Cor Hendriks – De wereld van Mohammed (4): The Satanic Verses (De Duivelse Verzen) van Salman Rushdie (met PDF)
Salman Rushdie – The Satanic Verses (foto Penguin Random House)
De Wereld van Mohammed (4): The Satanic Verses (De Duivelse Verzen) van Salman Rushdie (met PDF)
De profeet ontwaakt tussen de zijden lakens, met een barstende koppijn, in een kamer die hij nooit gezien heeft. Buiten het raam is de zon nabij zijn woeste zenit en afgetekend tegen de witheid is een lange figuur in een zwarte mantel met capuchon, die zacht zingt met een sterke, lage stem. Het lied is er een dat de vrouwen van Djahilia in koor zingen als ze de mannen ten strijde trommelen.
Kom voorwaarts en we omhelzen je,
omhels je, omhels je,
kom voorwaarts en we omhelzen je
en zachte tapijten uitgespreid.
Keer om en we laten je in de steek,
we verlaten je, laten je in de steek,
trek terug en we zullen je niet beminnen,
niet in liefdes bed.
Hij herkent Hinds stem, gaat rechtop zitten en merkt dat hij naakt is onder het romige laken. Hij roept naar haar: ‘Was ik aangevallen?’ Hind keert zich naar hem, met haar Hind glimlach. ‘Aangevallen?’ doet ze hem na en klapt haar handen voor ontbijt. Slaafjes komen naar binnen, brengen, dienen op, verwijderen en reppen zich weg. Mahoen wordt geholpen in een zijden kleed van zwart en goud; Hind, overdreven, wendt haar ogen af. ‘Mijn hoofd,’ vraagt hij weer. ‘Was ik geslagen?’ Ze staat bij het raam, haar hoofd laaghangend, de preutse meid spelend. ‘O, Bode, Bode,’ spotte ze met hem. ‘En wat een ongalante Bode het is! Kon je niet bewust naar mijn kamer komen, uit je eigen wil? Nee, natuurlijk niet, ik stoot je af, ben ik zeker.’ Hij wil haar spel niet spelen. ‘Ben ik een gevangene?’ vraagt hij en weer lacht ze naar hem. ‘Wees geen dwaas.’ En toen schouderophalend geeft ze toe: ‘Ik liep gisterenavond door de straten van de stad, vermomd, om de festiviteiten te zien en ik struikelde toevallig over jouw bewusteloze lijf. Als een dronkaard in de goot, Mahoen. Ik zond mijn dienaars voor een draagstoel en bracht je naar huis. Zeg dank je wel.’
‘Dank je.’
‘Ik denk niet dat je herkend werd,’ zegt ze. ‘Anders was je dood geweest, misschien. Je weet hoe de stad was gisterenavond. Mensen overdrijven. Mijn eigen broers zijn nog niet thuisgekomen.’
Het komt nu weer terug bij hem, zijn wilde gekwelde wandeling in de corrupte stad, starend naar de zielen die hij zogenaamd had gered, kijkend naar de simurgh beelden, de duivelsmaskers, de behemothen en hippogriefen. De vermoeidheid van die lange dag, waarop hij neer klom vanaf de berg Kegel, naar de stad liep, de spanning van de gebeurtenissen in de poëzietent – en naderhand, de boosheid van de discipelen, de twijfel – het geheel had hem overweldigd. ‘Ik viel flauw,’ herinnert hij zich.
Ze komt naast hem op het bed zitten, steekt een vinger uit, vindt de opening in zijn kleed, streelt zijn borst. ‘Flauwgevallen,’ mompelt ze. ‘Dat is zwakte, Mahoen. Begin je zwak te worden?’
Ze plaatst de strelende vinger over zijn lippen voordat hij kan antwoorden. ‘Zeg niets, Mahoen. Ik ben de vrouw van de Overste en niemand van ons is je vriend. Mijn man echter is een zwakke man. In Djahilia denken ze dat hij slim is, maar ik weet beter. Hij weet dat ik minnaars neem en hij doet er niets tegen, want de tempels zijn in de zorg van mijn familie. Die van Lat, van Uzza en Manat. De – zal ik ze moskeeën noemen? – van je nieuwe engelen.’ Ze offreert hem meloenblokjes van een schotel, probeert hem te voeren met haar vingers. Hij wil haar niet het fruit in zijn mond laten stoppen, neemt de stukjes met zijn eigen hand, eet. Ze gaat door. ‘Mijn laatste minnaar was de jongen, Baal.’ Ze ziet de woede op zijn gezicht. ‘Ja,’ zegt ze tevreden. ‘Ik hoorde dat hij je kriegel maakte. Maar hij is niet van belang. Noch hij noch Aboe Simbel is jouw gelijke. Maar ik wel.’
