Kleintje Muurkrant – Terp van Tijn
Kunstexpert, kunstsmokkelaar, kunstvervalser, kunstenmaker Michel van Rijn is bang. Bang voor zijn hachje. Op 23 maart jl. liet hij aan Frits Barend, de Dunne van het journalistieke duo Barend en Van Dorp, op een stil plekje een paar tapes horen waarop hij werd bedreigd met lelijke dingen. Twee ingehuurde bodyguards moeten nu voorkomen dat hem lijfelijk iets onverwachts gebeurt. En daar is reden toe.
Zoals wij al meldden in Kleintje Muurkrant nummer 341 (pagina 6, “Kunstsmokkel”: http://www.stelling.nl/kleintje/341/Kort.htm) zou Van Rijn in de jaren ’92/’93 zijn benaderd door de Britse spionagedienst MI 6 met het verzoek om een aantal van haar werknemers te introduceren bij een paar van zijn duistere kennissen binnen de Joegoslavische onderwereld. Met als ultiem doel om langs die weg het levenslampje van de Servische president Milosevich uit te blazen. Het is (nog) niet doorgegaan. Maar dankzij zijn “high profile”-gedrag, dat in zijn eigen optiek aan zijn veiligheid bijdraagt, kwam Van Rijn vooral bij het Milosevich-getrouwe deel van diezelfde Joegoslavische onderwereld in een zeer slecht blaadje te staan. Daarnaast zal ook zijn wat slordige manier van zaken doen ook niet altijd warme gevoelens hebben opgeroepen in Belgrado.
Andere lieden die minder gezonde dingen met Van Rijn van plan zouden zijn, behoren tot een paar triades in Hong Kong. De van tijd tot tijd met een echt Maltees paspoort koketterende scharrelaar (dergelijke paspoorten werden vooral in de jaren tachtig veelvuldig te koop aangeboden) zou ze 600 flessen extravagante wijn hebben verkocht, die in die kringen populair zijn als relatiegeschenk. Maar al na opening van de eerste fles zou zijn gebleken dat het om een partij matige prik ging en niet om Mouton Rothschild (1).
Methodes en kunstjes
Nee, het zit hem niet mee. Zo zou niet zo lang geleden Dick Ellis, leider van de “art squad” van Scotland Yard, zijn samenwerkingsverband met Van Rijn hebben opgezegd. Die entente zou dateren van ruim tien jaar geleden, waarbij Ellis kennelijk het aloude credo “met dieven vangt men dieven” huldigde. Tegenover de pers was hij namelijk ooit al tot de uitspraak gekomen, dat zijn Nederlandse assistent betrokken was bij negentig procent van alle kunstsmokkel in de wereld.
Dankzij zijn rol als tipgever en het af en toe terugbezorgen van kunstschatten die de concurrentie achterover had gedrukt zag Van Rijn hoogst zelden de binnenmuren van de gevangenis. Daarnaast zou hij in samenwerking met allerlei inlichtingendiensten waaronder de Nederlandse Centrale Inlichtingendienst actief zijn geweest bij het in kaart brengen van internationale smokkelorganisaties via het begeleid doorvoeren en op de markt brengen van gestolen kunst. Dezelfde methode dus die onder andere het IRT hanteerde bij de doorvoer van drugs (2).
Dat hij met de CID in verbinding stond lijdt geen twijfel. Als bewijs beschikt Van Rijn bijvoorbeeld over een tape waarop een CID-topman een klusje aanneemt tegen een alleraardigste vergoeding. Ook minister Korthals gaf onlangs, naar aanleiding van vragen over deze materie vanuit de Tweede Kamer, toe dat de CID met de kunstexpert had samengewerkt. Geen zes jaar zoals Van Rijn beweerde, maar drie jaar. Het contact was vrij recent verbroken omdat de informatie die dat opleverde niet uitblonk in bruikbaarheid. En van een IRT-methode was volgens de minister nooit sprake geweest. Van Rijn zweeg na de medelingen van Korthals tot nu toe als het graf van Toetanchamon.
