Barbara Stoeltie – Tilly, Leven en Lijden van een Zeeuws Meisje, Her Inneringen aan Mathilde Willink





Graf Mathilde Willink, 07 juli 1938 – 25 oktober 1977, begraven op maandag 31 oktober 1977 op West Gaarde. Het graf had geruimd kunnen worden, maar is over genomen door de begraafplaats
https://www.studiokoning.nl/Foto_24/Mathilde_Willink.html


























































Barbara Stoeltie met Tilly | Mathilde
Tilly, Leven en Lijden van een Zeeuws Meisje, Her Inneringen aan Mathilde Willink
Donder dag ochtend 26 oktober 1977
Het is koud in de telefoon cel op het Ambiorix Plein en als ik de hoorn van het toestel af haak, schrik ik van het contact met het ijs koude metaal.
‘Hallo Ma, Hoe Gaat Het met Jullie? Komen Jullie dit Weekend naar Ons Toe? De Zater Dag is het Erg Druk in Brussel en (…)’
‘Het Spijt Me, dat ik Je Moet Onder Breken‘ zegt Gina en haar stem klinkt zorgelijk, ‘Maar ik heb Slecht Nieuws.’
‘Jullie Komen Niet (…)’
‘Nee, Alles Gaat Door, maar Roy Belde Me Gister Avond, Om dat hij Had Gehoord, dat Mathilde is Over Leden en Van Ochtend Stond Het op de Voor Pagina van De Telegraaf. Ze heeft Zelf Moord Gepleegd en Nu ik je Toch aan de Lijn heb (…)’
Ze gaat door met haar verhaal, maar ik kijk onder tussen naar mijn weer spiegeling in het beslagen glas en denk aan Mathilde, die vorig jaar ging jagen op de Veluwe en een ree bokje schoot.
Toen ik haar vroeg waar òm, antwoordde ze, dat het doden van een dier niets in hield en het een kwestie was van paar seconden. ‘Je Legt Aan‘, zei ze, ‘Mikt tussen de Ogen en Het is Zò Gebeurd (…)’
En nu denk ik aan die dag en krijgen haar woorden een wrange na klank.
¶
Herfst 1976
Ik zit met Mathilde in een trein naar Den Haag. We hebben de coupé hele maal voor ons zelf en aan de manier, waar op ze mij aan kijkt, merk ik, dat ze op het punt staat haar hart uit te storten.
‘Ik Doe Het als het Verval Zichtbaar Word‘, zegt ze met haar lang gerekte, Zeeuwse accent. ‘Ik Trek mijn Mooiste Gewaadje Aan, Neem de Trein naar Parijs en Spring in Vol Ornaat van het Topje van de Eiffel Toren! Als Mathilde Willink Zelf Moord Pleegt Moeten de Kranten er Bol van Staan!’
‘Dat Lukt Nooit, Mathilde.’
‘En Waar Om Niet?’
‘Om dat de Eiffel Toren Veel Breder is bij de Basis. Is Het Je Nooit Op Gevallen dat hij Op een Vrouw Lijkt, die Recht Op Staand Plast? Geloof me, Je Loopt het Risico, dat Je op het Plat Form van de Eerste Étage te Pletter Slaat en als een Zeep Bel uit Elkaar Spat. Ik heb Ooit het Verhaal Gelezen van een Vrouw, die van de Top van de Eiffel Toren Sprong en een Verdieping Lager met haar Rechter Been tussen de Spanten Geklemd Zat. Het Duurde Uren, Voor dat Ze haar Konden Vrij Maken en Je kunt Je Voor Stellen Wat Dat Betekent (…)’
Ze kijkt me uit dagend aan en haar grijs blauwe ogen lichten op. Ik ken die donder blik maar al te goed, want ik heb de nodige ervaring met haar onvoorspelbare drift buien. Mathilde duldt geen tegen spraak en wordt nukkig als een verwend kind als het om een aan val op haar droom wereld gaat
‘Dan Jaag ik me een Kogel door de Kop met het Pistool, dat ik van Paultje heb Gekregen‘, protesteert ze. ‘Ik Trek mijn Mooiste Gewaadje Aan, Ga op mijn Hemel Bed Liggen en Bel Henk Van der Meijden voor dat ik de Trekker OverHaal!’
‘Stel Je voor, dat het Schot Zijn Doel Mist en Je voor de Rest van je Leven in een Rol Stoel Zit?’
Het blijft een paar seconden stil, maar ze her pakt zich en verrast ze mij met een verslag over haar seks leven met Willink. Het is de eerste keer, dat ze daar iets over los laat en ik krijg de in druk, dat ik een voyeur ben, die stiekem een vrijend stel begluurt.
‘Weet Je, dat ik Hele Maal Niets Voel tijdens de Daad?’
‘Nee, Dat heb Je Me Nooit Verteld.’
‘Ik ben Frigide‘, zegt ze triomfantelijk en ‘Als een Heel Leger over me Heen Zou Gaan, Zou ik in de Handen Klappen en “De Volgende!” Roepen.‘
Haar bekentenis vult de coupé met ongemak en als ik haar vraag hoe Willink daar op reageerde, zegt ze,
‘Dat Interesseerde Hem Niet.’
En ter wijl ze zich samen zweerderig naar mij toe buigt,
‘Carel had Meer Interesse voor de Sado Masochistische Spelletjes met de Geiten Leer Hand Schoenen, die hij uit Italïe Liet Over Komen. Willink is een Hand Schoenen Fetisjist en hij Genoot Er Van als ik Ze In Smeerde met een Glij Middel en Hem Bevredigde met mijn Handen.’
S Middags hebben we een af spraak in het repetitie lokaal van een amateur toneel gezelschap. De regisseur heeft Mathilde weten te strikken voor de rol van de diva in een parodie op de over jarige Amerikaanse sex bom May West en ik zit op een stoeltje naast het podium en kijk toe hoe ze het over bekende “Is This A Gun in Your Pocket or are You Pleased to See me” na lipt.
