Huub Mous – Autowrak als kunst toont einde van de esthetiek

‘Een karkas dat iedereen de mond snoert’. Onder deze kop beschreef Wilma Sütö in de Volkskrant van 27 januari de expositie ‘Bits and Pieces’ in Arti et Amicitiae…

De expositie beweegt zich volgens Sütö in een niemands of juist allemansland, waar het onderscheid verdwijnt tussen feit en fictie. Zij ervoer het karkas als een onontkoombare aanklacht tegen geweld, een aanklacht van een slachtoffer, die toevallig beeldend kunstenaar is. Het kunstwerk is geen kunstwerk, maar een feit. De enig mogelijke reactie daarop zou sprakeloosheid zijn.

Ook het begeleidende statement van het slachtoffer, een citaat van Franciscus van Assisi over liefde en haat, wordt zonder verder commentaar voor kennisgeving aangenomen. Sütö stelt terecht de vraag: kunnen we hier eigenlijk nog wel van beeldende kunst spreken? Haar antwoord: ‘De vraag is onterecht.’

Deugt dat antwoord wel? Het tentoongestelde wrak is een hedendaags kunstwerk, dat eindelijk eens ergens over lijkt te gaan. Tegelijk stelt het de status en misschien zelfs het bestaansrecht van de kunst zelf aan de orde. Hoe kun je dat louter opvatten als een aanklacht tegen geweld? Sütö mist hier een schot voor open doel: de kans om enige zinnige gedachten te wijden aan het vermeende faillissement van de hedendaagse kunst.

Het geëxposeerde wrak heeft wel degelijk een esthetische waarde, zo stelde ook René Steenbergen terecht in NRC Handelsblad. In galeries en musea wint de esthetische blik het van het dagelijks leven. Steenbergen vraagt zich af, of de kunstenaar zich bewust was van die omstandigheid. Maar ook hij weet geen antwoord op de vraag wat die esthetiek nog inhoudt. In ieder geval ervaart Steenbergen het wrak in de eerste plaats als een kunstwerk, sterker nog, als kunst, die letterlijk een overwinning behaalt op de dood. De maker zegt immers: ‘Ik ben niet dood, ik leef nog, en ik maak kunst.’

Maar ook in deze interpretatie is de boodschap kennelijk zo krachtig, dat er geen vragen meer rijzen over de status van het kunstwerk zelf. Wat voor de één een statement is tegen geweld en geen kunst, is voor de ander een onvermijdelijk esthetisch geaarde boodschap. De boodschapper spreekt zich zo krachtig uit, dat je terecht kunt vragen waar het woord ‘schoonheid’ zich in ’s hemelsnaam nog schuil kan houden. Het kunstwerk bezwijkt door een overkill aan zeggingskracht. Met andere woorden: de boodschap doodt de esthetica.

Sütö en Steenbergen beperken zich tot een beschrijving van de keiharde boodschap, die hen de mond snoert. Ze zwijgen over de vreemde ervaring om in een expositieruimte getuige te zijn van een volmaakte en tegelijk onmogelijke enscenering van de werkelijkheid. De reële restanten van een persoonlijk drama worden immers tentoongesteld in een ruimte, die per definitie niet tot de alledaagse werkelijkheid behoort. Het fenomeen expositie lijkt hier een therapeutische bestemming te krijgen. Het wordt ingezet ter genezing van een verstoord realiteitsbesef.

Hedendaagse tentoonstellingszalen beginnen steeds meer te lijken op steriele behandelkamers voor psychiatrische patiënten. In deze ruimtes voor kunst lijkt sprake van een steeds groter wordende breuk met de alledaagse werkelijkheid. De kunstenaar probeert op zijn beurt met steeds grovere middelen deze breuk ongedaan te maken.

Voor de niets vermoedende toeschouwers wordt deze breuk ogenschijnlijk voor even ‘geheeld’. De esthetische ervaring kruipt waar ze niet gaan kan, en waar ze tegelijk al duizend malen gegaan is. De realiteit wordt keer op keer in haar meest kale gedaante tentoongesteld. Aan dit procedé van de readymade lijkt geen einde te komen, zeker nu het ook bruikbaar blijkt als een publieke catharsis van het oprukkende geweld.

Deze poging tot ‘genezing door kunst’ krijgt bij het autowrak van Scholte het karakter van een soort collectieve media hypnose. Een beproefd recept overigens. De schok van het nieuwsfeit wordt immers geësthetiseerd op een wijze, die sinds de Pop Art tot de geaccepteerde canon van de eigentijdse kunst behoort.

