Sacha Bronwasser – Niet langer kunst op recept

In de jaren negentig waren ze er opeens: ‘stercuratoren’. Onafhankelijke tentoonstellingsmakers, die overal exposities maakten. Tien jaar later luidt de vraag: zijn ze nog nodig?…

Kunstenaars, kunstliefhebbers, kunstcritici, kunstscouts: haal diep adem en trek de agenda maar vast. Want 2007 wordt het jaar ,waarin bijna alle cyclische kunstmanifestaties samen gaan vallen. De documenta in Kassel, de Biënnales en Triënnales van Venetië, Istanbul, Cairo, Peking, Lyon, Kwangju, Tirana, Praag, en dat is nog maar het topje van de ijsberg. De afgelopen vijftien jaar zijn er tientallen evenementen bijgekomen en nu opent alles in één zomer.

Totale kunst obstipatie dreigt. Wie bij die openingsdagen moet zijn (als dat al kan zonder je in drieën op te splitsen), belandt in een nachtmerrie van eindeloos veel internationale vluchten, gesponsorde espresso, Chardonnay, persconferenties, openingsperformances, in onverstaanbaar mondiaal Engels gevoerde debatten en catalogi van twee, drie kilo per stuk. Oh ja: en kunst.

Je vraagt je af, of er wel genoeg kunst is om al die plekken te vullen. De selectie van die werken vindt in ieder geval nu plaats. Door de tentoonstellingsmakers, of de curatoren zoals ze zijn gaan heten. Voor curatoren is er meer werk dan ooit tevoren.

Juist binnen die beroepsgroep moet momenteel grote verwarring heersen. Want het vak nam de afgelopen vijftien jaar een enorme vlucht, maar lijkt inmiddels snel aan populariteit in te boeten.

Het is niet voor niets, dat op de huidige Biënnale van Berlijn de kunstenaar in het curatorenteam, Maurizio Cattelan, prominent naar voren wordt geschoven. Op de cover van het voorlaatste nummer van het Londense blad Contemporary, een speciale editie gewijd aan curatoren, mocht hij, met een aanstellerige Oh My God blik, een zwart pak en een voorover gekamde pruik, de draak steken met ‘de curator’. Hij, de kunstenaar, moet zorgen voor authenticiteit. De curator kan dat blijkbaar niet meer. Curator bashing is al een werkwoord geworden voor het afgeven op de curator.

Ann Demeester, de net aangestelde directeur van kunstcentrum De Appel en daarmee tevens hoofd van de langst bestaande curatorenopleiding in Nederland, hoort kritiek op het vak en zegt: ‘Begin jaren negentig leek iedereen de curator echt heel hard nodig te hebben. Nu lijkt het wel alsof men ze het liefst zou elimineren.’ Zij bezint zich op een hervorming van het ‘Curatorial Training programme'(CTP) in De Appel, dat twaalf jaar geleden door haar voorgangster Saskia Bos gestart werd.

Waar kwam de curator eigenlijk vandaan? Wat ging er mis? Moet hij nu weer weg of kunnen we niet meer zonder? En: hoe nu verder?

Het vak heeft zijn mythes. Vijftien jaar geleden, in de keuken van een studentenwoning in Sankt-Gallen, nodigde de 23 jarige Zwitserse student economie en politicologie Hans Ulrich Obrist zeven kunstenaars uit voor de tentoonstelling The Kitchen Show. De kunst was er te vinden op de vensterbanken en in de koelkast, vrij naar Robert Musils uitspraak dat ‘kunst juist daar opduikt, waar je haar het minst verwacht’.

Onder de slechts veertig bezoekers was een conservator van de Fondation Cartier in Parijs; die bezorgde Hans Ulrich Obrist een stipendium. Een aantal jaren later kreeg Obrist (al snel ‘HUO’ genoemd) een vaste aanstelling in het Musée d’Art Moderne de la Ville de Paris. Maar hij bleef ook (dankzij dertig koppen koffie en slechts drie uur slaap per etmaal, zo wil de mythe verder) overal ter wereld op eigen initiatief tentoonstellingen maken, vaak in samenwerking met filosofen of architecten. De immer als een mitrailleur pratende HUO, 37 inmiddels, werd een rolmodel voor jonge, onafhankelijk werkende, curatoren overal ter wereld.

De oudste curatorenopleidingen in Grenoble (Ecole du magasin) en New York (ICI) kregen in hoog tempo gezelschap van opleidingen in Nederland, Canada, meerdere in Engeland, en ook in minder voor de hand liggende landen als Portugal en Slovenië.

Het aantal grote manifestaties voor kunst, het werkterrein van deze nieuwe specialisten, ver-mega-voudigde. Dat lag niet alleen aan het toenemend aantal curatoren, een kip of ei kwestie, maar ook aan de globalisering en de wens van landen om aan city branding te doen. Een Biënnale of Triënnale, waar kunstenaars over het niet of nauwelijks betaald worden voor hun werk, was een aantrekkelijke optie. Lage kosten, hoge status.