Vorig jaar raakte hij betrokken bij de affaire rond de collectie Chardzjiev. Genoemd naar de in 1996 overleden Russische verzamelaar van futuristische kunst, die in de beginjaren negentig zijn bezit langs illegale weg Rusland wist uit te krijgen en vervolgens samen met zijn vrouw naar Amsterdam verhuisde. Daar werd zijn collectie in het Stedelijk Museum opgeslagen en na Chardzjiev’s overlijden onder beheer gesteld van een stichting. De voorzitter daarvan was notaris C. Privé, die tevens in het veld was als executair testamentair.
Al vrij snel ontwikkelde zich bij de weduwe Chardzjiev een gezond wantrouwen ten opzichte van Privé en zijn gevolg. Maar net op het moment dat zij aan de autoriteit van de stichting begon te knabbelen, zeilde zij executair van de trap in haar woning en overleed. Desondanks kwam het stichtingsbestuur toch in problemen toen de Nederlandse overheid begin 1998 een kort geding tegen haar aanspande. Aanleiding was de verkoop van twaalf stukken uit de collectie aan een Duits museum, die rond de dertig miljoen gulden had opgebracht. Dat armzalige bedragje moest volgens Privé cs. de kosten dekken die zij maakten om de collectie in fatsoenlijke conditie te houden. De zaak liep bij gebrek aan bewijs op niets uit. Privé deed echter wel het voorzitterschap van de stichting over aan oud-minister van Justitie De Ruijter en verhuisde naar een riante stulp in Antibes. Blijkbaar met medeneming van een paar stukken uit de Russische collectie. In 1999 werd Michel van Rijn naar eigen zeggen door mr. J. Fruytier, financieel adviseur van de stichting, uitgenodigd voor een bezoekje aan de Rivièra om ze te bezichtigen en vervolgens verzocht ze tegen een navenante commissie aan de mens te brengen. De kunstkenner zou de CID hebben getipt en een pseudo-koop hebben voorgesteld. De speurneuzenclub zelf zou wel genegen zijn geweest om aan dat wonderschone initiatief mee te werken. Maar zij kreeg van het Openbaar Ministerie, waar de avontuurlijke Officier van Justitie Teeven was vervangen door de wat minder ruige OvJ Maan, nul op het rekest. Net als de berichten over Van Rijn’s rol bij de vermeende IRT-methode in de kunstwereld kwam ook de zaak-Chardzjiev via de Volkskrant in de Tweede Kamer terecht. Op 24 maart jl. liet het ministeriële duo van Justitie mede namens O C en W op vragen van een paar geachte afgevaardigden weten dat de CID geen aanleiding had gevonden om stappen te ondernemen tegen het oude stichtingbestuur. Er was juridisch niets verwijtbaars gebeurd. Bovendien moest De Volkskrant op last van de rechter op 31 maart tot een rectificatie overgaan. De bewering van Van Rijn dat hij in 1999 door mr. Fruytier zou zijn benaderd in verband met de eventuele verkoop van een paar stukken uit Privé-bezit kon niet worden hard gemaakt. En opnieuw hulde Van Rijn zich verder in stilzwijgen. Overigens net zoals over zijn contacten met een “kingpin” uit de Nederlandse onderwereld.
Terp en Cannafield
Een citaat uit het boek “Het spook en de dreiging van de georganiseerde misdaad” van professor P.C. van Duyne: ” …In de bovenvermelde doos met administratieve financiële gegevens, die uit de onderwereld kwam terugzwemmen, zat ook het dossier van een onroerend-goedhandelaar annex kunstkenner: Cees Cannafield, waarmee een en een ander niet goed zat. … Cannafield was ook in de onderwereld geen onbekende, maar wist uit de handen van de opsporing te blijven. Was hij een informant, zoals kwade tongen beweerden? Hoe belangrijk is kunst voor dit wereldje? Een kostbaar opstapje naar maatschappelijke erkenning? Pas later begon ik deze vraag wat meer bevestigend te beantwoorden toen ik vernam, dat mr. Panglos en Terp van Tijn, een op dit gebied deskundige functionaris, in het zelfde “herengenootschap” zaten”.