‘Ik moet gaan,’ zegt hij. ‘Zo meteen,’ antwoordt ze, teruggaand naar het raam. Bij de rand van de stad zijn ze tenten aan het inpakken, de lange kameelkaravanen maken zich klaar om te vertrekken, konvooien van karren zijn al op weg door de woestijn; het feest is voorbij. Ze keert zich weer naar hem.
‘Ik ben jouw gelijke,’ herhaalt ze, ‘en ook jouw tegengestelde, ik wil niet dat je zwak wordt. Je had niet moeten doen wat je deed.’
‘Maar je zult profiteren,’ repliceert Mahoen bitter. ‘Er is geen bedreiging nu voor je tempelinkomsten.’
‘Je mist het punt, ‘ zegt ze zacht, dichterbij hem komend en haar gezicht vlakbij hem brengend. ‘Als jij voor Allah bent, ben ik voor Al-Lat. En zij gelooft jouw God niet wanneer hij haar erkent. Haar oppositie tot hem is onverbiddelijk, onherroepelijk, overspoelend. De oorlog tussen ons kan niet eindigen in een bestand. En wat een bestand! De jouwe is een neerbuigende, hooghartige heer. Al-Lat heeft niet de minste wens zijn dochter te zijn. Ze is zijn gelijke, zoals ik jouw gelijke ben. Vraag Baal: hij kent haar. Zoals hij mij kent.’
‘Dus de Overste zal zijn gelofte verraden,’ zegt Mahoen.
‘Wie weet?’ spot Hind. ‘Hij kent zichzelf niet eens. Hij moet de kansen berekenen. Zwak, zoals ik je zei. Maar je weet dat ik je de waarheid vertel. Tussen Allah en de Drie kan geen vrede bestaan. Ik wil het niet. Ik wil de strijd. Tot de dood; dat is het soort idee dat ik ben. Welke soort ben jij?’
‘Jij bent zand en ik ben water,’ zegt Mahoen. ‘Water wast zand weg.’
‘En de woestijn zuigt het water op,’ antwoordt Hind hem. ‘Kijk om je heen.’
Spoedig na zijn vertrek komen de gewonde mannen aan bij het paleis van de Overste, hun moed opgeschroefd hebbend om Hind te informeren dat de oude Hamza haar broers heeft gedood. Maar tegen die tijd is de Bode nergens te bekennen; is op weg, weer eens, langzaam naar de berg Kegel.
[…] In een grot vijfhonderd voet onder de top van de berg Kegel worstelt Mahoen met de aartsengel, hem heen en weer smijtend…
Aan het eind van zijn worstelwedstrijd met de Aartsengel Djibriel valt de Profeet Mahoen in zijn gebruikelijke, uitgeputte, post-openbaring slaap, maar deze keer herleeft hij sneller dan gewoonlijk. Wanneer hij bij bewustzijn komt in die hoge wildernis, is er niemand te zien, geen gevleugeld wezens hurken op rotsen, en hij springt overeind, gevuld met de urgentie van zijn nieuws. ‘Het was de duivel,’ zegt hij hardop tegen de lege lucht, het waar makend door er een stem aan te geven. ‘De laatste keer was het Sjeitan.’ Dit is wat hij gehoord had tijdens zijn luisteren, dat hij was beetgenomen, dat de duivel naar hem kwam in de gedaante van de aartsengel, zodat de verzen die hij van buiten had geleerd, die, die hij opgezegd had in de poëzietent, niet het ware waren maar het diabolische tegengestelde, niet goddelijk, maar satanisch. Hij keert terug naar de stad zo snel hij kan om de vuile verzen, die stinken naar fosfor en zwavel, uit te wissen, om ze te schrappen voor eens en altijd van het verslag, zodat ze zullen overleven in hooguit een of twee onbetrouwbare collecties van oude tradities en orthodoxe vertalers zullen proberen hun verhaal weg te schrijven […].
