Huub Mous – Het dooit op de Overtoom

Tijdens het Frysk Festival in 1995, dat als thema had Salut au monde – naar het gelijknamige lange gedicht van Walt Whitman – ging Dalstra op zoek naar wat hij noemde ‘het poëtisch systeem van Friesland’. Hij selecteerde een aantal locaties, die een relatie hadden met persoonlijke herinneringen. Hier werden handelingen uitgevoerd, teksten voorgedragen en landmetingen verricht. Zo ontstond een zich telkens vernieuwend site specific ritueel, dat – zoals hij het zelf verwoordde – ‘het culminerend effect moest krijgen van de rondvlucht van een boemerang.’ Er ontstonden markeringen op de kaart van Friesland, die verbonden konden worden door herkenbare lijnfiguren, een ‘Gestalt,’ zoals dat heet. In de omtrek bijvoorbeeld van de voormalige gemeente Baarderadeel werd opeens de gestalte van een baard zichtbaar.

Op 23 september van dat jaar, de dag van de 650-jarige herdenking van de slag bij Warns, werd het project afgesloten met een performance, die precies een etmaal duurde: van 13.45 uur tot 13.45 uur. Dalstra had oog voor detail, zoals exacte coördinaten op de kaart en terugkerende patronen van de tijd. Als voorbereiding van zijn project nam hij, in de zomer voorafgaande aan het festival, een kwartaalabonnement van de Leeuwarder Courant. Elke dag spelde hij alle pagina’s tot in de kleinste berichten, zodat hij alles te weten kwam over ballonvaarten, skûtsjes, kaatspartijen, de woekering van een vreemd kruid in de sloten van Gaasterland en zeldzame vlindersoorten, die zomers in Friesland telkens weer opduiken. Een jaar later verbaasde hij zich over de strakke regelmaat, waarin alles – tot in de kleinste details – weer terug leek te keren. Friesland was in zijn ogen één groot ecologisch systeem. waarin alles met alles samenhangt.

Kees ’t Hart, die Koos Dalstra nog kende uit de jaren tachtig, had hem uitgenodigd voor dit project. In de zomer van 1994 zocht ik Dalstra voor het eerst op. Hij zat in een groot winkelpand aan de Overtoom in Amsterdam. Dat is die lange straat – parallel aan het Vondelpark – die Amsterdam West scheidt van Amsterdam Zuid. Ik heb er als kind vaak gefietst. Tramlijn 1 rijdt er helemaal doorheen, van het Leidseplein naar het Surinameplein. De Overtoom is ooit een vaart geweest. Een ‘overtoom’ of ‘overhaal’ – zo lees ik op Wikipedia – is een plaats, waar schepen over een dam tussen twee ongelijke waterniveaus worden getrokken. De naam is ook bekend geworden door een kinderliedje:

Schuitje varen, theetje drinken,
Varen we naar de Overtoom.
Drinken er zoete melk met room.
Zoete melk met brokken,
Kindje mag niet jokken.

Het pand aan de Overtoom, waar ik Dalstra voor het eerst zag, was leeg komen te staan, maar de inboedel was er nog. Een ratjetoe van oude meubels, tafels, stoelen, ledikanten, klerenkasten, plantenbakken… Oude rommel, mogelijk afkomstig uit achtergelaten inboedels, die hier waren geparkeerd. Van al die rotzooi had Dalstra een installatie gemaakt. Het bijzondere was, dat niemand kon zien, dat het een installatie was. Alleen Dalstra zelf. Hij had de boel zodanig opnieuw geordend en gestapeld. dat het voor hemzelf betekenis had gekregen. Zo leidde hij me rond door een labyrint van zijn eigen verbeelding. Hij vertelde mij dat hij als kind al in zijn ouderlijk huis in Sneek een ‘Fries Museum’ gebouwd uit oude troep. die hij op zolder had gevonden. Hij was niet alleen directeur, maar ook portier en suppoost van dit museum en leidde wie dat wilde tegen betaling rond. Ik voelde mij in een vergelijkbare positie beland. Rondgeleid worden door een onbegrijpelijk universum, dat wel degelijke een betekenis moest hebben. Maar welke?