Uit dit citaat uit het bewust uiterst cryptisch geschreven boek blijkt een verbinding te bestaan tussen o.g.-handelaar en kunstkenner Cees Cannafield en Terp van Tijn via mr. Panglos (?). Deze laatste hield volgens Van Duyne de boeken bij van internationale misdaadorganisaties, waaronder die van Klaas Bruinsma, en naar het zich laat aanzien van Cees Cannafield ofwel Max Hasfeld (3). Het moge duidelijk zijn wie Van Duyne met de aardig gevonden schuilnaam Terp van Tijn (4) aanduidde: Michel van Rijn.
Er bestaat nog een “link” tussen Van Rijn en Hasfeld. De kunstenaar Rob Scholte, die herhaaldelijk met Hasfeld in aanraking is geweest, zij het niet altijd op even vriendelijke wijze (5). Volgens ingewijden maakt Hasfeld tegenwoordig wat meer gebruik van de normale juridische middelen om zijn woorden kracht bij te zetten. Toen de kunstenaar in het recente verleden wat al te nadrukkelijk Hasfeld in verband bracht met de bomaanslag die op 24 november 1994 op hem werd gepleegd, zou “Cees Cannafield” hem via mr. Spong een strenge brief hebben laten bezorgen met de goede raad zich verder van dergelijke uitspraken te onthouden (6). Op straffe van juridische vervolging. Deze methode was blijkbaar bij de o.g.-handelaar annex kunstkenner zo’n vier jaar geleden nog niet in zwang. Toen meende hij zijn collega-kunstkenner Van Rijn naar aanleiding van een zakelijk meningsverschil terecht te moeten wijzen met de ruwe confisquatie van de inboedel van diens woning.
Michel en Rembrandt van Rijn
Door hun beider avonturen in de zwarte gaten van het kunstheelal kenden Van Rijn en Scholte elkaars reputaties en bouwden vanaf begin jaren negentig via intercommunicatieve middelen een vrij vriendschappelijke relatie op. Zij raakten in de loop van 1999 pas echt in elkaars orbit door een bizarre gebeurtenis die Scholte noopte tot het maken van een afspraak met Van Rijn in de Polobar van het Londense Westbury-hotel. De schilder wilde graag dat de expert een onderhoud voor hem regelde met Scotland Yard. Hij had namelijk dankzij de door hem ingehuurde privé-detective Jeroen van Oostveen voor een kleine ton de hand kunnen leggen op een witte Fiat Uno, die een rol zou hebben gespeeld bij het ongeluk van cq. de aanslag op prinses Diana in Parijs.
Nou ja, de hand kunnen leggen. Scholte had de wagen nooit gezien. Die zou na een vergadering in het Winston-hotel in de Amsterdamse Warmoesstraat door een groep, waartoe nota bene ondermeer de beruchte desinformatiekoning Oscar LeWinter zou hebben behoord, in veiligheid zijn gebracht in Hongarije. De bewuste Fiat zou voor de aanslag zijn geprepareerd in Israël en de Iran/Contra-ster Oliver North zou er vervolgens voor hebben gezorgd dat hij in Parijs terechtkwam. Waarna het “ongeluk” in de verkeerstunnel volgde. Van Rijn keek de wereld door dit sterk naar de ranzige brouwsels van Ludlum riekende verhaal van het Nederlandse duo Scholte/Van Oostveen even voor een doedelzak aan. Maar desondanks regelde hij inderdaad een ontmoeting tussen de hem sympathieke artiest en chief inspector Ellis van Scotland Yard. Het door tomeloos idealisme gevoede initiatief van de zijde van Scholte eindigde uiteraard in een vacuüm. Niettemin groeide er iets moois tussen Scholte en Van Rijn. En binnen niet al te lange tijd ook op zakelijk gebied. Bij gelegenheid informeerde de handige handelaar bij de kunstenaar of deze iemand in zijn kennissenkring had die een Rembrandt wilde kopen voor zes ton. “De Vaandeldrager”. Van Rijn zou het werk hebben opgedoken in Italië met alle echtheidsbewijzen etc. erbij. Scholte wendde zich tot Willem van Roy, de uitbater van Gallery Donkersloot in de Amsterdamse P.C. Hooftstraat. Die zag het als een misschien wat riskante, maar wel degelijk vette kluif en ging met de pet rond in zijn kennissenkring. Of omdat hij zes ton eventjes niet meteen kon ophoesten, òf om het risico te spreiden (7).
