Cor Hendriks – Assepoesters Slippertje (4): De tweede schoen & de gestolen schoen
De tweede schoen
We zagen in ‘De Reiskameraad’, dat de prinses als tweede raadsel aan haar schoen dacht, alsof ze er maar ééntje heeft. Schoenen komen echter per paar, zoals ‘De listige Schapendief’ (ASLL, 311f N°140) wist. In dit Friese sprookje is sprake van een ex dief, die tegen een boer opschept over zijn vroegere daden en die dan moet bewijzen. Als een slagersjongen uit de stad een schaap komt kopen, zegt de dief tegen de boer de jongen het schaap te zullen afpakken zonder dat deze het zal merken en met een paar nog goede schoenen in zijn hand gaat hij de slagersjongen achterna, komt hem via een kortere weg voor en legt de schoenen neer, zo’n 200 passen uit elkaar en verbergt zich in het kreupelhout. De knecht ziet de eerste schoen en loopt door, maar als hij bij de tweede komt, bindt hij het schaap vast en rent terug naar de eerste schoen, maar als hij ermee terugkomt, is het schaap verdwenen. Hij gaat terug naar de boer en krijgt op krediet een nieuw schaap mee. Zodra hij weg is, zegt de dief het nogmaals te willen proberen. Weer neemt de dief een voorsprong, verstopt zich in de struiken en blaat als een schaap, als de jongen langskomt. Deze denkt zijn schaap te hebben teruggevonden, bindt zijn schaap vast en gaat in de struiken zoeken. Als hij terugkomt, is ook het tweede schaap weg.
De truc met de schoenen komen we ook tegen in het Duitse sprookje ‘De Russische Galg’ (Zaunert, 134f N°25) over prins Karl, de zoon van de hertog van Pommeren, die door zijn vader erop uit gestuurd wordt om met Galethee, de dochter van zijn vriend de Russische keizer, te trouwen. Maar omdat de hertog nogal dronken was, als hij deze opdracht in zijn testament schrijft, staat er in plaats van de Russische Galethee, dat Karl de Russische Galg moet verwerven en dus besluit Karl zich bij een boevenbende aan te sluiten en als proef verricht hij bovenstaande truc met een schede en een sabel. Als de slager als tweede het sabel ziet liggen, bind hij de os vast en rent terug naar de schede. Maar die ligt er ondertussen niet meer en als hij terugkomt bij de boom, zijn os en sabel ook verdwenen!
Van het idee, dat bij de ene schoen een tweede hoort, wordt op handige wijze gebruik gemaakt in het Italiaanse ‘De beide vorstenkinderen van Monteleone’ (Karlinger, 208f N°45), waarin de heldin al de juwelen, die ze van haar moeder geërfd heeft, naar een goudsmid brengt en hem daarvan een uitermate kostbare sandaal laat vervaardigen. Op de dag, dat haar broer naar de galg gevoerd wordt, stelt zij zich op langs de route met voor zich op een zilveren theeblad de sandaal (een handschoen in ‘De belasterde koopmansdochter’ van Afanasiev, 410; vergelijk de oorring in CAT 922*E). Als de koning in zijn wagen langsrijdt, smeekt ze hem om gerechtigheid: één van zijn ministers heeft haar sandaal gestolen en ze wijst op degene, door wie zijn schuld haar broer ter dood gebracht zal worden. “Hoezo zou ik uw sandaal gestolen hebben?” riep de minister, “ik heb u nooit eerder gezien.” – “Hoe kunt u zich er dan op roemen mijn gunst te hebben genoten?”, waarop de vrouw de toedracht aan de koning onthult, de broer bevrijd en de minister opgehangen wordt.