Ze draagt een zilver kleurige creatie van Fong Leng, die bestikt is met appliqués en door de ontwerpster “De Tijger” werd gedoopt en heeft haar ogen op gemaakt met het vlinder motief, dat ik voor haar heb ontworpen en op een stuk ivoor karton heb getekend als voor beeld. Wanneer ze op haar goud leder plateau schoenen een paar dans pasjes waagt, deint haar heup lange haar vlecht mee op de maat van de muziek en als de panden van de “De Tijger” wijken, zijn alle blikken gericht op haar forse dijen en de donkere schaduw bij haar kruis. De tekst is dubbel zinnig en het door May West gekroelde “Oh! All Those Bananas!” schalt door de ruimte. Mathilde beweegt zich schonkig over het podium en een jonge man, die Ram heet, en op zijn T shirt na poedel naakt is, loopt lang zaam naar haar toe. Zijn slappe piemel wipt tijdens het lopen koddig op en neer en ik voel me dood ongelukkig en wens mezelf mijlen ver verwijderd van deze beschamende vertoning (…)
‘Mathilde is Dood, René! Ze heeft Gister Avond Zelf Moord Gepleegd met een Pistool (…)’
Ik loop met twee treden te gelijk de trap op en wanneer ik bij de overloop aan kom zie ik, dat René op een ladder staat en een schilders kwast in de hand houdt. Hij kijkt me ongelovig aan en na een stilte, die seconden lang aan houdt,zegt hij,
‘Als Het aan het Einde van de Mid Dag is Gebeurd, Moet ik Je Er Aan Her Inneren Wat Er Toen is Voor Gevallen’
De vorige dag waren we net klaar met het op ruimen van de verf blikken toen we werden op geschrikt door een harde klap.
‘Zijn de Buren Thuis?‘, vroeg René.
‘Nee, die Zijn de Deur Uit.’
Een grondige inspectie van het huis leverde niets op en de rest van de avond bleef het onheimelijk stil.
‘Mathilde heeft Ons Gisteren een Sein Gegeven‘, zegt René, en ‘Die Klap is Gevallen Toen het Pistool Over Ging.’
‘Doe Niet Zo Eng (…)’
‘We hadden een Bij Zondere Band met Tilly en ik Ben Er Zeker van, dat Ze Ons een Teken heeft Gegeven (…)’
Later op de dag loop ik op nieuw naar de telefoon cel en draai het nummer van De Telegraaf.
‘Goede Morgen, U Spreekt met Barbara Laforce. Ik ben een Vriendin van Me Vrouw Willink. Kunt U mij Door Verbinden met Henk Van der Meijden.’
Dat lukt nooit, denk ik, want de man achter de rubriek “Privé” wordt over spoeld door de reacties van lezers en door de vrienden van Mathilde, die hopen, dat hun naam in de krant komt. Het duurt maar een paar minuten, voor dat ik hem aan de lijn krijg en als ik hem vertel, dat Mathilde mij een paar maanden voor haar dood haar foto archief gaf en een schild pad doosje met daar in een pluk haar van Willink, slijmt hij, dat ik alles aan hem moet geven, om dat het dan in ‘ Goede Handen ‘ zal zijn.
‘Ik Zal U een Foto Sturen, die Begin Jaren Zestig werd Genomen door Studio Godfried de Groot“, zeg ik, ‘Maar het Foto Archief van Mathilde Blijft onder Mijn Beheer, dat Heb ik Haar Beloofd.‘
Toe Val bestaat niet en in de zomer van 1985 zit ik in een kap salon in de Jordaan en in de stoel naast mij zit Van der Meyden.
‘Kopje Koffie, Me Vrouw Laforce?‘, vraagt de kapper assistente.
Ik zie in de spiegel hoe mijn buur man mij zijlings beloert, maar hij doet als of hij mijn naam niet heeft gehoord en kijkt daar na stug voor zich uit.
¶
‘Er Staat een Pagina Groot artikel in De Telegraaf‘ zegt Gerard, ter wijl hij met de krant wuift, en ‘Gesprek met Van der Meijden staat in de “Privé”.
We hebben de ouders van René op gehaald in het Station van Brussel Centraal en loodsen hun door de chaotische avond drukte naar de uit gang.
Thuis lees ik het artikel van “De Man met de Mooie Blauwe Ogen”-zo als Mathilde de bedenker van de roddel rubriek “Privé” noemde en kijk naar een foto van haar zonder een spoor van make up.
Onder de kop “Slaap Kuur Verzwakte Marhilde” brengt de ster journalist verslag uit van de zelf moord en ik her ken zijn mier zoete stijl en zijn ziekelijke hang naar pathos.
“Dit [de geplande zelf moord] wordt bevestigd door een goede vriendin van haar, de schilderes Barbara La Forge [sic]. Zij belde mij gister ochtend op uit Brussel. Ze zei”Ik ben Diep Geschokt door Mathilde S Dood. Ik Voel mij Ook Min of Meer Verantwoordelijk, want Zij Sprak met mij Veel over haar Zelf Moord Plannen. Ik heb Alles Gedaan haar Er Van Af te Brengen, maar Dat was Onbegonnen Werk. Als Mathilde Zich Iets in haar Hoofd had Gehaald, Gebeurde Het.
Een Week voor Haar Dood [sic] heeft Ze mij Haar Hele Eigen Archief Privé Foto S geschonken.“ ls Er Iets met Mij Gebeurt, Zou ik Die in een Museum Willen Hebben”, Zei Ze,” Met Al mijn Jurken [sic]. En ik Weet, dat Ze bij Jou in Goede Handen Zijn.”
Ze Gaf mij Toen Ook Haar Kostbaarste Bezit, een Prachtig Schild Pad Doosje, met Daar In een Haarlok van Carel Willink.
Barbara la Forge [sic] Zegt ”De Scheiding van Willink is Haar Dood Geweest en Niets Anders. Ze Noemde Telkens die Naam. Zij Heeft bij mij Gehuild om hem. Zij Kon Niet Verwerken Wat die Man Haar heeft Aan Gedaan. Hij had Haar Nooit Zo Moeten Laten gaan. Dat is Haar Onder Gang Geworden.”
‘En‘, vraagt Gerard, ‘Klopt het?’
‘Zo Ongeveer, maar de Tekst kan Niet Tippen aan de Werkelijkheid (…)’
¶
Voor Jaar 1976
Ik zit op de rand van Mathilde S hemelbed en wacht geduldig tot ze wakker wordt. Ze heeft mij de reserve sleutel gegeven van haar woning aan de Wetering Schans, want ze slikt steeds vaker slaap tabletten en het helpt niet, dat ze met een wekker onder haar hoofd kussen slaapt. Als ze haar ogen opent, kijkt ze mij verbaasd aan, springt naakt uit bed en begint te scharrelen op de bodem van haar garderobe kast. Het is een antieke kast, die uitpuilt van de “Gewaadjes” en ik kijk toe hoe ze er een kantoor map uit vist met een zwart moleskine om slag.
