Edzard Dideric – TOE MAAR (ofwel pantoffelhelden)

Een man ziet het leven niet meer zitten. Buiten de deur valt het nog wel mee, maar thuis gaat hij gebukt onder de tirannie van zijn vrouw en is het somberheid troef. Hij wordt aan een stuk door afgeblaft en uitgelachen. Waagt hij het zich erover te beklagen, dan ontvangt hij van haar direct een ongenadig pak ransel.
Op een dag wordt hij door de buurman aangesproken.
“Hallo,” zegt deze, “en, hoe staat het leven?”
“Ach beste buurman, mijn vrouw doet altijd zo naar tegen me, dat ik niet meer weet wat ik moet beginnen.”
“En dat wordt niet minder?”
“Integendeel. Het is als een kip die al achteruitlopend tarwekorrels bij elkaar scharrelt!”
“Is het echt zo erg?”
“Het is gewoon een grote puinhoop waar ik niet uitkom.”
“Laat me je dan gauw iets vertellen,” zegt de buurman, “wat de zaak ten goede zal keren.”
“Ten goede? Tot nu toe is elke poging in die richting jammerlijk mislukt.”
“Ooit gehoord van het zuur en het zoet?”
“Ach,” zegt de man, “je kan het zo gek niet bedenken of ik heb het geprobeerd.”
“En echt niks helpt?”
“God mag weten waarom, maar het gaat van kwaad tot erger.”
Toch beweert de buurman de oplossing te weten.
“Waardoor de situatie verbetert?”
“Zit er dik in.”
“Goed,” zegt de man, “voor de draad ermee.”
“Zodra je thuiskomt antwoord je op alles, al scheldt ze je uit, of krijg je klappen of wat ook, steevast toe maar.”
“Makkelijker gezegd dan gedaan, want als ze begint te meppen, te gooien of te stompen en ik blijf toe maar zeggen, slaat ze me helemaal verrot! Als ik dan nog niet stop met dat toe maar, overleef ik het niet.”
“Ga nergens op in,” zegt de buurman, “en houd het koste wat kost vol.”
“Dus stug toe maar blijven zeggen?”
“Ja, steeds maar weer.”
“Jee, en hoelang gaat dat wel niet duren?”
“Tot ze volkomen murw is.”
“Stel,” zegt de man, “ze slaat me op mijn gezicht, en ik blijf toe maar zeggen, dan ontvang ik alleen maar nog meer klappen.”
“Zou kunnen, maar wat als ze daarna je lievelingshap voor je klaarmaakt?”
“Geef mij maar een lekker maal,“ antwoordt de man, “in plaats van de hele tijd hardnekkig toe maar blijven zeggen.”
De buurman schudt met zijn hoofd van nee.
“Ondanks de klappen ga je er stug mee door, net zolang tot ze vreest dat je je verstand hebt verloren.”
“Aha buurman, er begint me iets te dagen!”
“Blijf toe maar zeggen en het komt allemaal dik voorelkaar.”
“Doen we, wat er ook gebeurt.”
“Laat haar in de waan dat de klappen je hersens hebben beschadigd en dat de duivel in je is gevaren.”
“Nou,” zegt de man, “dat wordt lachen!”
“Ga dan nu maar snel naar huis.”
“Tot ziens buurman, en alvast bedankt.”
“Geen dank. Hou vol, en je zal nog wat beleven!”