‘Het was eerst de duivel,’ mompelt Mahoen, terwijl hij naar Djahilia snelt. ‘Maar deze keer, de engel, geen twijfel. Hij worstelde me tegen de grond.’
De discipelen houden hem staande in de ravijnen nabij de voet van de berg Kegel om hem te waarschuwen voor de furie van Hind, die witte rouwkleding draagt en haar zwarte haar heeft losgemaakt en laat het om haar heen wapperen als een storm, of slepen in het stof, haar voetstappen uitwissend zodat ze een incarnatie lijkt te zijn van de geest van wraak zelf. Ze zijn allemaal de stad ontvlucht en ook Hamza heeft zich verstopt; maar het woord is dat Aboe Simbel tot nu toe niet heeft toegegeven aan de smeekbedes van zijn vrouw om het bloed dat het bloed wegwast. Hij is nog steeds de kansen aan het berekenen in de zaak van Mahoen en de godinnen… Mahoen, tegen het advies in van zijn discipelen, keert terug naar Djahilia en gaat regelrecht naar het Huis van de Zwarte Steen. De discipelen volgen hem ondanks hun angst. Een menigte verzamelt in de hoop op meer schandaal of in stukken scheuren of een of ander soort vermaak. Mahoen stelt hen niet teleur.
Hij staat voor de standbeelden van de Drie en maakt de schrapping bekend van de verzen die Sjeitan in zijn oor had gefluisterd. Deze verzen zijn verbannen uit de ware recitatie, al-qur’an. Nieuwe verzen worden gedonderd in hun plaats.
‘Zal Hij dochters hebben en jullie zonen?’ reciteert Mahoen. ‘Dat zou een mooie verdeling zijn! Deze zijn slechts namen die jullie hebben verzonnen, jullie en jullie vaders. Allah bekleedt hen niet met autoriteit.’
Hij verlaat het met stomme verbazing geslagen Huis voordat het bij iemand opkomt om de eerste steen op te rapen of te werpen.
Na het verwerpen van de Duivelsverzen keert de Profeet Mahoen huiswaarts waar, zoals hij ontdekt, hem een soort straf wacht. Een soort wraak – van wie? Licht of duister? Goede agent, slechte agent? – gewrocht, zoals niet ongebruikelijk is, op de onschuldigen. De vrouw van de Profeet, zeventig jaar oud, zit bij de voet van een raam met stenen posten, zit rechtop met haar rug tegen de muur, dood.
Mahoen, in de greep van de misère, blijft op zichzelf, zegt wekenlang nauwelijks een woord. De Overste van Djahilia stelt een politiek van vervolging in, die voor Hind te langzaam vooruit gaat. De naam van de nieuwe religie is ‘onderwerping’; nu bepaalt Aboe Simbel dat de aanhangers ervan zich moeten onderwerpen om te worden afgezonderd in de ellendigste sloppenwijk van de stad; aan een avondklok; aan een ban op in dienst neming. En er zijn vele fysieke aanvallen, op vrouwen wordt gespuugd in winkels, de mishandeling van de gelovigen door de bendes jonge Turken, die de Overste in het geheim onder controle heeft, vuur ’s nachts geworpen door een raam om te belanden tussen niets vermoedende slapers. En , door een van de bekende paradoxen van de geschiedenis, nemen de aantallen der gelovigen toe, als een gewas dat wonderbaarlijk groeit wanneer de condities van bodem en klimaat erger en erger worden.
Een aanbod wordt ontvangen, van de bewoners van de oasestad Jathrib in het noorden. Jathrib wil zij-die-onderwerpen onderdak verlenen als ze Djahilia wensen te verlaten. Hamza is van mening dat ze moeten gaan. ‘Je zult nooit je Boodschap hier afmaken, neef, geloof mij maar. Hind zal niet blij zijn totdat ze jouw tong heeft uitgerukt. Om niet te spreken van mijn ballen, excuseer mij.’ Mahoen, alleen en vol echo’s in het huis van zijn verlies, geeft zijn toestemming en de gelovigen gaan weg om hun plannen te maken. Khalif de waterdrager blijft achter en de hologige Profeet wacht op hem om te spreken. Verlegen zei hij: ‘Bode, ik betwijfelde je. Maar je was wijzer dan we wisten. Eerst zeiden we: Mahoen zal nooit een compromis sluiten; en je sloot een compromis. Toen zeiden we: Mahoen heeft ons verraden, maar jij bracht ons een diepere waarheid. Je bracht ons de duivel zelf, zodat we de werkingen van de Boze zelf konden gadeslaan en zijn omverwerping door de Gerechte. Je hebt ons geloof verrijkt. Ik heb spijt van wat ik heb gedacht.’