Was het niet Andy Warhol, die na een mislukte moordaanslag zijn littekens liet fotograferen en afdrukken in vrijwel alle Amerikaanse kranten? Warhol is het prototype van Scholte als het gaat om slachtofferkunst. Maar dat niet alleen, de ontwikkeling van beide kunstenaars vertoont een vreemde parallel, een spiegelbeeld, dat nu morbide vormen begint aan te nemen.

Vroeger imiteerde de kunst het leven. Daarna begon de kunst ‘kunst’ te imiteren. Nu lijkt het of ook het leven zelf de kunst gaat weerspiegelen. Hoe nobel het statement van Scholte ook is, misschien was enige kritiek op dit gebrek aan oorspronkelijkheid in de recensies op zijn plaats geweest.

Aan de andere kant blijft Scholte met het exposeren van sporen van de moordaanslag trouw aan zijn eigen thematiek. Zijn werk reflecteert telkens opnieuw een grensvervaging tussen reproductie en origineel, tussen fictie en realiteit – in een wereld, die in toenemende mate wordt bepaald door de massamedia.

Dit esthetisch statement mag dan met recht een kopie zijn, toch heeft Scholte in vergelijking met Warhol iets nieuws te melden. Dat nieuwe echter is op zich zelf weer een citaat, en dus ook een kopie van een ander. Met de woorden van Franciscus van Assisi neemt Scholte duidelijk afstand van het cynisme van Warhol, dat voorheen ook in zijn eigen werk bespeurbaar was.

‘Lord let me be an instrument of thy peace. Let me sow love where there is hatred.’ Die woorden laten geen ruimte voor enig misverstand. De dubbele bodem is hier verdwenen. Het lachen is vergaan. Waar Warhol tot het uiterste ging, keert Scholte zich om. De kunstenaar spreekt niet meer. Hij preekt.

Er zijn meer verschillen tussen Scholtes en Warhols vormen van mediagerichte slachtofferkunst. Niet alleen zijn de fysieke gevolgen van de aanslag op Scholte ernstiger, Warhol had uit publicitair oogpunt te kampen met een onverwachte tegenslag. Die tegenslag is te vergelijken met het gebrek aan publieke aandacht in Amerika voor het WK voetbal aldaar. De oorzaak: de live uitgezonden jacht op O.J. Simpson.

De aanslag op Warhol vond plaats in 1968, enkele dagen voordat Robert Kennedy werd vermoord. Het statement van Warhol, als reactie op zijn eigen moordaanslag, kan in elk citatenboek worden bijgeschreven als het ultieme toppunt van cynisme: ‘If only Kennedy were shot a different time, I would have gotten all the publicity. Death is just another headline.’

Ook de aanslag op Rob Scholte en de door hem zelf geëxposeerde restanten daarvan zijn uiteindelijk just another headline. Het karkas, dat iedereen de mond snoert, doet dat slechts voor zo lang een krantenkop duurzaamheid heeft: een dag, een week, een maand . . .  Dan is het nieuws verdwenen en de ontzetting voorbij, ingewisseld voor nieuwe vormen van gruwelijke instant ervaringen, die dagelijks door de media worden aangeboden.

De kunst is onmachtig om daar ook maar iets aan te veranderen. Als het waar is, dat het onuitspreekbare alleen in een kunstwerk valt uit te drukken, dan verdwijnt de kunst als dat onuitspreekbare ook daadwerkelijk wordt uitgesproken.

In die paradox ligt het einde van de esthetica besloten. De beeldende kunst heeft uit dat oogpunt niet ver meer te gaan. Ze is als medium voorbij gestreefd door CNN en MTV. De realiteit overtreft zelfs de meest extreme verbeelding. Sterker nog, de realiteit wòrdt verbeelding. Wat valt aan die rampspoed nog toe te voegen? ‘Life is not okay’, placht Andy Warhol te zeggen. Rob Scholte heeft die wijsheid inmiddels aan den lijve ondervonden.

De auteur is kunsthistoricus en consulent voor de Stichting Keunstwurk in Leeuwarden.

De Volkskrant, 11 februari 1995

http://www.volkskrant.nl/dossier-archief/autowrak-als-kunst-toont-einde-van-de-esthetiek~a407238/

http://www.huubmous.nl/2009/06/23/het-autowrak-van-rob-scholte/