‘Mijn Privé Foto S en Kranten Knipsels‘ zegt ze ter wijl ze mij de map aan reikt. Gisteren dacht ik, ‘Ik Moet Ze aan Barbara Geven en Hier zijn Ze.’
Mathilde heeft twee hemel bedden: een mahonie tweeling bed met een baldakijn, dat vroeger in haar slaap kamer aan de Ruysdael Kade stond en een Empire slee bed, dat in het midden van de woon kamer troont en een “Hemel” heeft, die behangen is met gordijnen van Nijl groene taf zijde. Ik kan dit bed wel dromen, want ik was van 1968 tot 1970 hulp in de huis houding van de legendarische Georgina Mirandolle, die toen nog in haar huis aan de Gouden Bocht woonde en ik herinner mij, dat het bed in een slaap kamer op de tweede etage stond.
In de zomer van 1968 bel ik aan bij het in druk wekkende pand aan de Heren Gracht en wanneer de butler de deur van de kelder verdieping opent, zeg ik dat ik een af spraak heb met de ‘Juffrouw’. Hij begroet me met een beleefd knikje en loodst me via een spaar zaam verlichte gang naar een om muurde tuin. Georgina Mirandolle zit op een bank onder een met rozen begroeid prieel en aan haar voeten ligt een Schotse Collie, die slaperig naar mij op kijkt.
Het heeft maar weinig gescheeld of een andere kandidate was met de baan gaan lopen, maar als ze op het laatste moment af haakt, vind ik een brief kaart in de bus waar op de Juffrouw mij vraagt, of ik nog vrij ben.
Ik lees,
Geachte Me Vrouw.
In Dien U Nog Niets Anders hebt Aan Genomen Zou ik Het Heel Prettig vinden als U Pns Zoudt Willen Helpen. We zullen Ons Best Doen om Het U Hier Aan Genaam te Maken.
Met Beleefde Groeten,
Hoog Achtend,
G Mirandolle
Georgina Mirandolle is verrassend alert voor haar hoge leef tijd en kijkt me van achter haar knijp brilletje onde rzoekend aan. Ze heeft begrepen, dat ik op de advertentie ben af gekomen om dat ik nieuws gierig ben naar de geheim zinnige bewoonster, die door de gidsen van de rond vaart boten wordt beschreven als een bij na honderd jarige Joffer, die haar dagen slijt in het gezelschap van een indruk wekkend aan tal katten. Ik heb geluk, want de “Joffer” is der mate geintrigeerd door mijn ongewone belang stelling, dat ik word aan genomen.
Van de butler die ik met het formele “Van der Woude” moet aan spreken, krijg ik te horen dat ik hem op maan dag en donder dag zal vervangen, om dat hij de huis houdelijke taken niet langer alleen aan kan en ook de boodschappen moet doen voor de kokkin, Me Vrouw Feenstra, die met haar man in de dienst boden kamers onder de balken woont. Ik ben verantwoordelijk voor het schoon houden van de keuken en het serveren van het ontbijt, de lunch en de Afternoon Tea en moet er ook voor zorgen, dat ik op donder dagmid dag de “IJs Man” op vang, die het ijs levert voor de provisie kast en één keer per maand de klokken maker binnen laa,t die de pendules en de toren klok bij stelt.
Als de Juffrouw mij op mijn eerste werk dag belt, “Schelt” verbetert Van der Woude mij, breng ik haar het ontbijt op bed, serveer rond één uur een kop soep met een boter ham en verzorg om half vier stipt de Afternoon Tea in de tuin kamer.
Ik krijg strikte aan wijzingen dat ik de kop én de soep kom van de Juffrouw enkel met lauw water om mag spoelen en wanneer ze mij rond de middag “Schelt” en ik haar een kop soep en een boter ham breng, bega ik een enorme flater. In de provisie kast vind ik enkel een bord, waar op een gekookte worst ligt en ter wijl ik met mijn dien blad in de handen naar de kamer van de Juffrouw loop, bekruipt mij het vermoeden, dat ik het brood heb belegd met de worst van de hond!
Mathilde geniet van mijn beschrijving van de bal zaal met de “Grisailles” van Jacob de Wit, de Chinese Kamer met het vergulde kamer scherm en de tuin met de buxus parterres. Ze luistert met open mond wanneer ik het getik van de pendules beschrijf en de ijle klank van de automatische vleugel piano en de unieke sfeer op roep van deze van de buiten wereld afgesloten cocon. Dat haar slee bed vroeger in het pand aan de Gouden Bocht stond, vindt ze prachtig en ze houdt vol, dat het haar was voor bestemd.
‘Hoe kom je er aan?‘, vraag ik. De Juffrouw vertelde mij, dat ‘Ze haar Huis in 1952 heeft Over Gedragen aan de Hendrick de Keyser Stichting op Voor Waarde. dat Ze Er tot aan Haar Dood kon Blijven Wonen en ik Dacht, dat de In Boedel Daar Bij was In Begrepen.’
‘Willink heeft Het Gekocht van een Antiquair op de Prinsen Gracht‘, zegt Mathilde.‘Van ‘Kruyver Tje’, Een Gekke Nicht met een Fantastische Smaak, die Beweerde, dat Hij Na de Dood van de Juffrouw werd Gebeld door een Man, die Vroeg, of Hij een Bod Wilde Doen op een Paar ‘Spullen‘.
‘Willink werd Stapel Gek van mijn Obsessie voor Hemel Bedden en Vond het Onbegrijpelijk, dat ik Regel Matig naar het Rijks Museum ging om de Hemel Bedjes te Bekijken.Gelukkig heb ik mijn Bedden Mee Kunnen Nemen Toen ik naar “La Résidence” Verhuisde want Anders Lag die Sylvia Daar In te Kroelen.’
‘Het Kan Verkeren Mathilde. Als Bedden hun Verhaal konden Doen.’
Dat ze amper een jaar later, naakt en enkel toe gedekt door een bont jas zal worden gevonden in Mirandolle S slee bed kan ik op dat moment niet vermoeden en het beeld van Mathilde, die zich door haar slaap heeft geschoten zal mij de komende tijd niet meer los laten.Het scenario voor een wervelende Icarus val van het topje van de Eiffel Toren gaat niet door en wat over blijft is een weinig luister rijk einde in een onopgemaakt bed (…)
¶
Van daag is er nog geen sprake van ‘Zichtbaar Verval’ en Mathilde zit in kleer maker zit op het bed, maakt de strikken van de map los en spreidt de in houd uit over de sprei.