Mahoen bewoog zich weg van het zonlicht, dat door het raam viel. ‘Ja.’ Bitterheid, cynisme. ‘Het was een wonderlijk ding dat ik deed. Diepere waarheid. Jou de duivel brengend. Ja, dat klinkt als mij.’
(Mijn vertaling van een selectie uit Boek II: Mahound [i.e. Mahoen] van ‘The Satanic Verses’.)
Salman Rushdie met zijn omstreden boek (foto BT)
Salman Rushdie aan het woord
Ik ben geboren in India, en niet alleen in India, maar ook nog in Bombay – de meest kosmopolitische en de grootste smeltkroes onder de Indiase steden. In mijn schrijven en denken ben ik daardoor even sterk beïnvloed door de mythen en houdingen van de hindoes als die van de moslims (en ook mijn filmster Djibriel is een typerende figuur voor die verdraagzaamheid tussen godsdiensten, want zonder aanstoot te geven speelt hij hindoegoden, ondanks zijn moslimachtergrond). Evenmin ontbreekt in Bombay het Westen. Ik was al een kruising qua persoonlijkheid, een bastaard der geschiedenis, voordat die toestand nog werd verergerd door Londen.
Wie in India behoorde tot mijn generatie was tevens overtuigd van het essentiële belang van het visioen van Jawaharial Nehru inzake een seculier India. Voor India is het secularisme niet zo maar een opvatting: het is een kwestie van overleven. Als in India de sektarische godsdienstige politiek de overhand zou krijgen, zouden de gevolgen onvoorstelbaar gruwelijk zijn. Veel mensen in India zijn bang dat dit ogenblik wellicht nabij is. Mijn hele volwassen leven heb ik dat sektarisme bestreden. De Labour partij in Groot-Brittannië zou er goed aan doen om te kijken naar de gevolgen van de bereidheid van Indiase politici om in te spelen op dat sektarisme, en zich af te vragen of de kennelijke bereidheid van bepaalde Labour politici in Groot-Brittannië om dezelfde reden (stemmen) hetzelfde te doen, wel zo verstandig is.
Ten years after its publication, hundreds of Islamists burn effigies of Rushdie in Pakistan as parliament renews call for Britain to withdraw novelist’s knighthood (foto Aamir Qureshi/AFP)
Wonen in Bombay (en naderhand in Londen) betekent ook verliefd worden op de wereldstad. De stad als werkelijkheid en als metafoor vormt de kern van al mijn werk. “De moderne stad,” zegt een personage in ‘De Duivelsverzen’, “is de locus classicus van de onverenigbare feiten.” Nou, dat bleek maar al te waar. “Zolang ze elkaar ’s avonds passeren, is het zo erg nog niet. Maar als ze bij elkaar komen! Uranium en plutonium is het, ze laten niets van elkaar heel, boem.”Het is moeilijk onder woorden te brengen hoe het voelt te hebben geprobeerd een objectieve werkelijkheid te schetsen om er vervolgens het onderwerp van te worden…
Waar het om gaat is dit: de moslimcultuur is voor mij heel belangrijk geweest, maar het is bepaald niet de enige factor die me heeft gevormd. Ik ben een moderne – en modernistische – stedeling, die als enige constante de onzekerheid, en als enige zekerheid de verandering aanvaardt. Ik geloof in geen enkele god en doe dat al niet meer sinds ik een jonge puber was. Ik heb geestelijke behoeften, en mijn werk heeft naar ik hoop een morele en geestelijke dimensie, maar ik heb er vrede mee om te proberen in die behoeften te voorzien zonder mijn toevlucht te nemen tot iets als een idee van een Eerste Beweger of ultieme scheidsrechter.
Protesting in London against Salman Rushdie and Satanic Verses in 1989 (foto PA)
Om het zo simpel mogelijk te stellen: ik ben geen moslim. Het geeft een onzinnig en totaal misplaatst gevoel om als een soort ketter te worden omschreven terwijl ik al mijn leven lang een seculier, pluralistisch eclecticus ben. Ik word omgeven en omschreven door een taal die mij niet past. Ik verwerp de beschuldiging van godslastering omdat, zoals iemand in ‘De Duivelsverzen’ zegt: “waar geen geloof is, is geen godslastering.”