In het legende sprookje ‘Die heilige Frau Kummernis’ (BP III, p. 241-244 N°157a = Grimm 1815 N°66) knielt een arme speelman voor het beeld van de heilige Kommernis, waarop de heilige een van haar gouden slippers (Pantoffeln) laat vallen voor de pelgrim, die dankbaar de gift aanneemt. Echter al snel wordt de gouden schoen vermist en bij de violist gevonden, die als dief wordt veroordeeld tot de galg. Op weg daarheen komen ze langs de kerk en de speelman vraagt nog eenmaal te mogen spelen om bij de heilige zijn nood te kunnen beklagen. Maar zodra hij met de stok de eerste strijk zet, valt de andere gouden slipper en toont zo de onschuld van de violist aan, die daarop wordt vrijgelaten. BP, 242 wijzen op een tweede sage over de aan een andere arme violist geschonken gouden schoen uit het begin van de 13e eeuw, die vastzit aan een oud Christusbeeld, de beroemde Volto Santo in de Dom van Lucca, dat de uit hout gesneden Heiland laat zien in lang gewaad, de schoen aan de rechtervoet zit los en wordt door een er onderstaande kelk opgenomen (et cetera).
Een Vlaamse versie heet ‘De muiltjes van Onze Lieve Vrouw van Sint Andries’ (van der Berg, Volksverhalen uit Antwerpen, Utrecht /Antwerpen 1981, 186f N°268, naar De Mont, die verwijst naar de Duitse ballade Der Geiger zu Gmünd van Justinus Kerner (zie BP III, 243 nt. 1). Hier steelt (!) een soldaat (tijdens de Franse bezetting aan het eind van de 18e eeuw) een van de goud geborduurde en met edelstenen versierde “sloefen” (muiltjes) van het Maria beeld, wordt gegrepen, krijgt wroeging, bidt tot Maria en droomt, dat ze hem zegt aan de rechters te vertellen, de sloef van haar gekregen te hebben. Hij doet dit, wordt voor leugenaar uitgemaakt en voor het beeld gebracht. De overste vraagt aan het Maria beeld, of het waar is, waarop de Heilige Maagd de soldaat haar andere muiltje toesteekt. En dit is de reden, waarom Onze Lieve Vrouw van Sint Andries geen muiltjes draagt.
Voor één schoen: zie ook Eliot, Mythen der Mensheid, 124-6: klok, door Kwan Joe, bij de derde keer springt de dochter er in, dwerg: keizer Ming Hoeang’s droom, p. 135: Lan Tsai-ho: het genie met de rode voetjes (vergelijk Het meisje met de zwavelstokjes), BP III, p. 121, een variant van KHM 139: als antwoord gooit de verstopte herder een oude schoen.
De gestolen schoen
De minister uit ‘De beide Vorstenkinderen van Monteleone’ had de schoen niet gestolen, maar de kleine Napolitaan in ‘De dappere soldaat’ (Karlinger, p. 70-76 N°18) deed het wel. Hij was tezamen met een Romein en een Florentijn uit het leger gedeserteerd, een trio te vergelijken met de drie kleermakers uit ‘Het slimme kleermakertje’. Ze trekken door de woestenij en komen daarna bij een woud aan. Ze besluiten ’s nachts om beurten de wacht te houden, de Romein is als eerste aan de beurt. Een reus komt, maar de soldaat weet hem te onthoofden en werpt het lijk in een nabije kloof, zegt er echter niets over tegen zijn kameraden. Ook bij de Florentijn arriveert een reus, die hij met een snelle sabelslag onthoofdt, waarna hij het lijk in de kloof gooit. Ook hij zegt daar niets over, wekt de kleine Napolitaan, die eveneens bezoek krijgt van een reus, hem onthoofdt en in de kloof werpt. Nu zou hij de Romein weer moeten wekken, gaat echter op onderzoek uit naar de herkomst van de reus, ziet een licht schemeren, komt bij een huisje, waar drie oude vrouwtjes bij een vuur zitten te kletsen: “Het is al middernacht en onze mannen zijn nog steeds