‘Mijn Archief‘, zegt ze trots, ter wijl ze met haar forse handen over de foto S glijdt.
Ik zie een op name van Willink die in zijn atelier aan het schilderij “Ode aan Mathilde” werkt, kijk naar de zwart wit foto van een poedel naakte Mathilde, die poseert voor het doek “Mathilde tussen de Monsters” en naar een hele reeks foto S van haar en Willink aan de Ruysdael Kade. Ze laat me ook een paar verbleekte Polaroids zien met Aat Veldhoen en zijn vrouw Kaboel, en een foto van haar als baby, zittend op de arm van haar moeder.
Als ze op nieuw in de stapel graait, vist ze er een foto uit, waar op ze sprekend op een reclame voor “Zeeuws Meisje” lijkt en een foto, waar op ze poseert in een jurkje met een petti coat en een hoog blond suiker spin kapsel. Ik kijk naar Mathilde, die het strakke uniform draagt van de KLM, Mathilde, die op een kameel zit met de Sfinx van Ghizeh en de Pyramide van Cheops op de achter grond en een foto van haar en Fong Leng tijdens de onthulling van het “Staatsie Portret” in de Galerie Siau. Her nneringen aan haar jeugd in Terneuzen, haar jaren met Willink en haar glans periode, toen ze door de boulevard bladen werd bejubeld als de koningin van de Amsterdamse Beau Monde en net als de heldin in “La Traviata”, aan de rand van de af grond stond.
‘Mag ik Je de Foto S Geven?‘, vraagt ze. ‘Ik ben Bang, dat ik Ze Kwijt zal Raken en Bij jou Zijn Ze Veilig.’
Ze rommelt in een tasje en haalt er een ring uit.
‘Die Krijg Je Cadeau. Het is een Ontwerp van Jos Peperkamp, een Bekende Zilver Smid, maar ik Vind Het een Foei Lelijk Ding en Je Weet, dat ik Liever Diamantjes Heb.’
Als ze de foto S in de map heeft gestopt neemt ze me bij de hand en leidt me naar een antiek kabinetje, dat in een hoek van de woon kamer staat. Ze door zoekt haastig een paar laadjes en in een flits zie ik het pistool, dat ze van Pistolen Paultje cadeau kreeg. Op de bodem van een geheime lade vindt ze eindelijk, waar ze naar zocht en als ze het in mijn hand legt, kijk ik naar een schild pad doosje.
‘Je Mag het Pas Open Maken als je Thuis Bent‘, zegt ze geheim zinnig. want ‘Dit is mijn kostBaarste Bezit. Er zit een Plukje Haar in van Willink en ik Weet, dat Het bij Jou in Goede Handen is.’
Thuis kijk ik naar de in houd en vraag me af, of het doffe plukje daad werkelijk van Willink is.
‘Het Ziet Er Onsmakelijk Uit’, zegt René, en ‘Ik Hoop, dat er Geen Beestjes in Zitten. Het Lijkt Niet op Haar van een Mens en Als Je Het mij Vraagt is het Gewoon een Pluk Honden Haar.’
¶
29 oktober 1977
Een dag na mijn verjaar dag vertrekken we met de ouders van René naar Amsterdam en als Roy ons S avonds belt en vraagt of we naar Mathilde S begrafenis gaan, antwoord ik:
‘We zijn Niet Uit Genodigd, Roy, maar ik Veronderstel, dat Fong Leng Weet, Waar Ze ons Kan Bereiken.’
Roy is behoorlijk aan geslagen door de dood van Mathilde en ik krijg de in druk, dat hij terug denkt aan de tijd, dat hij haar minnaar was en één van de vele uit verkorenen, die ze de ontluisterende bij naam “Slippen Drager” gaf.’
‘Roy is een Uit Zondering‘, zei ze, toen ik haar vroeg, of het haar ernst was met hem, en voor de rest zijn het stuk voor stuk nichten, die met Mathilde Willink willen pronken. Ze voelen zich aan,getrokken door “Het Fenomeen” en ‘Willen met mij op de Foto, om dat Ze Dan in de “Privé’ Komen. Ik Doe Als of ik het Spelletje Mee Speel en Laat Ze Op Draaien voor de Kosten van de Taxi, de Tickets voor het Theater en de Bioscoop en de Rekening van het Restaurant. Vòòr Wat Hòòrt Wat.’
‘Weet je, Barbara‘, zegt ze ernstig, ‘Het is Alle Maal “Stichting Eigen Belang en Prettig Houden”. Willink vond het Best als ik door Één van de Slippen Dragers werd Op Gehaald, want Hij was Al Lang Blij, dat Hij Thuis kon Blijven en Door kon Gaan met Schilderen.’
Ik heb Mathilde bekend. dat ik vaak heb op gekeken naar het dak raam van het huis aan de Ruysdael Kade en mij verbeeldde, dat de schilder daar onder de balken werkte aan het zo veelste portret van zijn Muze. Ik had in de krant gelezen, dat ze elke ochtend de kachel aan maakte en de rest van de woning schoon hield en dat Willink de boodschappen deed, er voor zorgde dat er een éénvoudige Hollandse pot op tafel kwam en op gezette tijden naar zijn werk ruimte op zolder slofte. Verhalen, die in fel contrast stonden met de foto S en film beelden van een feestelijk uit gedost echt paar Willink ,dat innig gearmd van de Ruysdael Kade naar de PC Hooft Straat slenterde en in de boetiek van Fong Leng een vermogen uit gaf aan Mathilde S extra vagante gewaden.
‘Was het Leven met Willink Werkelijk Zo Saai’, vraag ik.
Ze kijkt me aan met die typisch kinderlijke uit drukking, die door René haar “Pruil Lipje” wordt genoemd en zegt,
‘Ik Weet, dat Je van Griezelen Houdt, Barbara, maar een Keurig Gezinnetje, dat Met de Kindjes een Wandeling Maakt in het Vondel Park is voor mij Net Zo Erg als een Griezel Film ’
Ik begrijp Mathilde S af keer voor een huisje boompje beestje bestaan en weet, dat Willink straat arm was, toen ze bij hem in trok en ze nood gedwongen moest gaan werken als stewardess om het hoofd boven water te houden.