Ik verwerp de beschuldiging van afvalligheid, omdat ik nooit in mijn volwassen leven enig geloof heb beleden, en als je iets niet hebt beleden, kun je ook niet afvallig worden. De islam die ik ken, bepaalt duidelijk dat “er in geloofszaken geen dwang mag zijn”. De vele moslims die ik respecteer, zouden gruwen van de gedachte dat ze louter door geboorte tot hun geloof behoren, en dat ieder die aldus geboren is en vrijelijk verkiest om geen moslim te zijn, daarom mag worden gedood.
Wanneer ik word omschreven als een afvallige moslim, heb ik het gevoel alsof ik ben weggestopt achter een vals ik, alsof een schaduw vaste vorm heeft aangenomen, terwijl ik ben verbannen naar de schaduwen. Ook delen van de niet-islamitische Britse media hebben in bepaalde opzichten bijgedragen tot de schepping van dat valse ik, door mij af te schilderen als verwaand, hooghartig, hebzuchtig, schijnheilig en onbetrouwbaar. Er is beweerd dat ik bij voorkeur mijn naam zou verengelsen (“Simon Rushton”). En om te zorgen dat hij helemaal geen kant meer uitkan, is die Salman Rushdie ook nog “lichtgeraakt” en “paranoïde”, zodat elke poging van zijn kant om zich tegen falsificaties te verzetten, zal worden opgevat als een bewijs te meer van het bestaan van dat valse ik, die golem.
Protest (foto Teheran Magazine 1117)
De moslimaanval op mij heeft zeer veel baat gehad bij de schepping van dat valse ik. “Simon Rushton” speelt een prominente rol in diverse moslimschetsen van mijn verdorven, ontwortelde persoonlijkheid. Mijn “hebzucht” past goed in de complottheorie dat ik mijn ziel heb verkocht aan het Westen en een zorgvuldig beraamde aanval op de islam heb geschreven in ruil voor een bom geld. Ook “onbetrouwbaarheid” is nuttig in dit verband. Jorge Luis Borges, Graham Greene en andere schrijvers hebben hun gevoel beschreven dat er op de wereld onder hun naam een Ander rondloopt. Er zijn momenten dat ik bang ben dat mijn Ander me misschien wel geheel zal weten te vernietigen. […]
Dreigementen met geweld mogen ons niet de overtuiging opdringen dat de slachtoffers van intimidatie verantwoordelijk zijn voor het geweld waarmee wordt gedreigd. Maar ik ben me ervan bewust dat retoriek een onvoldoende antwoord is. Evenmin volstaat het om erop te wijzen dat zich bij mijn weten nog nooit in de literatuurgeschiedenis een controverse op deze schaal heeft afgespeeld. Als ik voor de publicatie tegen iemand had gezegd dat mijn boek zulke gebeurtenissen tot gevolg zou hebben, had ik pas met recht beschuldigd kunnen worden van verwaandheid.
Het is waar dat sommige passages in ‘De Duivelsverzen’ inmiddels iets profetisch hebben gekregen waar zelfs ik van schrik. “Jouw godslastering is onvergeeflijk, Salmaan… Jouw woorden tegenover Gods Woord stellen.” Et cetera. Maar het schrijven van een droom op basis van gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in de zevende eeuw van het christelijke tijdperk, en het scheppen van metaforen van het conflict tussen verschillende soorten “auteur” en verschillende typen “tekst”- het zeggen dat literatuur en geloof, evenals literatuur en politiek, strijden om hetzelfde grondgebied – is iets geheel anders dan tevoren weten dat je droom zal uitkomen, dat de metafoor zal gaan leven, dat je werk – en de uitgevers en verkopers ervan; en jijzelf – zal worden overspoeld door het conflict dat het tracht te onderzoeken.
In elk geval (schrale troost) had ik het bij het rechte eind.
The Burning of the Satanic Verses (foto BBC)
Boeken kiezen hun auteurs: de scheppingsdaad is niet uitsluitend rationeel en bewust. Maar wat betreft de behandeling van het geloof in de roman, en eerlijker kan ik het niet opschrijven, was het volgende alles wat “ik wist dat ik deed”.