niet thuisgekomen.” Ze besluiten op onderzoek uit te gaan. “Ik neem de lamp, waarmee men 1000 mijl ver kan zien.” – “Laat ik het zwaard nemen, dat bij iedere draai een heel leger vernietigt” – “Ik pak het geweer, waarmee de wolvin van het koninklijk paleis kan worden gedood.” Ze gaan naar buiten, waar de Napolitaan hen één voor één omlegt en de voorwerpen afneemt. Met de lamp ziet hij 1000 mijl verder een leger een slot bewaken en op het balkon van het kasteel zit een wolvin vastgeketend. Hij draait het zwaard en alle soldaten storten ter aarde; hij heft het geweer op en schiet de wolvin neer. Dan besluit hij de zaak van nabij te gaan bekijken (de 1000 mijl zijn overdreven). Eenmaal in het slot doorloopt hij alle kamers, zonder ergens iemand aan te treffen, tot hij in de laatste en mooiste kamer komt, daar ligt in een stoel een meisje te slapen. Hij neemt het ene pantoffeltje, dat van haar voet is gevallen, steekt het in zijn zak, geeft het meisje voorzichtig een kus en sluipt weg. Iets later ontwaakt het meisje, roept haar hofdames, die ook wakker worden en constateren, dat de betovering is verdwenen. De prinses is ontwaakt, evenals het leger en de wolvin, die gedood was, komt tot leven. Maar waar is hun redder, die de linker pantoffel heeft meegenomen? De koning laat aankondigen, dat de redder met de prinses mag trouwen, maar niemand meldt zich. Dan komt de prinses op een idee en laat een herberg bouwen met daarop de tekst: “Hier eet, drinkt en slaapt men drie dagen gratis.” Zelf gaat ze voor waardin spelen en velen komen langs, zo ook de drie soldaten. Als ze gegeten hebben vraagt de waardin, of ze nog iets te vertellen weten en uiteraard komt het bovenstaande verhaal en de Napolitaan toont haar de pantoffel, et cetera.
Hetzelfde verhaal (ATU 304), eveneens over een meegenomen pantoffel, zien we in het Zweedse ‘Van enigen, die een grote erfenis haalden’ (Schier, p. 71-74 N°15):
Een vrouw gaat met haar drie zonen ergens een erfenis ophalen. Daarbij komen ze door een groot woud, waar ze de nacht moeten doorbrengen. De jongste staat met zijn geweer op wacht, gaat wat rondlopen in het bos en ziet hoe drie rovers rondom een kampvuur vlees zitten te braden. Als één van hen een stuk wil proeven, schiet de jongen met zijn wapen het uit zijn vingers en daarom geeft de rover zijn buurman een klap. Daarna schiet de knaap ook bij de buurman het vlees weg en deze slaat de derde rover. Als die het vlees probeert, heeft hij niemand meer om te slaan, ontdekt de jonge knaap en nodigt hem uit hen te helpen met een klusje, omdat hij zo goed kan schieten. Ze nemen hem mee naar een slot, waar een grote hond zit, waar de rovers bang voor zijn. De knaap legt de hond neer en gaat als eerste door een geheime kruip weg het slot in. Zodra de eerste rover, die na hem komt, zijn hoofd door het gat steekt, slaat de knaap het er af en trekt de rest van het lichaam naar binnen. Zo doet hij het bij alle drie, gaat vervolgens het slot in en komt dan in een zaal, waarin een grote tafel vol met eten en drinken staat, hij laat het zich goed laat smaken. Dan gaat hij naar een andere kamer, waar een prinses ligt te slapen. Hij doet het met haar (!), neemt dan haar rechter kous en schoen (ze was ’s nachts aangekleed uit vrees voor de rovers) en snijdt de tongen uit de kop van de rovers en steekt die in zijn ransel. Dan gaat hij terug naar zijn moeder en broers, die hij wakker maakt, waarop ze hun reis voortzetten en de erfenis ophalen.