‘Na mijn Ontslag bij de KLM huurde ik een Kamer bij de Beneden Buur Vrouw“, zegt ze, “En Richtte Haar in als Slaap Kamer, Om dat ik Dan Kon Doen en Laten Wat ik Wilde en in het Holst van de Nacht kon Thuis Komen zonder Willink te Storen. Op die Manier had ik mijn Vrijheid Terug en Van af Dat Moment Ben ik het Nacht Leven In Gedoken.’
Het “Nacht Leven” van Mathilde is ons bekend en we kunnen haar tal rijke escapades wel dromen. Vernisssages, feesten, concerten, mét of zonder slippen drager, en het voor spelbare bezoek aan het DOK, waar ze door een horde hossende mannen wordt bejubeld en zich duizelig danst op kei harde disco muziek. Tome loos genieten is dagelijkse kost en als de scheiding van Willink eindelijk achter de rug is, wordt haar drang zich uit te leven tot ze er bij neer valt, met de dag heftiger. Het gebeurt steeds vaker, dat ik haar niet thuis vindt en ze een Post It voor me heeft neer gelegd, waar op een vrijend paartje staat af gebeeld met de aan beveling “À Faire Aujourd Hui”en ik bewaar in mijn archief een in der haast gekrabbelde memo met de woorden “Barbara, ik Ben Zo Terug.Wacht in Coffee Shop. Je Mathilde” en van daag, amper een jaar later, ligt ze uit gedanst in een eerste klas kist en wacht op haar laatste rit (…)
¶
‘Drie Enkeltjes “Mathilde Begraven?“‘ slijmt de bus chauffeur als ik hem twee tickets naar West Gaarde vraag. Hij heeft een dik Amsterdams accent en als hij zijn rood aan gelopen hoofd naar de over volle bus wendt, geniet hij van de bij val van een groep sensatie beluste fans, die zich kostelijk vermaken om zijn commentaar. Het is maandag 31 oktober 1977 en wanneer we bij de begraaf plaats aan komen is de hemel lood grijs.Voor de in gang van de aula staan tien tallen nieuws gierigen en als we dichter bij komen worden we tegen gehouden door een man, die ons de weg verspert en onze naam vraagt.
‘Het Spijt Me“, zegt hij, ter wijl hij met zijn wijs vinger langs een lijst van namen glijdt, maar ‘U Staat Niet Vermeld bij de Genodigden en Uw Aan Wezigheid bij de Begrafenis van Me Vrouw Willink is Niet Gewenst.’
‘Niet Gewenst door Wie?’
‘Ik mag U Verder Geen In Lichtingen Verschaffen‘ is het antwoord. ‘Loopt U als T U Blieft Door.’
Het heeft geen zin om de man van repliek te dienen en een scène te maken. We lopen terug naar de in gang en kloppen aan bij het bureau van de directeur. Als we hem in een paar woorden hebben verteld wat er is gebeurd, zegt hij.
‘Hier op West Gaarde Kennen we Geen Zwarte Lijst, Me Vrouw, en ik Weet Trouwens Niet Wie deze Man is. Het Spijt me, dat Dit Incident heeft Plaats Gevonden en één van Mijn Mede Werkers zal U Nu Met Zijn Auto naar de Aula Brengen.’
Als we in de auto zitten en de laan naar de aula op rijden worden we de pas af gesneden door een lijk wagen, die van links op duikt en waar in een zilver kleurige kist zit en ter wijl we er stap voets achter aan rijden, moppert de man achter het stuur,
‘Alles Loopt in het Honderd van Daag en Er is Niemand, die de Verantwoordelijkheid Neemt voor het Vlotte Verloop van de Uit Vaart. We hebben Stricte Aan Duidingen Gekregen, dat Er Geen Volg Auto S Mogen Rijden achter Me Vrouw Willink en Kijk Eens (…)’
Ik kijk René zij lings aan en zie, dat hij zit te glunderen. “A Penny for Your Thoughts” fluister ik hem toe en ik weet,, dat hij me zal zeggen, dat Mathilde alles van “Hier Boven“ heeft geregeld en ons als enigen de kans heeft gegeven haar tijdens haar laatste tocht te begeleiden.
De ceremonie in de aula is een chaotisch spek takel en de enige bekenden. die we tussen de aan wezigen ontdekken zijn fotograaf Nico Koster, die doet, als of hij ons niet ziet en actrice en kunstenaar model Lida Polak, die ons negeert. Ze draagt een enkel lange zwarte jas en een baret, die op een slappe pannen koek lijkt en snikt duidelijk hoorbaar, om dat ze hoopt, dat haar krokkodillen tranen haar een halve regel zullen op leveren in De Telegraaf.
De volgende ochtend lees ik het verslag van de uit vaart in de rubriek “Privé” en zie voor het eerst een foto van Mathilde S “Beschermer” Gerard Vittali, een Snap Shot van couturier Frank Govers en society verslaggever Bum Verbiesen en een somber kijkende Imca Marina. Fong Leng draagt een gewatteerd broek pak en verschuilt haar gelaat achter een zwarte sluier, maar voor de rest her ken ik niemand.
Het is barsten vol in de aula en om dat we hele maal achter aan staan zien we niets van het spek takel, dat zich voor aan af speelt en horen enkel hoe iemand een gedicht voor leest, waar in de naam Mathilde voor komt. Als de stem van Marlène Dietrich door de zaal galmt en we naar haar Mathilde S favoriete lied “Ich Weiss’ Nicht zu Wem ich Gehöre” luisteren, stoot René me aan en vraagt,
‘Zullen We Op Stappen?’
‘Graag. Mathilde is Dood‘ en ‘We zijn Hier So Wie So Persona Non Grata.’
¶
Als we ‘s avonds naar de ouders van René toe gaan en het incident op Westgaarde aankaarten, bel ik Fong Leng. Onze band met Mathilde heeft er niet toe geleid dat we vrienden zijn geworden en de afgelopen jaren hebben we elkaar op een veilige afstand af getast. Mathilde”s verslaafdheid aan de creaties van Fong Leng hebben een onzichtbare grens getrokken tussen ons en de ontwerpster, maar van avond wil ik van haar horen wie ons op de zwarte lijst heeft gezet en waarom.
‘Ik heb geen idee, antwoord ze als ik haar aan de lijn krijg en ik begrijp niet wie hier achter zit. Ik ben de laatste achtenveertig uur zò vaak gebeld over de dood van Mathilde dat ik niet eens meer kan denken en dringend toe ben aan rust.’