Mijn opzet was om met behulp van het verbeeldingsproces de aard der openbaring en de macht van het geloof te onderzoeken. Het is heel duidelijk dat de mystieke openbaringservaring waarachtig is. Die uitspraak stelt de ongelovige voor een probleem: als we aannemen dat de mysticus, de profeet, daadwerkelijk iets ondergaat als een transcendente ervaring, en we toch niet kunnen geloven in een bovennatuurlijke wereld, ‘wat is er dan gaande’?
Onder meer om die vraag te beantwoorden, begon ik te werken aan het verhaal van “Mahoen”. Ik was me bewust dat het voorval van de “duivelsverzen” onder moslimtheologen een twistappel is; dat het leven van Mohammed voorwerp is geworden van een soort verering die sommigen als onislamitisch zouden zien, omdat Mohammed zelf altijd heeft beklemtoond dat hij maar een boodschapper was, een gewone man; en dat er daarom grote gevoeligheden speelden.
Ik meende oprecht dat het door mijn openlijk gebruik van verdichting voor elke lezers duidelijk zou zijn dat ik geen poging tot geschiedvervalsing deed, maar probeerde een roman te schrijven met de geschiedenis als vertrekpunt. Het gebruik van dromen, fantasie en dergelijk, was bedoeld om te zeggen: het gaat er niet om of dit nu “echt” Mohammed moet voorstellen, dan wel of het voorval van de duivelsverzen “echt” is gebeurd: het gaat erom te onderzoeken wat zo’n voorval duidelijk zou kunnen maken over het karakter van de openbaring, over de mate waarin er informatie wordt overgedragen en een wisselwerking bestaat tussen de bewuste persoonlijkheid van de mysticus en de mystieke gebeurtenis: het4 gaat om een poging tot doorgronding van de menselijke gebeurtenis van de openbaring. Het gebruik van de romanvorm was een manier om het soort afstand te scheppen dat naar mijn gevoel zou voorkomen dat het boek aanstoot zou geven. Daarin had ik het bij het verkeerde eind.
A protest against Rushdie and The Satanic Verses in St Peter’s Street, Derby (foto BT)
Djahilia, om nog maar eens het aloude recept van de Arabische verteller te gebruiken, dat ik zo vaak heb gebruikt in ‘De Duivelsverzen’, is tegelijkertijd “wel en niet” Mekka. De bijzonderheden van het maatschappelijke leven zijn voor een groot deel ontleend aan historisch onderzoek; maar het is ook een droom van een Indiase stad (het concentrische stratenplan verwijst bewust naar New Dehli, en als Djibriel in Engeland verblijft, wordt het ook een droom van Londen. Evenzo is het geloof der “Onderwerping” wel en niet de islam. Romans gebruiken feiten als uitgangspunt en verwijderen zich daar dan vandaan om te onderzoeken waar het werkelijk om gaat, en dat is maar zijdelings historisch. Als je dat niet ziet, als je fictie als feit behandelt, maak je een ernstige klasseringsfout. Het geval van ‘De Duivelsverzen’ is misschien wel een van de grootste klasseringsfouten uit de literatuurgeschiedenis.
Hier is nog meer van “wat ik wist”: ik wist dat er in en om de moslimtraditie tal van verhalen zijn over Mohammeds twijfel, onzekerheden, misstappen en verzotheid op vrouwen. Voor mij werd hij daardoor levendiger, menselijker, en dus boeiender, dwong hij zelfs meer bewondering af. De grootste mensen moeten niet alleen worstelen met de wereld, maar ook met zichzelf. Ik heb nooit getwijfeld aan Mohammeds grootheid, en ik geloof ook niet dat de “Mahoen” uit mijn roman wordt gekleineerd doordat hij als mens wordt geschetst.
Ik wist dat de islam allerminst homogeen is, of zo absolutistisch als sommige van de voorvechters doen voorkomen. De islam omvat de twijfel van Iqbal, Ghazali en Khayyam, maar ook de bekrompen zekerheden van Shabbir Akhtar van de Raad van Moskeeën uit Bradford en Kalim Siddiqui, directeur van het pro-Iraanse Mosliminstituut. De islam omvat schunnige taal naast decorum, oneerbiedigheid naast absolutisme. Ik wist veel over de islam, wat ik bewonderde; en nog altijd enorm bewonder; ik wist ook dat de islam, net als alle grote wereldgodsdiensten, uit zijn naam afschuwelijke daden had zien verrichten. […]
‘Hij heeft het met opzet gedaan’ is een van de merkwaardigste beschuldigingen die ooit tegen een schrijver zijn uitgebracht. Natuurlijk heb ik het met opzet gedaan. De vraag is, en die heb ik trachten te beantwoorden: wat is dat “het” wat ik heb gedaan?