Van deze hele industrie, die ‘de kunstwereld’ of laatdunkend het ‘kunstcircus’ is gaan heten, was nog geen sprake toen de oervader aller curatoren decennia lang zijn tentoonstellingen maakte. Van de vorig jaar overleden Harald Szeemann komt het idee van de tentoonstelling als kunstwerk en de curator als ‘auteur’. Zijn documenta 5 (1972) werd legendarisch, zijn Aperto (1980) in Venetië ook.

De charismatische Szeemann bleef lang een uitzondering. Er doken wel meer figuren op, die een belangrijk stempel drukten op de kunst (zoals de Nederlander Rudi Fuchs), maar die waren toch vóór alles museumdirecteur.

Dat begin jaren negentig het vak begon te boomen, lag niet aan Szeemann, noch aan Hans Ulrich Obrist. Het vacuüm waarin, zoals Ann Demeester zei, ‘de curator heel hard nodig‘ was, ontstond deels door ontwikkelingen in de kunst zelf.

Ten eerste was ‘postmodernisme’ het laatste (door niemand echt begrepen) etiket, dat op hedendaagse kunst werd geplakt: daarna gaf men het definitief op er nog stromingen en bewegingen in te zien. Bij wijze van houvast bestudeerden kunsthistorici nog voornamelijk filosofische teksten.

Ten tweede was er behoefte aan een tegengewicht voor de totaal uit zijn voegen gebarsten kunstmarkt, met zijn sterren als Jeff Koons, Georg Baselitz, onze eigen Rob Scholte en de Amerikaanse spierballenkunst van Richard Serra. Die vulden niet alleen de kunstmarkt maar ook de musea. Er waren wel kunstenaarsinitiatieven in de underground ontstaan, maar die bereikten de grote podia niet. Niet uit noodzaak verkoos Hans Ulrich Obrist (die eerder al een museale expositie van Gerhard Richter had samengesteld) als locatie zijn eigen keuken. Het was een statement tegen de musea.

Buiten de kunst viel de Muur: het belang daarvan is niet te onderschatten. Ook achter het IJzeren Gordijn bleken kunstenaars te werken, in tradities en omgevingen, die grotendeels onbekend waren voor de op zichzelf gefixeerde westerse kunstwereld. De reizende kunstmanifestatie Manifesta was een van de eerste organisaties, die tentoonstellingsmakers uit die regio raadpleegde.

Ook de rest van de wereld opende zich en dat ging soms met een ongenuanceerde reuzensprong. In 1989 vond Magiciens de la Terre plaats in het Centre Pompidou, een mega tentoonstelling met kunstenaars uit de hele wereld, ook die delen die tot voor kort alleen maar in Kuifje-achtige volkenkundige kabinetten getoond werden.

Wie ging de kunstenaars zoeken, wie ging orde in die brij scheppen, wie ging bepalen wat gezien moest worden en waarom? Niet de musea, die waren te groot, te verankerd om hun vleugels uit te slaan. En daar was het gat in de markt voor de jonge filosofen, kunsthistorici en critici, die in die vastgeroeste musea geen werk vonden. ‘Een leger van curatoren vergelijkbaar met de kolonisten uit de Napoleontische tijd‘, schreef de Egyptische critica en curator Gilane Tawadros in 2004, ‘exploreerde de Derde Wereld, op zoek naar hedendaagse kunst.

De curator werd invloedrijk, almachtig soms. Vanaf het midden van de jaren negentig bleven de namen van Hans Ulrich Obrist, Hou Hanru, Okwui Enwezor, Catherine David, en nog zo wat ‘stercuratoren’ beter in het geheugen hangen dan de kunstenaars, die zij wereldwijd toonden. Musea zagen hun invloed afkalven en huurden gastcuratoren in om mee te blijven doen.

Filosofisch onderlegd en al reizend over de wereld bedachten de curatoren welke thema’s er toe deden, en die kwamen over het algemeen niet direct voort uit de kunst maar uit de politiek en de maatschappij. De vijf jaarlijks terugkerende documenta in Kassel bijvoorbeeld, is sinds de negende editie (in 1997) een platform voor sociopolitieke discussie geworden – in haar slipstream domineerden politieke onderwerpen de tentoonstellingsagenda rond de eeuwwisseling. De kunstcritici, die op pad gingen om kunst te zien, kwamen terug met pagina’s vol over de problematiek in de Arabische wereld, de puinhopen van het (post)kolonialisme, de omgang met voormalige dictaturen, migratie, Fort Europa. Dat was op zich geen slechte zaak, maar waar was de kunst?

Het ging mis. Op de Biënnale van Venetië in 2003 liepen de bezoekers, die de eerste openingsdagen gemist hadden, door de puinhopen van de deelexpositie Utopia Station. Beroemde curatoren en ‘hun’ kunstenaars hadden daar dagen achter elkaar met elkaar gediscussieerd over ‘maakbare utopieën’ – wat restte was een uitgewoond jeugdhonk, waar behalve lijsten met die beroemde namen weinig te vinden was. De discussie was het kunstwerk geweest, dat verdampte toen de deelnemers hun hielen lichtten. Het was, schreef criticus Wouter Davidts in het kunstblad De Witte Raaf, ‘een totale implosie‘.