Op de terugweg komen ze weer langs het paleis van de koning, waar ondertussen de prinses een kind heeft gekregen, zonder dat men weet wie de vader is. Daarom heeft de koning een bord langs de kant van de weg laten zetten met de tekst: “Wie van zijn belevenissen vertelt, kan zoveel eten en drinken krijgen als hij wil hebben.” De jongste ziet het bord en wil erheen gaan en schoorvoetend volgen de anderen hem. De moeder en de twee broers zijn snel uitverteld; ze hebben een erfenis opgehaald. Dan komt de jongste en vertelt van de overnachting in het woud en zijn grap met de drie rovers. Zijn moeder geeft hem een draai om zijn oren vanwege zijn leugens; maar de koning wil meer horen en de jongen vertelt, dat hij in opdracht van de rovers een grote hond doodschoot bij een kasteel. Weer krijgt hij een klap van zijn moeder, maar de koning laat hem verder vertellen, nog enige malen wordt hij onderbroken, tot hij tenslotte de kous, de schoen en de drie tongen te voorschijn haalt (de prinses past de schoen) en met de prinses mag trouwen.
Nog uitgebreider vinden we het verhaal terug bij Grimm in ‘De bekwame Jager’ (KHM 111: Der gelernte Jäger; II, p. 129-135):
Een jonge slotenmaker trekt de wereld in om zijn fortuin te zoeken, hij gaat bij een jager in de leer, die hem bij het afscheid een geweer geeft, dat nooit mist. Verder trekkend komt hij in een groot bos. ’s Avonds klimt hij in een hoge boom (tegen de wilde dieren) en ziet rond middernacht een lichtpuntje. Hij gaat er heen en het blijkt een enorm vuur, waarboven drie reuzen een os aan het roosteren zijn. Tot drie keer toe schiet de jager een reus het vlees uit de vingers, met onderlinge oorvijgen tot gevolg, en de reuzen nodigen hem uit hen te helpen bij hun plan om een prinses te ontvoeren, die gevangen zit in een toren achter een groot meer, dat naast het bos ligt. Probleem is een hondje, dat begint te blaffen als iemand in de buurt komt en zo het hele paleis uit de slaap wekt. De jager gaat mee en met een roeiboot steken ze het meer over. De hond komt aanrennen, maar voordat hij blaffen kan, schiet de jager hem neer. De jager laat de reuzen buiten wachten, terwijl hij het kasteel verkent, waar iedereen in diepe slaap is. In de eerste kamer hangt een zilveren zwaard met een gouden ster aan de muur en op tafel ligt een brief, waarin staat, dat de bezitter van het zwaard elke tegenstander kan overwinnen (Zwaard van de Overwinning). Dan komt hij in de kamer, waar een buitengewoon mooie prinses slaapt. Hij neemt één van haar slippers, de rechter hoek van haar sjaal en een stuk uit haar nachtkleed (hij knipt als een kleermaker). Terug bij de reuzen laat hij hen één voor één door een gat naar binnen kruipen, waarbij hij hen beurtelings het hoofd afhakt. Dan snijdt hij hun tongen af, stopt die bij de rest van de spullen in zijn ransel en besluit terug te gaan naar zijn vader. De koning vindt de volgende morgen de dode reuzen, de prinses mist haar slipper, et cetera, maar niemand weet iets. Dan zegt een eenogige, een erg eng uitziende kapitein van het leger, de reuzen te hebben gedood, waarop de koning hem de hand van zijn dochter aanbiedt, die daar geen trek in heeft en nog liever de wijde wereld intrekt. Haar vader laat haar boerenkleding aantrekken en ze begint een handel in aardewerk, die haar vader laat vernielen om haar alsnog tot het huwelijk te dwingen. Wanneer ze blijft weigeren, laat hij een hutje voor haar bouwen in het bos, waar ze haar leven lang moet verblijven en gratis koken voor iedereen. Op de deur hangt een bord: “Vandaag gegeven, morgen verkocht.” Ook de jager hoort van dit hutje en besluit ook eens gratis te gaan eten en wordt door de waardin, de prinses, herkend aan haar vaders zwaard. Ze vraagt hoe hij er aan komt. Hij vertelt het verhaal en toont de bewijzen. Overgelukkig neemt de prinses hem mee naar haar vader, waarna de bruiloft wordt voorbereid, ogenschijnlijk met de valse legerkapitein, die vlak voor de plechtigheid geconfronteerd met de vraag, waar de tongen van de reuzen zijn, en hij antwoordt, dat ze geen tongen hebben. Dan vraagt de koning hem, wat er zou moeten gebeuren, met wie hem bedriegt. “Die moet in stukken getrokken worden!” Daarop trouwen de jager en de prinses, terwijl de legerkapitein in stukken wordt getrokken.