Eén van die voor de rol van deeltijd-Maecenas in de race zijnde kennissen was de momenteel 68-jarige zakenman Bob Faber uit Wassenaar. Naar verluidt zou Faber, mogelijk in opdracht van Nucletron BV (8), patenten hebben beheerd en interessante handelsbetrekkingen onderhouden met voormalige Oostblok-landen (9). De verraste zakenman voelde wel voor het aangeboden deel-Maecenaat en stapte in. Andere Vaandeldrager-financiers vond Van Roy volgens een insider ondermeer in de heren Bosman en Woestenburg. Beiden misschien net zoveel kennis van kunst bezittend als een olifant van high-tea, maar wel beschikkend over de nodige florijnen. Vooral dankzij een bloeiende handel in roesmiddelen die hen volgens de experts op dit gebied van de economie geen geringe faam zou hebben bezorgd in de hier en daar van zoete hashgeuren zwangere beemden van Noord-Nederland.
Na de inzameling der fondsen verhuisde het naar al te langdurig verpakte makreel riekende, zeventiende eeuwse doek uit de collectie van Rembrandt’s naamgenoot naar die van de zakelijk leider van Gallery Donkersloot, die overigens meer bekend staat om zijn handel in eigentijdse kunst of wat ervoor doorgaat dan het beleggen in oude meesters (10). Wellicht heeft het doek tegen een frisse winst inmiddels zijn weg gevonden naar één van de nova’s uit het Endemol-universum of een lid van de nouveau richesse uit de Nina-categorie. Maar niet nadat de flamboyante Scholte zelf een poging had ondernomen om het van Van Roy over te nemen. Daartoe reisde hij spoorslags naar Canada waar hij nog een niet onaanzienlijk bedragje te vorderen zou hebben gehad van een collega. De kunstbroeder in kwestie zou echter niet bij machte zijn geweest om de bekende act van de zich strekkende ezel stante pede uit te voeren, waardoor Scholte min of meer onverrichter zake huiswaarts keerde (11).
In overleg met Van Roy ging hij vervolgens over tot het produceren van een vijftiental zogenaamde “afdrukken” van zowel de voor- als de achterkant van het schilderij, voorzag die van zijn eigen signatuur en verkocht er een stel. Ten tijde van voornoemd produktieproces balde zich een stevige woedebui samen in het gebied tussen de oren van Michel van Rijn. Bij de groep Van Roy zou zich namelijk een chronische traagheid van betaling hebben voorgedaan, die door ernstige maningen niet doorbroken werd. De slimme ritselaar verzon een list. Hij probeerde Scholte met “De Vaandeldrager” naar Tenerife te lokken. Twee met Van Rijn naar het eiland meegereisde speurneuzen van Scotland Yard zouden daar dan het doek in beslag nemen als ware het vals of achterover gedrukt. Wat er daarna met het schilderij en Scholte zou hebben moeten gebeuren is vooralsnog duister. Maar de list werkte niet. Scholte kwam niet naar Tenerife. Het is niet onmogelijk dat deze geschiedenis de oorzaak vormde voor het (tijdelijk) uiteenvallen van de voordien succesvolle combinaties Van Rijn-Scotland Yard en Van Rijn-CID en het scherp afkoelen van de vriendschap tussen Scholte en Van Rijn. Dat “Terp” zich na deze Hollandse woelingen een plekje achter de geraniums zou hebben verschaft is echter twijfelachtig. Een globetrotter van deze portuur heeft maar een credo: Never a dull moment.