Direct na thuiskomst richt de man zich tot zijn echtgenote.
“God zij geprezen!” zegt hij, “kom maar op met je eten en drinken, en vlug een beetje!”
“Mm,” zegt ze, “waar was al die tijd je lieverd?”
“Toe maar.”
“Volgens mij voer je iets in je schild, ik ben niet achterlijk.”
“Toe maar.”
“Bek dicht ouwe gek, moge God je de rest van je leven vervloeken!”
“Toe maar.”
“Lummel, heb je niets anders te melden dan toe maar?”
“Toe maar.”
“Luister, ik ben dat toe maar van je helemaal zat!”
“Toe maar.”
“Moge God je voor eeuwig verbannen, rotzak. Wat bezielt je?”
“Toe maar.”
“Eikel, kan je niks anders zeggen?”
“Toe maar.”
“Loop naar de hel met je toe maar!”
“Toe maar.”
“Je bent gewoon de duivel in levende lijve. En het maakt je nog geen reet uit ook.”
“Toe maar.”
Ze heft haar hand op om hem een oplawaai te geven.
“Stoppen zal je, met die achterlijke streken! Als je nog een keer toe maar zegt zal je het bezuren!”
“Toe maar.”
“Hier krijg je spijt van, ik sla je compleet verrot!”
“Toe maar.”
“Ik ram al het ge-toe maar uit je!”
“Toe maar.”
“En mocht dat niet helpen, dan staat je nog veel erger wachten!”
“Toe maar.”
“Ik sla je zo ongenadig hard dat je van voren niet meer weet dat je van achteren leeft.”
“Toe maar.”
“Ik zweer het. Wil je dat echt?’
“Toe maar.”
Hierop krijgt hij er van haar ongelooflijk van langs.
“Au!” roept ze, “mijn hand doet er zeer van! Krijg de kolere, met je moeder erbij, wat hoop je hiermee te bereiken?”
“Toe maar.”
“Zoiets vreemds heb ik nog nooit meegemaakt.”
“Toe maar.”
“Alweer dat achterlijke toe maar.”
“Toe maar.”
“Wat bedoel je nou? Je lijkt wel krankzinnig geworden.”
“Toe maar.”
“Dit gaat totaal verkeerd,” zegt ze, “ik moet ergens hulp zien te vinden.”
Ze rent naar buiten en ziet de buurman staan.
“Beste buurman, help me alsjeblieft!”
“Wat is het probleem, beste buurvrouw?”
“Dat zal ik je vertellen. Hoe ik mijn man ook behandel, wat ik ook tegen hem zeg, hij antwoordt op alles toe maar.”
“Haal de priester erbij,” adviseert de buurman, “die man van je heeft zoveel klappen gehad dat hij zijn verstand verloren is.”
“Lijkt je dat echt het beste?”
“Ja, want God weet nou eenmaal meer dan wij.”
“Laten we dan maar snel gaan!”
“Prima, ik ben er klaar voor.”
En ze gaan op weg.

“Dus zo,” zegt de man bij zichzelf, “moet dat rotwijf aan worden gepakt! Het was inderdaad slim om toe maar te blijven zeggen. Door mijn zogenaamde gekte is haar razernij verdwenen. Best grappig, dat ze de strijd al zo snel opgeeft. Dat toe maar is echt een uitkomst. Zolang ik het als een koekoek blijf herhalen, zal ze blijven geloven ik mijn verstand kwijt ben.”

Ondertussen is zijn vrouw met de buurman bij de priester aangekomen.
“Eerwaarde,” zegt ze tegen hem, “kom mee naar mijn man om te zien wat er mis met hem is.”
“En wat”, vraagt de priester, “mag dat precies zijn?”
“Hij zegt voortdurend toe maar.”
“Hè? Dat is inderdaad vreemd. En wat bedoelt hij met dat toe maar?”
“Hij is totaal de weg kwijt,” zegt de buurman, “deze vrouw heeft hem zo mishandeld dat het in zijn bol is geslagen.”
“Laat me even mijn gewaad, mijn bijbel en mijn wijwaterkwast pakken, dan ga ik met jullie mee.”
“Mogelijkerwijs,” zegt de buurman, ”komen we er nu achter wat dat toe maar betekenen heeft.”
“We kunnen vertrekken,” zegt de priester.
En daar gaan ze op weg.