Vergelijk Poortinga, p. 120-126 N°36: ‘De prinses, die een herberg hield.’
Een Vlaamse versie is ‘Het Tovergeweer’ (ASLL, p. 167-169 N°83):
Een jager met een tovergeweer (dat niet kan missen) komt dwalend door het woud bij een kasteel uit, waarin een prinses wordt bewaakt door soldaten en drie kameniersters, en ontmoet in dat bos drie reuzen, die hij tot razernij brengt door hen de pijp uit de mond te schieten. De reuzen kunnen hem goed gebruiken voor hun plan om het kasteel te overvallen en om de prinses te ontvoeren. Tegen middernacht gaan ze er heen en de jager stelt met zijn tovergeweer de bewakers buiten gevecht en wordt door de reuzen omhoog getild om door een klein raampje binnen te kunnen kruipen. Dan doet hij voor de reuzen het onderste luik van de deur open, zodat ze één voor één kruipend naar binnen kunnen. Met zijn geweer schiet hij ze dood en trekt hun lijken één voor één naar binnen. Dan gaat hij naar de slapende prinses, kust haar en schrijft een brief. Verder neemt hij een zakdoek, een ring en een broche mee. De volgende ochtend verklaart een stalknecht, dat hij de reuzen gedood heeft en de koning wil hem de hand van zijn dochter geven, die echter weigert, omdat hij de ontvreemde voorwerpen niet kan tonen. De prinses vlucht het woud in en neemt haar intrek in een verlaten huis, waar ze een bord ophangt met de tekst: “Hier logeert voor niemendal, wie zijn leven verhalen zal.”
Drie jaar later klopt de jager met zijn tovergeweer aan haar deur, vertelt zijn verhaal, toont de bewijzen en wordt door de prinses naar de koning meegenomen, et cetera.
Dezelfde verhaalelementen (maar zonder prinses) vinden we in het Vlaamse ‘De kleine scherpschutter’ (ASLL, 469f N°252): een weduwe heeft vier zonen, drie grote, die elke dag op jacht gaan, en een kleine, die bijna nooit mee mag, maar die voor zichzelf een kruisboog gemaakt heeft, die zo goed is geworden, dat hij nooit zijn doel mist. Op een keer gaat hij er alleen op uit en tegen de middag is hij al ver van huis verwijderd als hij een donderend geluid hoort. Het zijn twee reuzen, die zijn kant opkomen, en hij verstopt zich snel in een boom. De reuzen maken een groot vuur en braden daar een stuk wild op. Als de eerste wil proeven, schiet de jongen het stuk vlees van zijn vork en de tweede overkomt hetzelfde. De jongen schiet nog een paar keer met zijn boog, steeds hetzelfde resultaat, totdat de reuzen hem uitnodigen, want ze kunnen hem goed gebruiken om het kasteel te overvallen, waar op het dak een grote krokodil zit. De jongen mag het driemaal proberen, mist twee maal, waarop de reus hem zijn zwaard bedreigt. Dan schiet hij raak en de krokodil stort met een doodskreet naar beneden vanaf het dak. Vervolgens hakken de reuzen een gat in de kasteelmuur en de jonge boogschutter moet de boel gaan verkennen en krijgt als wapen het zwaard mee. Als de reuzen naar binnen kruipen, slaat hij hen één voor één de kop af. In het kasteel ontmoet hij een vriendelijke man, die hem zegt, dat alles voor hem bedoeld is om met zijn moeder en broers nog lang en gelukkig te leven.