Ze vertelt me dat ze naar het mortuarium is gegaan om Mathilde op te baren, haar gelaat heeft opgemaakt en het kogelgat bij haar slaap zo goed mogelijk heeft weggewerkt met make-up; en ik moet even slikken wanneer ik hoor dat Dokter Zeldenrust, de anatoom-patholoog, haar borstholte had opengeknipt en een paar ribben had weggezaagd en na de autopsie de ingewanden in een plastic zak had gestopt en bovenop haar borst had gelegd.
‘Ik heb het haar van Mathilde geborsteld en gevlochten, zegt ze haperend, maar de aanblik van haar verminkte lichaam zal in nooit vergeten.
‘En, vraagt René, wist Fong af iets van die zwarte lijst?’
‘Nee, en ze heeft er ook geen idee van wie die man was en ik denk dat we er nooit achter zullen wie hem die opdracht heeft gegeven …’
¶
Na Jaar 1975
‘Ik Poseer Enkel voor Willink.’
Mathilde S antwoord is snauwerig en ze verbreekt de verbinding zonder verdere uit leg. Haar botte weigering treft me als een kaak slag en ik sta als versuft in de telefoon cel. Zangeres Marjol Flore beloofde mij, dat ze een goed woordje voor me zou doen en dit is dus het resultaat. Wat een kreng, denk ik, wat een ego centrische “Bitch.” en ik boots haar lijzige stem na en herhaal een paar keer ”Ik Poseer Enkel mMaar voor Willink”.
Het portret komt er niet, dat is duidelijk en ik loop in wendig foeterend terug naar huis.
¶
De Conrad Straat is een grauwe, naar geestige, straat in het hart van Oosten Burg en in deze god vergeten griebus hok ik met René in één van “S Onverklaarbaar Bewoonde Woningen”, die de straat rijk is. Van uit ons raam op twee hoog kijken we uit over de verlaten gebouwen van het Werk Spoor en een door onkruid over woekerd No Man S Land, waar een gestaag groeiend aan tal zwerf katten een ideale schuil plaats heeft gevonden.
In de zomer van 1974 ben ik op weg naar mijn af spraak met de eigenaar van Galerie De Eendt als ik halver wege de brug naar de Blauw Burg Wal wordt tegen houden door een vriend, die mij voor stelt aan René. Een jaar later trouwen we in het Stad Huis aan de Oude Zijds Voor Burg Wal en na de ceremonie neemt één van onze vrienden de “Officiële” trouw foto bij het tegen over liggende urinoir.
René heeft schouder lang haar en draagt een imitatie bont jas en ik heb een henna rood krullen kapsel en draag een zwarte fluwelen cape met een capuchon. Hij is acht tien en ik één en dertig en ik reageer niet meer wanneer ik op straat wordt uit gescholden voor “Cradle Snatcher” en iemand René in sappig Amsterdams “Is dat Je Moeder of Je Meissie?” na roept.
‘Babara en René wonen aan het “Drollen Pad” zegt Tante Annie als de rest van de familie tijdens een verjaardag feestje informeert naar ons onder komen. En ter wijl ze zich naar haar toe hoorders wendt,
‘Zij Tekent en Hij Schildert.’
Ze zegt het op een toon. die niets aan de verbeelding over laat en de stilte. die er op volgt. spreekt voor zich zelf.
Als het proletarisch winkelen ons naar de keel grijpt, het over leven op matzes met suiker onhoudbaar wordt en ik in de plaatselijke super markt word betrapt met een bakje smeer kaas in mijn tas, komt er redding uit de hoek van Marjol Flore. De uit bundige chansonniére staat groot moedig toe, dat ik haar portret maak, maar het resultaat is een ramp, ik scheur de tekening aan flarden en gooi de troep in de af val emmer. We vallen weer terug in onze rol van het gesjeesd kunstenaars duo, dat permanent krap zit en gaan door met het worstelen en het in leven blijven.
René offert zich op en neemt de meest uit één lopende baantjes aan om de honger buiten de deur te houden en ik zit aan een geïmproviseerde werk tafel en maak tekeningen, die ik van daag de dag het liefst niet meer onder ogen krijg. Mijn ideeën wereld bestaat uit composities met exotische vlinders, wriemelende insecten en ontvleesde figuren en het resultaat behoort, net als de esoterische taferelen van Johfra en Diana Vandenbergh, tot de wereld van de kitsch.
‘Je Hebt een Interressante Techniek‘, troost Society tekenaar Corstiaan de Vries. die even eens het kleuren potlood hanteert en met zijn in record tempo getekende portretten zo veel success en geld heeft vergaard, dat hij zijn in trek heeft genomen in “La Résidence” een eeuwen oud pand aan de Keizers Gracht , dat door architect Seijmons ingrijpend werd verbouwd.
Het pand met de hoog dravende Franse naam is een honing raat van luxe appartementen met zeeën van licht en meters hoge ramen, maar het is de service van een geuniformeerde concierge en het uit zicht over de Keizers Gracht, die de huur van duizenden guldens per maand recht vaardigt. De beruchte handelaar in iconen, Michel van Rijn woont er en-sinds kort het “Levend Kunst Werk” Mathilde Willink..
‘Carel heeft het Appartement Gehuurd, om dat Hij Haar uit de Voeten Wil Hebben’, roddelt Corstiaan, want ‘Hij wil Ongestoord Rommelen met zijn Nieuwe Scharrel, Ene Sylvia Quiel, een Juffrouw, die zich Kunstenares Noemt en Op Oudere Heren Valt. Nou Ja, Smaken Verschillen, maar Wat ik Erg Vindt is, dat het Vrouwtje Last Heeft van Schilderen!’
Corstaan staat bekend om zijn vlijm scherpe tong en van ons tweeën is hij die gene, die het hardst lacht om zijn “Bon Mot” S. Ik bewonder hem, om dat hij er in geslaagd is de her innering aan zijn armoedige jeugd in het na oorlogse Rotterdam van zich af te schudden en net als Carla Fong Leng Tsang op groeide in Katen Drecht.
Corstiaan heeft zich na een kort stondige carrière als huis pianist bij de cabaret groep Lurelei ontpopt tot tekenaar en zijn portretten van wel gestelde lieden en bekende Society figuren hebben hem de bij naam op geleverd van “De Paganini van het Kleuren Potlood”. Dat hij op de acrobaat lijkt, die in een kermis tent het publiek bedondert, en gewichten op tilt van bord karton, is niemand op gevallen en de Vries gaat lustig door met het portretteren van families met blonde kinderen en blonde Labradors en stoort zich merkbaar niet aan kritiek.