Het drietal is op de plek van bestemming aangekomen.
“Hier woon ik, eerwaarde,” zegt de vrouw, “en die figuur daar is mijn man, klaar om door u toegesproken te worden.”
“In naam van de Vader en de Zoon,” begint de priester.
“Toe maar,” zegt de echtgenoot.
“Zo klaar als een klontje,” zegt zijn vrouw, “ hartstikke geschift.”
“Toe maar,” is de reactie.
De priester fronst zijn wenkbrauwen.
“Zegt hij weleens iets anders dan toe maar?”
“Nee, eerwaarde, sinds kort is dat het enige wat eruit hem komt.”
“Beste man,” zegt de priester, “om te beginnen zal ik hardop de namen opsommen van de alle boze geesten die ik moet bezweren. Van trollen en dansende katten, tot sprekende slangen en wat dies meer zij. Allemaal om erachter te komen wat de oorzaak is.”
“Toe maar.”
“Is dat alles wat je te zeggen hebt?”
“Ziet u nou wel, eerwaarde,” zegt de vrouw.
“Tja,” zegt de priester, “laten we dan maar overgaan tot de volgende stap: ik bezweer je bij Alexander de Grote en zijn geliefde bomen van zon maan, bij alle dode heiligen en bij alle inwoners van Babylon.”
“Toe maar.”
“God mag het weten,” verzucht de priester, “niets helpt.”
“Misschien moeten we hem iets te eten geven,” suggereert de buurman.
“Goed idee,” zegt de priester, “zet hem het beste maal voor dat je in huis hebt, met alles erop en eraan.”
“Lieverd, ik heb nog een heerlijke vleespastei liggen,” vraagt de vrouw, “zou je daar zin inhebben?”
“Toe maar.”
“Mooi zo,” zegt de buurman, “zet ‘m maar snel op tafel, dan kan hij eten om hopelijk te genezen.”
“Toe maar.”
De echtgenote heeft de pastei nog niet opgediend, of haar man zet er zijn tanden er in.
“Zo,” zegt de priester, “dat moet wel bijzonder goed smaken, die kerel lijkt er geen genoeg van te krijgen.”
“Toe maar.”
“Het probleem zit ‘m in elk geval niet in zijn eetlust,” stelt de priester vast.
“Buurvrouw,” zegt de buurman, “het is allemaal jouw schuld. Geef die man fatsoenlijk voedsel en behandel hem een beetje normaal, dan komt alles op zijn pootjes terecht.”
“Toe maar.”
“Maar vraag hem allereerst om vergeving,” dringt de priester aan.
“Dat zal ik hierbij doen, eerwaarde. Lieve Jan, ik heb enorm veel spijt over wat ik je allemaal heb aangedaan, wil je me het alsjeblieft vergeven?”
“Ik vergeef je,” zegt hij, “met heel mijn hart.”
“Hoor ik dat goed,” zegt de buurman verbaasd. “heeft die man ineens zijn verstand weer terug?”
“En hoe gaat het verder met je, Jan?” vraagt ze.
“Sinds jij gestopt bent met slaan, prima.”
“Dan beloof ik je het nooit meer te doen.”
“Geprezen zij God,” zegt de priester, “dat Hij deze man van het kwaad verlost heeft. Nou, mijn taak hier zit erop, dus tot ziens dan maar.”
“God zij met u,” zegt de vrouw, “en heel erg bedankt voor uw bijdrage. Tja, dan ga ik er ook maar weer eens vandoor.”

“Nu je vrouw vertrokken is,” zegt de buurman even later, “kunnen we eindelijk vrijuit praten. Was dat toe maar geen geweldig advies?”
“Absoluut,” zegt de man, “al heb ik eerst wel de nodige klappen moeten verdragen.”
“Maar daarna heb je toch kunnen genieten van een verrukkelijk maaltje?”
“Zeker weten.”
“Tjonge, wat hebben we die vrouw van je mooi in de luren gelegd,” zegt de buurman, “mocht ze je ooit nog mishandelen of kwaad over je spreken, begin dan gewoon weer met toe maar.”
“Zal ik zeker doen.”
“Zolang je ervoor zorgt dat ze denkt dat je krankzinnig bent, durft ze geen vinger meer naar je uit te steken.”
Wat beide mannen echter niet weten is dat de echtgenote het hele gesprek heeft af staan luisteren.
“Ah stelletje schurken,” roept ze, “ik heb alles gehoord! Dat komt jullie duur te staan!”
“Help,” schreeuwt haar man, “help!”
“Die gaat ons vermoorden!” gilt de buurman.
“Kappen met dat ge-toe maar,” commandeert ze, “of anders is het met jullie gedaan!”
Bevend van angst zweert haar man het nooit meer te zullen zeggen.
“Weet je dat heel zeker?”
“Absoluut. Overigens zou ik er, als de buurman het me niet had ingefluisterd, nooit mee begonnen zijn.”
“Ik heb helemaal nooit iemand iets ingefluisterd,” zegt de buurman, “laat mij er alsjeblieft buiten.”
“Wie zijn hand tussen schors en boom te steekt,” zegt ze, “vraagt om problemen.”
De buurman buigt beschaamd het hoofd.
“Dus denk daar in het vervolg aan.”
Hij knikt en belooft het.