Later begreep ik pas, dat deze vraag de sleutel vormt voor werk van Dalstra. Het poëtisch systeem, waar hij in Friesland naar op zoek ging, was in feite een onbegrijpelijk systeem, een soort patafysica, zoals de dadaïsten dat noemden. Ook de poëzie van Dalstra heeft dergelijke absurdistische trekken. Dat wil zeggen, een absurdisme, dat in feite helemaal geen absurdisme is, maar een eigen logici volgt, die vaak alleen voor de maker zelf te volgen is. Dalstra schrijft staccato, in korte zinnen, soms cryptisch en raadselachtig, dan weer lyrisch en met brede gebaren. Hij heeft geen stijl, hij speelt met stijlen. In zijn gedichten nemen tekens vaak de plaats in van woorden. ‘Prachtig’ en ‘nacht’, worden consequent gespeld als ‘pr8chtig’ en ‘n8cht’. En de zin ‘Er is geen thee’ wordt ‘R ≠ T’, een spelling, die doet denken aan muziek van hedendaagse rap groepen. Daarmee was Dalstar in die late jaren tachtig zijn tijd ver vooruit. De taal wordt door hem ingedikt, teruggebracht tot een bewegingsritme. De klank neemt een andere vorm aan, zodat het woord voor het oog eventjes losweekt van zijn feitelijke betekenis. Soms gebruikt hij ook woorden of een opeenvolging van klanken, die opeens ook een heel andere betekenis blijken te hebben. Dit soort subtiele verschuivingen tussen vorm en inhoud is misschien wel kenmerkend voor zijn werk. Kortom, Dalstra is bij uitstek een postmodernist, dat wil zeggen: iemand, die de ironie tot theater verheft, die hokjes doorbreekt, disciplines vermengt, zapt van hoge naar lage cultuur, het podium betreedt en de zuivere literatuur besmet met non literaire, zo niet exotische elementen.

Maar terug naar die installatie in het verlaten winkelpand aan de Overtoom. Dalstra wilde, dat deze verzameling ouwe troep – want meer was het niet – als verrekpunt zou gaan dienen voor zijn zoektocht naar het poëtisch systeem van Friesland. Daarom moest alles naar Leeuwarden worden overgebracht. Ik heb toen een vrachtwagen laten komen en de hele inventaris laten opslaan op de zolderverdieping van de Arendstuinschool, die toen toevallig leeg stond. Hert rare is, dat Dalstra deze spullen, toen hij eenmaal in Friesland was, nooit heeft gebruikt. Het is jaren later allemaal bij het grofvuil terechtgekomen, toen de Arendstuinschool werd ontruimd. Een dergelijke absurde wending in het creatief proces zou zich in de aanloop van het project nog een paar keer herhalen. We vroegen subsidie voor hem aan bij Fonds voor de Letteren en de Mondriaan Stichting. Die subsidie werd toegekend, maar het dikke pak documentatie, dat de aanvraag vergezelde, werd door een ambtenaar per abuis achtergelaten in de trein tussen Amsterdam en Den Haag. Toen ik het later op wilde halen in het NS depot van gevonden voorwerpen in een buitenwijk van Utrecht, was het inmiddels vernietigd, verbrand zelfs.