Corstiaan heeft een wel luidende, theatrale stem en een gebronsd gelaat, dat het hele jaar door de kleur behoudt van iemand, die vaak in zonnige oorden vertoeft. Hij maakt er ook geen geheim van, dat hij op tengere jonge lieden valt uit het Verre Oosten en ze zijn “Voor Keur Genieten, Om dat ze Polsjes hebben, die Zò Iel Zijn, dat Hun Horloge Permanent op Half Twaalf Blijft Staan”.
De Niccolò Paganini van het Kleuren Potlood geeft een vermogen uit aan beige merk kleding en kostbaar antiek ivoor. Zijn woning oogt als een reportage in de “Architectural Digest” en hij is ook bij zonder fier op zijn “Bado Eeto Theek”, die een combinatie is van een bad kamer met jacuzzi, een eet kamer en een bibliotheek. Zijn best bewaarde geheim is het haar stukje, dat een kaalheid moet verdoezelen, die steeds meer terrein wint en hij is er van over tuigd, dat niemand iets merkt van het bedrog. Hij ontvangt zijn bezoekers bij voor keur met een klets nat toupet op het hoofd en roept dan uit, dat hij “Net onder de Douche Stond, Toen Er werd Aan Gebeld”.
‘Schatzie, Je hebt Al Tijd de Verkeerde “Projk” Op als ik Je Tegen Kom‘ zegt Uwe, de Duitse vriend van Frank Govers, en sinds die dag lopen de heren met een grote boog om elkaar heen, want Corstiaan heeft lange tenen als het over zijn eigen persoon gaat.
Zijn bijtende op merkingen en zijn niet te onder drukken drang tot roddelen neem ik op de koop toe, want af gezien van zijn scherpe tong is hij bij zonder gul voor zijn vrienden en wanneer we op een avond bij hem op bezoek zijn, belooft hij dat hij een goed woordje voor me zal doen bij de “Buur Vrouw”.
‘Dat heeft Marjol Flore Ook Gedaan en Het is Op Niets Uit Gelopen‘, zeg ik berustend.
‘Marjol Flore?. Marjol is een Zangeres en Mathilde Luistert Enkel naar het Advies van Èchte Kunstenaars (…).’
¶
Ik zie het Fenomeen voor het eerst in 1974 als ze een paar minuten vòòr het optreden van Juliette Gréco de concert zaal van de RAI binnen stormt en met haar wild uit waaierende kapsel op een model van Dante Garbiël Rosetti lijkt.
Een paar maanden later loop ik haar-bijna-tegen het lijf als ze in de P.C. Hooftstraat rakelings langs mij scheert, maar ik heb de moed niet om haar aan te spreken en te vragen of ik haar portret mag maken. In een flits zie ik dat ze een nauwluitende japon draagt van goudlamé en een glinsterende Dame Edna zonnebril, maar op dat moment heb ik geen vermoeden dat ze mij binnenkort bij haar thuis zal ontvangen en voor me zal poseren.
¶
Het is rond de midddag en op een onmogelijk vroeg uur voor het nachtdier Mathilde als ik de trap naar haar in appartement in “La Résidence” oploop en ze mij met uitgestrekte armen tegemoet komt.Ze draagt een weelderige japon van bloedrode organza en wanneer ze mij spontaan omhelst krijg ik de indruk dat ik wordt opgeslorpt door een rode wolk
‘Je hebt het gehààld, zegt ze lachend en loopt voor me me uit naar een verblindend wit vertrek waarin enkel een hemelbed staat en een barokke spiegel en verder geen spoor is van een stoel of een ander comfortable zitmeubel.
‘Corstiaan heeft me berispt zegt ze gespeeld- ernstig, want hij vindt dat ik me heb aangesteld als een verwend kind. Je moet niet zo zeuren over die Willink, zei hij, want dat is oude koek. Je moet Barbara de kans geven je portret te maken, punt uit.En kijk es…. hier ben je !’
Mathilde’s accent is zangerig en slepend en de manier waarop ze de « g » uitspeekt als « h » doet me denken aan het West-Vlaamse dialect. Ik weet dat ze in Terneuzen is geboren en opgegroeid en wanneer ik haar vertel dat ik in Gent ben geboren en daar een groot deel van mijn jeugd heb doorgebracht, kirt ze enthousiast :
‘Gént …wat fantastisch! Toen ik in Terneuzen woonde had ik een coureurfietsje en peddelde elk weekend naar Gent om kleren te kopen. Ik was toen al gek op kleren en ik vond daar de leukste dingen. Strakke truitjes en sexy lingerie en zo…’
Ik vertel Mathilde dat ik het Gent van de jaren zestig saai en bekrompen vond en mijn koffers pakte toen ik eenentwintig werd en ze luistert geboeid hoe ik in het voorjaar van 1966 de trein nam naar Amsterdam en een “kamer-met-gebruik-van-keuken” huurde op de Prinsengracht in de hoop dat mijn spaarcenten het lang genoeg zouden uithouden tot ik naam had gemaakt als kunstenares. Dat ik het slachtoffer zou worden van mijn naiviteit was voorspelbaar en toen de verwachte roem en rijkdom op zich lieten wachten, keerde ik met hangende pootjes terug naar mijn geboortestad.
¶
Het duurt nog tot 1974 voordat ik een tweede poging waag en wanneer ik kennis maak met René en met hem ga samenwonen heb ik evenveel teleurstellingen als bijbaantjes achter de rug.
Het enige lichtpuntje is mijn tentoonstelling in Kasteel Herteveld aan de Vecht en de ontmoeting met de in Parijs wonende, Nederlandse surrealist Cor Postma. Na de opening van zijn tentoonstelling bij de Galerie van Wisselingh neemt Cor de tijd naar mijn tekeningen te kijken en houdt vol dat ik talent heb en zo gauw mogelijk weg moet uit Nederland. Cor is in 1928 vertrokken uit zijn geboortplaats Hilversum, heeft een tijd gewerkt als restaurateur bij Kunsthandel De Boer in Amsterdam en heeft in 1930 zijn stillevens tentoongesteld met Carel Willink en Pyke Koch.