Deze jongste broer is natuurlijk Klein Duimpje, zoals we kunnen zien in het Slowaakse ‘Janko Doppertje’ (Durickova, 65-77), die zo heet, omdat hij niet groter is dan een doperwt. Hij heeft een ongelooflijk machtig zwaard, waarmee hij de wereld intrekt. ’s Avonds komt hij in een groot bos bij een kampvuur aan, waaromheen twaalf rovers een os aan het braden zijn. Ze spoelen de os weg met wijn en Janko mikt ze één voor één met dennenappels het glas uit de hand. De rovers kunnen niet ontdekken, waar hij zich bevindt. Tenslotte komt hij te voorschijn en zegt, dat hij ook een rover is, dat komt de rovers als een kostelijke grap voor. Ze komen niet meer bij van het lachen, totdat Janko met zijn zwaard over hun hoofden heen zwaait. Dan worden ze plotseling zo mak als schapen en nemen Janko in hun bende op. (…) De rovers vertellen hem van een kasteel met dak van goud, hier in de buurt, dat ze niet kunnen beroven, omdat telkens de haan op het dak gaat kraaien als iemand binnen een mijl van het kasteel komt. Ze gaan er naar toe en als ze tot op een mijl bij het kasteel gekomen zijn, slingert Janko zijn zwaard naar de haan, die, voordat hij een kik kan geven, van het dak wordt gemaaid. Ze gaan naar het kasteel en Janko kruipt door het sleutelgat naar binnen en wil net voor zijn kameraden het raam openen, als hij de rovers buiten hoort zeggen: “Zonder zijn zwaard is die dreumes niks waard; nu kunnen we hem doden!” – “Mooie kameraden,” denkt Janko, die doet of hij niets gehoord heeft en de rovers één voor één naar binnen laat komen, waar hij hen bewusteloos slaat en als ze er allemaal zijn, vastbindt, waarna hij zich bij de koning laat aandienen. (….)
Literatuur
Bolte, Joh. & Polivka, Georg, Anmerkungen zu den Kinder- und Hausmärchen der Gebrüder Grimm I-V, Leipzig 1913-1930 (BP)
Ďuríčková, Mária, De witte vorstin. Slowaakse Sprookjes, Baarn 1977 (= 1973)
Eliot, Alexander, Mythen van de mensheid, Amsterdam/Hasselt 1977 (= Myths, Maidenhead 1976)
Grimm, Brüder (ed.), Kinder- und Hausmärchen Band 2+3, Stuttgart 1980
Jong, Eelke de & Hans Sleutelaar, Alle Sprookjes van de Lage Landen, Amsterdam 1985 (= ASLL)
Karlinger, Felix (ed.), Italienische Volksmärchen, Düsseldorf-Köln 1973
Poortinga, Ype, De ring van het licht. Friese volksverhalen, Baarn-Leeuwarden 1977
Schier, Kurt (ed.), Schwedische Volksmärchen, Düsseldorf-Köln 1971
Zaunert, Paul (ed.), Deutsche Märchen seit Grimm, Düsseldorf-Köln 1964
Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Bertje+Doperwtje
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-1-het-glazen-muiltje-een-studie-van-het-einde-van-sprookjes/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-2-motiefstudie-van-de-versleten-schoenen/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-assepoesters-slippertje-3-rode-schoenen-de-zevenmijlslaarzen/
Plaats een reactie