Wat ik niet heb gedaan, was samenzweren tegen de islam; of een tekst schrijven – na jarenlang werken en schrijven tegen het racisme – waarin wordt aangezet tot rassenhaat; of wat dan ook in die geest. Mijn golem, mijn valse Ander, is wellicht tot dergelijke daden in staat, maar ik niet.
Protest in Nederland (foto Greedmedia)
Zou ik anders hebben geschreven als ik had geweten wat er zou gebeuren? Eerlijk gezegd: ik weet het niet. Zou ik nu iets in de tekst veranderen? Nee. Het is te laat. Zoals Friedrich Dürrenmatt schreef in ‘Die Physiker’: “Wat eenmaal is gedacht, kan niet meer ongedaan worden gemaakt.”
De controverse rond ‘De Duivelsverzen’ dient te worden beschouwd als een politieke gebeurtenis, en niet louter als een theologische. In India, waar de ellende begon, heeft het islamitisch-fundamentalistische parlementslid Syed Shahabuddin mijn roman gebruikt als stok om de wankelende regering Rajiv Gandhi te bedreigen. De eis om het boek te verbieden, was een machtsspel om de kracht te tonen van het moslimelectoraat, waar de Congrespartij van oudsher op heeft gesteund en waar ze moeilijk zonder kon. (Ondanks het verbod heeft de Congrespartij de moslims en de verkiezingen evengoed verloren. Bouw niet op Shahabuddins.)
In Zuid-Afrika kwam de rel van pas om een wig te drijven tussen de moslims en niet-moslims onder de leden van het UDF. In Pakistan probeerden de fundamentalisten er het politieke initiatief mee te heroveren nadat ze bij de algemene verkiezingen waren afgedroogd. Ook in Iran viel het voorval alleen goed te begrijpen als het in de context werd gezien van de binnenlandse twisten. En in Groot-Brittannië, waar door seculiere en godsdienstige leiders al meer dan tien jaar werd gedongen naar de macht in de gemeenschap, en waar al geruime tijd hoofdzakelijk seculiere organisaties als de IWA (Indian Workers Association) in opkomst waren, heeft de “zaak” het machtsevenwicht doen terugslaan naar de moskeeën. Geen wonder dus dat de diverse raden van moskeeën er weinig voor voelen het protest te staken, ook al vinden tal van moslims over het gehele land het gênant, beschamend zelfs, om te worden geassocieerd met dergelijke bekrompenheid en gewelddadigheid.
‘De verantwoordelijkheid voor geweld ligt bij degenen die het plegen.’ In de afgelopen twaalf maanden is er personeel van boekhandels afgetuigd, bespuugd, beledigd; boekhandels zijn bedreigd en meer dan eens daadwerkelijk met brandbommen bestookt. Personeel van uitgeverijen is geconfronteerd met een campagne van scheldbrieven, intimiderende telefoontjes en dreigementen met dood en bommen. Ook betogingen hebben meer dan eens een gewelddadig karakter aangenomen. Tijdens de grote mars in Londen afgelopen zomer, zijn vreedzame tegenbetogers voor menselijkheid en secularisme tegen de grond geslagen en is een tegendemonstratie van de (hoofdzakelijk islamitische) groepering Vrouwen tegen het Fundamentalisme bedreigd en beledigd.
Young pro-iranian hizbullah girls demonstrating against Salman Rushdie near Beirut in February 1989. (Foto Nabil Ismail/AFP)
Er is geen reden denkbaar waarom zulk optreden moet worden toegestaan omdat het plaatsvindt in naam van de gekrenkte godsdienst. Als we het dan moeten hebben over “laster” en “belediging”, dan is de campagne tegen ‘De Duivelsverzen’ heel vaak zo lasterlijk en beledigend geweest als maar mogelijk is.
