alle tamme beesten.

Toen hij dese dingen gesien had, liet God hem vertrekken; en hij keerde weer langs dezelfde weg, die hij gekomen was, tot aan de plaats, daar d’Engel Gabriël zijn geselschap verlaten had, te weten omtrent het gestoelte van Jesus Christus, die hem toen een boek in handen gaf, dat met vier hangsloten van zuiver gout gesloten was, daaraf hij hem de sleutels van dezelfde stoffe gaf, tot hem seggende: Hou daar, sie op mij, o lestgezonden van God, om zijn schepselen weer tot de kennis van zijn heilige wil te stieren. Zie daar het ware woort, ‘t welk ik aan hen boodschapte, terwijl ik daar beneden onder hen verkeerde: indien zij ‘t op een andere wijse hebben, zo zijn zij buiten mijn mening. Moises zeide tot hem desgelijks van zijn Thorah, toen zij weer bij hem gekeert waren. Dese Thorah was ook met vijf silvere hangsloten gesloten, en aan ijder hing zijn sleutel, om het t’openen. Zij daalden af tot aan Adam, daar Gabriël tot hem zeide, dat hij zijn Schepper last had om al vervolgens ’t Paradijs en de hel aan hem te vertonen, die hij zodanig vond, als men hiervoor verhaalt, kan lesen. Onder de besonderheden, in zijn hel verdicht, staan twee of drie seer vermakelijke dingen te sien, te weten dat hij daar veel lieden, mannen en vrouwen, aan een tafel geseten vond, met zekere afschuwelijke en lelijke gerechten vermengt; zij verliesen echter de goede spijsen, om sich aan deze vuile en lelijke gerechten te houden. Mahomet, aan d’Engel gevraagt hebbende wat dit bediedde, kreeg tot antwoort, dat dit de gehuwde lieden waren, die, sich niet met hun vrouwen en mannen vernoegende, naar overspeelders van minder achting liepen. d’Andere vreemdigheid was, dat de duivels niet ophielden van gesmoltene loot in de keel van eenige elendige te gieten, ‘t welk terstont hun ingewant doorboorde, dat zich daarna weer toesloot: invoegen dat dese pijn sonder ophouden was, en t’elkens van nieus weer begon: even gelijk Sisifus steen, en Ixions rad in de Grieksche verdichtselen. Doch dese grillen zijn te lang om te deurlopen. Gabriël dan, hem weer in Jerusalem gebracht hebbende, dee hem weer op d’Alborach stijgen, en bracht hem weer in de zelve nacht, eer de dageraat aanbrak, tot in Almedina, daar hij zijn liefste en waardste bedgenoot Axi vond, die noch sliep, aan de welke hij sedert alles, dat hem gebeurt was, vertelde. [-188] (Naar J.H. Glazemaker (vert.), Mahomets Alkoran, door de Hr. Du Ryer uit d’Arabische in de Fransche taal gestelt; benevens een tweevoudige beschrijving van Mahomets leven; en een verhaal van deszelfs reis ten hemel: gelijk ook zijn samenspraak met de jood Abdias, Amsterdam 1698, 506-518)

Mohammed ontmoet de profeten Ismail, Is-Hak en Lot in het paradijs (foto Inkstpat)

Mohammed ontmoet de profeten Ismail, Is-Hak en Lot in het paradijs. Uit de “Apocalyps van Mohammed”, geschreven in 1436 in Herat, Afghanistan, nu in de Bibliothèque Nationale, Parijs  (foto Inkstpat)

Miraj (de hemelreis die de profeet Mohammed maakte op het paard Buraq) door de Perzische schilder Sultan Mohammed (foto inktspat)

Miraj (de hemelreis die de profeet Mohammed maakte op het paard Buraq) door de Perzische schilder Sultan Mohammed, met Chinese invloeden in de wolken en engelen, 1539-1543 (foto inktspat)

Voor meer informatie over de hemelreis van Mohammed, zie https://ghurabalbayn.wordpress.com/tag/buraq/: ‘Mohammed: ezelrijder of kameelrijder?

Buraq (foto ghurabalbayn)

Buraq (foto ghurabalbayn)

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-wereld-van-mohammed-1/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-wereld-van-mohammed-2-het-einde-der-tijden/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-wereld-van-mohammed-3-de-duivelsverzen-de-ster/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-wereld-van-mohammed-4-the-satanic-verses-de-duivelsverzen-van-salman-rushdie-met-pdf/