Noten:
1. Van Rijn heeft na publicatie van de eerste versie van dit verhaal laten weten, dat dit gerucht thuishoort in de eregalerij van La Fontaine.
2. Van Rijn’s voornaamste aanspreekpunt bij de CID was Jan Huininga.
3. Zie ook het artikel “Van oude koeien en troebel water” in Kleintje Muurkrant 336: http://www.stelling.nl/kleintje/336/Portein.htm.
4. In sommige afleveringen van Marten Toonder’s strip rond Tom Poes en Ollie B. Bommel waarde van tijd tot tijd een kunstschilder rond die de naam Terpen Tijn droeg.
5. Zie het eveneens cryptische artikel “Witte duiven en gebroken snavels” van journalist Bart Middelburg in het Parool (1995, z.d.), waarin onder meer werd gemeld dat Hasfeld al in het midden van de jaren tachtig over een stapeltje Dali vervalsingen beschikte.
6. Voor de goede orde zij hier nog vermeld, dat Rob Scholte niet door een aan de onderkant van zijn wagen bevestigde handgranaat in een baan rond de Westertoren werd gebracht, zoals de Amsterdamse politie altijd heeft volgehouden. Het ging om een bom in een platte doos met aan de bovenzijde een magneet. Makkelijk aan te brengen dus en zonder twijfel met afstandsbediening tot ontploffing gebracht om verdere ongelukken in de buurt te voorkomen.
7. Nadat hij van het artikel kennis had genomen liet Rob Scholte ons weten, dat hij niet actief was geweest bij het in kontakt brengen van Van Rijn en Van Roy. Beide heren kenden elkaar al eerder. Ook Van Roy zou trouwens zakelijke banden met Hasfeld (hebben) onderhouden.
8. Een bedrijf dat zeer geavanceerde medische apparatuur vervaardigt en in de loop van de jaren negentig werd ingelijfd door het traditioneel van rubberzolen vergeven Delft Instruments. Mogelijk dat Faber’s toen nog in leven zijnde Mica Hold BV die patenten bewaakte.
9. Desgevraagd deelde topman De Groot van Delft Instruments mee dat Faber al voor de overname van Nucletron was losgekoppeld.
10. Noch Willem van Roy, noch Bob Faber hebben het bestaan van de deal ontkend. Zij bleken echter niet bereid om tegenover De Morgenster verder op de details in te gaan.
11. “Huiswaarts” moet niet al te letterlijk worden geïnterpreteerd. Scholte was in die tijd zoekende naar een nieuw onderkomen. Dankzij een ontmoeting met projectontwikkelaar Erik de Vlieger tijdens een door de internationale o.g. boer en Duisenberg gabber Gerard Zadelhoff georganiseerde polowedstrijd vond hij een ruime plek in een leegstaande fabriekshal in de vlakbij het Olympisch Stadion gelegen Karperstraat. De Vlieger is de laatste jaren vooral bekend geworden door zijn enorme grondaankopen in het Amsterdamse havengebied, zijn plannen voor de aanleg van een eigen container terminal en een televisiezender. Over De Vlieger sluipen tevens sluikse geruchten langs de Amsterdamse grachten dat hij in stilte samenwerkt met Willem Endstra, ook al een belegger met een hallucinerende dimensie.
Morgenster, 31 maart 2000 (met een update ongeveer een jaar later).
Mocht u de beschikking hebben over nog wat oude of nieuwe spullen die misschien nuttig kunnen zijn voor dit artikel, aarzel niet en zoek contact met de morgenster: j.portein@chello.nl.
Plaats een reactie