Het gevolg is dat de racistische standpunten zich hebben verhard. Ik heb het Britse racisme niet uitgevonden, ook niet in ‘De Duivelsverzen’. De Commissie voor Rassenongelijkheid, die mij er nu van beschuldigt de rassenbetrekkingen te schaden, weet dat ik jarenlang aan alle mogelijke zwarte en blanke groeperingen en werkgroepen de video van mijn antiracistische lijn.
Ik heb nooit racisten aangemoedigd of aangespoord: maar het tegendeel geldt voor de leiders van de campagne tegen mij, die zorgen voor een versterking van de ergste racistische stereotiepen van moslims als repressieve, antiliberale, censurerende godsdienstfanaten. Als Norman Tebbit de oude liedjes van Enoch Powell weer te gaan zingen en als zijn klaagzang over de multiculturele samenleving gehoor vindt in het land, dan moet een deel van de verantwoordelijkheid daarvoor ten minste worden gelegd bij degenen die boeken verbranden en die ze, als ze konden, zouden verbieden.
Ik ben niet de eerste schrijver in de moderne tijd die wordt vervolgd door het islamitische fundamentalisme: de grootste namen zijn er al het slachtoffer van geworden, zoals de Iraanse schrijver Ahmad Kasravi, doodgestoken door fanaten, en de Egyptische Nobelprijswinnaar Naguib Mahfouz, vaak bedreigd, maar gelukkig nog altijd onder ons. Ik ben niet de eerste schrijver die beschuldigd wordt van godslastering en afvalligheid; waarschijnlijk zijn dat zelfs de gangbaarste wapens waarmee het fundamentalisme in de moderne tijd heeft geprobeerd de creativiteit aan banden te leggen. En daarom is het triest dat er zo weinig aandacht aan die essentiële literaire context; en dat westerse critici als John Berger, die eens messiaans heeft gesproken over de noodzaak van nieuwe manieren van zien, zich nu bereid tonen om één zo’n manier te bevoorrechten boven een andere, om een godsdienst die kan bogen op een miljard gelovigen te beschermen tegen de eenzame figuur van één enkele schrijver die zwaait met een “onleesbaar” boek. […]
Er is een grote golf van vrijheid over de wereld gespoeld. Wie die weerstaat – in China, in Roemenië – belandt in een bloedbad. Ik zou de moslims willen vragen – die grote massa van gewone, fatsoenlijke, weldenkende moslims tot wie ik me in gedachten hoofdzakelijk heb gericht in dit stuk – om te besluiten met die golf mee te gaan, nee te zeggen tegen bloedvergieten; niet toe te staan dat moslimleiders de moslims voorstellen als minder verdraagzaam dan ze zijn. ‘De Duivelsverzen’ is een serieus werk, geschreven uit het standpunt van een gelovige. Laat gelovigen dat aanvaarden en de zaak laten rusten.
[…]
Ons leven leert ons wie we zijn.
Salman Rushdie, Volkskrant 6-2-1990, pg. 6.
Satan Rushdy (foto youthkiawaaz)
De bijgevoegde PDF bevat artikelen over ‘De Duivelsverzen ‘ en ‘The Satanic Verses’ uit Wikipedia (pp. 1-19), gevolgd door ‘community reviews’ (pp. 20-66). Dan volgt het artikel van Reem Saied met de titel ‘What is so controversial about Salman Rushdie’s “The Satanic Verses”? Why is it banned in different countries?’ Met 20 antwoorden (pp. 67-89). Dit wordt gevolgd door het artikel van Todd Green met de titel ‘The Satanic Verses 25 Years Later: Why the Rushdie Affair Still Matters’ (pp. 90-92). Dan volgt ‘The Satanic Verses Study Guide’ met een samenvatting van het boek en een ‘Character List’ (pp. 92-108). Tot slot is er het artikel ‘A Fundamental Fight’ van Paul Elie (pp. 109-131).
The author Salman Rushdie has been attacked on stage during an event in New York state. Police have confirmed that he was stabbed. A man has been arrested in connection with the attack | https://t.co/UBhQEWy3gp pic.twitter.com/dqU9fwbD1X
— RTÉ News (@rtenews) August 12, 2022
Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/?s=Salman+Rushdie
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-wereld-van-mohammed-1/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-wereld-van-mohammed-2-het-einde-der-tijden/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-wereld-van-mohammed-3-de-duivelsverzen-de-ster/
Plaats een reactie