In de aanloop van het project had Dalstra enige tijd overdag een atelier in een leslokaal van het Fryslânhûs, het gebouw, waar tegenwoordig de Pop-academie is gevestigd. ’s Nachts sliep hij in een caravan op het industrieterrein De Hemrik aan de rand van de stad. Als ik ‘s ochtend in het Fryslânhûs op mijn werk kwam, trof ik daar soms op de grond een strook papier van een paar meter aan, die ’s nachts door het faxapparaat was uitgespuugd. Het bericht was afkomstig uit Japan. Het waren lappen tekst van Rob Scholte, die daar werkzaam was voor een opdracht. Dalstra en Scholte waren toen nog on speaking terms. Kort daarop zou dat gaan veranderen. De aanslag op Rob Scholte vond plaats op 24 november 1994. Over de expositie van het autowrak, dat van die aanslag was overgebleven, scheef ik een paar maanden later een artikel in De Volkskrant (Autowrak als kunst toont einde van esthetiek, https://robscholtemuseum.nl/huub-mous-autowrak-als-kunst-toont-einde-van-de-esthetiek/). Toen ik Dalstra in de zomer van 2004 voor het eerst in dat pand aan de Overtoom ontmoette, was er nog geen vuiltje aan de lucht. De aanslag is nooit opgelost. Dalstra, die later door Rob Scholte als dader werd aangewezen, werd door de rechter van alle blaam gezuiverd. Als je het mij vraagt heeft een Joegoslavische huurmoordenaar het gedaan, die daartoe opdracht had gekregen na een uit de hand gelopen drugsdeal in New York. Maar wie ben ik?

De laatste performance, die ik van Koos Dalstra zag, was het ritueel, waarmee de tentoonstelling De Kleur van Friesland in augustus 2008 werd afgesloten. Het eindigde in een echtelijk gevecht met serviesgoed in de tunnel van het oude Fries Museum. ‘Oil of Ulay – Abramovic of ik’ was de titel, met een verwijzing naar de beroemde performance van Ulay en Abramovic. Daarna is de relatie van Koos in scherven gevallen, zo heb ik later begrepen. De goden mag je niet verzoeken, zelfs niet in de kunst. Op de schoorsteen bij mij thuis liggen nog altijd twee scherven, die van dat slotritueel zijn overgebleven. Koos heeft er later onze namen op geschreven. Woorden zijn scherven van een uiteengevallen wereld. De wereld van Koos begon voor mij op de Overtoom. Schuitje varen, theetje drinken. Varen we naar de Overtoom.

Onlangs las ik het gedicht Op de Overtoom van Remco Campert met als eerste regel ‘Het dooit op de Overtoom.’ Ik zag op YouTube Kees Fens uitleg geven. Die eerste regel was volgens hem een van de mooiste dichtregels, die ooit is geschreven. Daarvoor geeft hij een reeks argumenten, maar wonderlijk genoeg laat hij het belangrijkste kenmerk van deze dichtregel onvermeld. Dat is de klank. In het woord ‘dooit’ klinkt het woord ‘dood’ door. Een absurde associatie natuurlijk, dat het leven doder wordt als het dooit. Die associatie hoort juist bij vriezen, want het lichaam wordt kouder als je doodgaat. Ook Fens associeert doodgaan kennelijk met vriezen, opvriezen, en kouder worden. Maar poëzie is niet alleen logisch. Poëzie is ook a-logisch. Het is niet alleen een spel met de betekenis, maar ook met de klank van de taal, met de homofonie. Een spel. dat Dalstra als geen ander beheerst en dat ook in dit gedicht van Campert opduikt. Op de Overtoom nota bene. Woorden, die een heel verschillende betekenis hebben kunnen door hun overeenkomst in klank gaan resoneren in een andere betekenis. Zo breekt de poëzie de taal soms open door een eigen systeem, dat niets met de ratio van doen heeft, maar verborgen ligt onder het oppervlak, in de kruipruimte van de taal. De tweede regel van het gedicht luidt: Maar het vriest ook al weer op. De Overtoom en de klank ‘vries‘ van Friesland komen hier samen. Voor mijzelf is dat een meerwaarde, de toevallige bevestiging van een persoonlijke herinnering. Dalstra had het niet mooier kunnen bedenken.

huubmous.nl, 11 juni 2013

http://www.huubmous.nl/2013/06/11/het-dooit-op-de-overtoom/

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Huub+Mous