Nu, terwijl de kunstwereld aan het warmlopen is voor volgend jaar, is het moment uit die doodlopende steeg te raken, waar men een paar jaar geleden in gehold is. De meest opvallende curatoren van de afgelopen vijftien jaar hebben zich inmiddels een stevige directeurspositie in de museumwereld verworven. De nieuwe generatie freelancers kan en moet het anders gaan doen. Een paar ontsnappingspogingen :

Eén: de kunstenaar stapt uit de schaduw van de curator en gaat het zelf doen. Dat lijkt nu te gebeuren, met meer en meer kunstenaars, die in curatorenteams (die de ‘stercurator’ zijn gaan vervangen) plaatsnemen. Want, zoals kunstenaar John Baldessari het formuleert op het online discussieplatform ‘The Next Documenta should be curated by an artist’: ‘Ik heb er genoeg van om als ingrediënt gebruikt te worden voor een tentoonstellingsrecept, of om de scriptie van een curator te illustreren.’ Stercurator Jens Hoffmann initieerde dit internetproject als hand in eigen boezem en het gal, dat kunstenaars spuwen is bitter. ‘Hoe komen we uit deze cul-de-sac?‘ bijt de oude Daniel Buren.

De kunstenaar als curator is een oude oplossing, die sinds Degas en Renoir in 1874 de Salon des Refusés openden, steeds terugkeert. Damien Hirst hielp zo een hele generatie Young British Artists in het zadel – en ging weer verder met kunst maken. De oplossing zal altijd tijdelijk zijn, want wie kunst wil maken kijkt wel uit om dat hele takenpakket van de curator permanent op zich te nemen. Kunstenaars zoeken, de tijdgeest bijbenen, organiseren, geld zoeken, netwerken, teksten schrijven, transport, verzekering, nog meer geld zoeken en vaak als laatste voor de opening de dweil door de zalen halen. ‘Een vroedvrouw‘ noemt Eekaterina Andreeva zichzelf in het curatorenhandboek Men in Black. Het kan, maar niet voor lang, anders kan de kunstenaar zich beter omscholen.

Twee: curatoren houden op met overal dwangmatig een expositie van te willen maken. Als discussie het hoofddoel is, verveel bezoekers dan niet met de restjes. Als politiek protest de bedoeling is, laat dat dan niet stoppen na de finissage. De laatste lichting van de curatorenopleiding van De Appel kwam voor het eerst in de historie van die opleiding op het idee geen expositie, maar radio uitzendingen te maken – een veel betere vorm voor hun ideeën. Het is moeilijk voorstelbaar, dat één van de komende kunstmanifestaties ervoor kiest bijvoorbeeld alleen maar een boek uit te geven, maar het zou kunnen.

Drie: de curator treedt terug naar de achtergrond en stelt niet zijn eigen wereldbeeld, maar dat van de kunstenaar op de voorgrond. Beschouwt niet ‘de kunstwereld’ als zijn habitat, maar de plaats, waar hij op dat moment aan het werk is, zoals op de afgelopen Biënnale van Istanboel al gebeurde.

De curator wordt dan weer daadwerkelijk datgene wat curatoren nu al als de omschrijving van hun vak geven: redacteur, producent, hooguit sparring partner voor de kunstenaar. Het zal even moeite kosten, want het vak is zo glamourous geworden, dat een bestaan in de betrekkelijke anonimiteit bijna een straf wordt.

Maar het zal het vak verlossen van de curatoren, die in het diepst van hun gedachten eigenlijk zelf een kunstenaar wilden zijn. En dan gaan we een prachtig jaar tegemoet.

De Volkskrant, 6 april 2006, 0:00

https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/niet-langer-kunst-op-recept~b4288717/

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=curator
https://robscholtemuseum.nl/?s=Ann+Demeester
https://robscholtemuseum.nl/?s=Hans+Ulrich+Obrist
https://robscholtemuseum.nl/?s=Harald+Szeemann
https://robscholtemuseum.nl/?s=Rudi+Fuchs
https://robscholtemuseum.nl/?s=Catherine+David
https://robscholtemuseum.nl/?s=Maurizio+Cattelan
https://robscholtemuseum.nl/?s=Jeff+Koons
https://robscholtemuseum.nl/?s=Georg+Baselitz
https://robscholtemuseum.nl/?s=Richard+Serra
https://robscholtemuseum.nl/?s=John+Baldessari
https://robscholtemuseum.nl/?s=Daniel+Buren
https://robscholtemuseum.nl/?s=documenta+Kassel
https://robscholtemuseum.nl/?s=Bi%C3%ABnnale+van+Veneti%C3%AB