De snelle jongen met het mooie smoelwerk en de de vlotte babbel die werd aangenomen als assistent-decorateur bij de Cinetone Studios in Duivendrecht, omringt zich het liefst met mooie vrouwen en rijdt zijn veroveringen rond in een knalrode « Spijker ». Midden jaren dertig vertrekt hij naar Parijs, huurt een kamer in een hotel aan de Rue Campagne Première en sluit sluit zich aan bij de artiestenkolonie van Montparnasse. Cor raakt bevriend met Man Ray, Foujita en Moïse Kisling en met zijn collega en landgenoot Piet Mondriaan. Pietje komt regelmatig op bezoek en overvalt hem bij voorkeur rond etenstijd omdat hij weet dat Cor-“Cornelius-pour-les intimes”-op de pof eet in het restaurant “Chez Wadja” en hij telkens weer mag aanschuiven.
‘Na de lunch gingen we naar zijn atelier in de Rue du Départ, vertelt Cor, en dan legde hij een 78-toerenplaat op de koffergrammofoon en luisterden we uren naar opwindende jazzmuziek. Het nieuwste van het nieuwste uit Amerika, want Piet spendeerde zijn laatste centen aan grammofoonplaten.Voordat hij de plaat op de draaitafel legde, veegde hij haar eerst aan beide kanten schoon met een kussentje van smaragdgroene velours en het beeld van Pietje die zorgvuldig een plaat opwrijft is mij altijd bijgebleven.’
Er wordt flink geroddeld over Cor en mij, want als hij een paar weken in Amsterdam is, zijn we onafscheidelijk. Wie ons samen ziet vraagt zich af waarom René oogluikend toestaat dat Cor beslag legt op mijn tijd en om de vraag naar de aard van onze relatie de kop in te drukken noemt Cor mij zijn “Badeloch”.
‘Zij is mijn steun en toeverlaat” zegt hij aan iedereen die het horen wil en als hij het geroddel goed zat is, beweert hij dat ik lesbisch ben en een verhouding heb met Mathilde Willink!
Als Cor in Amsterdam is logeert hij in het “Hôtel de L’Europe” en ik heb het voor elkaar gekregen dat hij bij zijn aankomst op Schiphol wordt opgehaald door het hoofd van de VIP Service, Els Horbach en in een buggy langs de paspoortcontrole en de douane wordt gereden. Hij zit vorstelijk op zijn troon-op-wielen en geniet zichtbaar van zijn status van very important person, maar het duurt maar kort voordat ik er achter kom dat hij zijn natures mortes Nederland binnensluist in een tasje dat achteloos op zijn schoot ligt.
‘Welkom in Nederland, meneer Postma, zeggen de jongens van de marechaussée en Cor wuift in het voorbijrijden koninklijk met zijn hand en geeft mij ondertussen een vette knipoog.
‘Wat een rot streek, mopper ik, boos. Stel je voor dat de douane je vraagt je tasje open te maken. Ik schaam me dood!’
‘Ach Engeltje, glimacht hij, wie niet sterk is moet slim zijn..’
¶
‘Als ik Cor vertel dat ik bevriend ben met Mathilde gromt hij dat hij niet weet wat ik in haar zie.”
‘Ik heb dat mens maar een paar keer ontmoet, zegt hij, toen ze nog met Carel was en ik vind het een griezel want ze ziet eruit alsof ze niet helemaal gezond is en permanent de “witte vloed” heeft.Wat moet je met die Mathilde? Hebben jullie een verhouding?’
Cor heeft een abonnement op De Telegraaf en houdt vanuit zijn ‘atelier in Neuilly nauwkeurig bij wat zich in artistiek Nederland afspeelt. Afgezien daarvan vindt hij de Nederlanders een grof en onbeleefd volkje en beschrijft zijn landgenoten als “een stelletje boeren met rottig geknipt haar en een dikke kont.’
Hij vertelt mij bevend van woede hoe Jean-Paul Vroom-“die flutschilder die naar de Seychellen vliegt om een paar palmbladeren te schilderen”-onaangekondigd bij hem aanklopte in Parijs, brutaal naar de koelkast liep en zich rijkelijk bediende van de Bourgogne Aligoté en hoe Karel Appel hem tijdens een diner kritisch bekeek en hem het kaartje gaf van zijn taylor.
‘Die man hult zich in lompen, foetert Cor, en zo iemand wil mij een lesje geven en mij vertellen hoe ik me moet kleden!’
Cor is een oude brombeer die het moeilijk kan verkroppen dat zijn jaren als bon vivant voorbij zijn en hij de bezoekjes aan de Parijse bordelen kan vergeten. Hij kijkt met heimwee terug naar het Montparnasse van zijn jeugd en de korte, maar stormachtige verhouding met het beruchte schildersmodel Kiki de Monparnasse.
‘Sex was voor haar hetzelfde als ademhalen, zegt hij, als hij gulzig een slok heeft genomen van zijn whisky-on-the rocks en gulzig met zijn tong langs de rand van het glas likt.
“ Kiki ging met je mee naar een hôtel de passe en hop!…..kont omhoog, kont omlaag en vijf minuten later papte ze in Le Dôme of in La Coupole aan met een andere vent.’
Cor houdt van pittige uitspraken en als we op een dag in de lobby van het hotel op een taxi, wachten,zoek ik een gat in de grond wanneer hij de directeur-die de nodige ervaring heeft met zijn snijdende commentaar-en zo discreet mogelijk langs onze tafel probeert te glippen, naroept:
‘Meneer Jenner?’
‘Ja, meneer Postma…’
‘Wat is er aan de hand met Uw personeel?’
‘Hoe bedoelt U meneer Postma?’
‘Geeft U ze wel genoeg te eten? De stakkers zien er uit alsof ze elk moment het loodje zullen leggen.’
De pianist van het restaurant krijgt er ook van langs want hij heeft Cor in een vertrouwelijke bui bekend dat hij het getokkel hartsgrondig beu is en “enkel speelt voor de centen”. Reden genoeg voor Cor om zijn slachtoffer aan iedereen voor te stellen als een gevoelloze robot die tegen zijn zin piano speelt en ik heb medelijden met de man als ik merk hoe hij probeert weg te duiken achter de klep van zijn vleugel.
Cor nodigt mij ook regelmatig uit in restaurant “La Rive” en tijdens de lunches en diners maak ik kennis met de meest uiteenlopende personages. Kunstcritica Fanny Kelk die de ravage van een chemokuur probeert te verbergen onder een hoofddoek, Joop Geesink, de bedenker ven ‘Loekie de Leeuw”, die mij ongeneerd laat merken dat hij mij meer dan aardig vindt en zakenman Oscar van Leer en schrijfster Dola de Jong die mij op hun beurt voorstellen aan de verzamelaar Piet Eijlers en kunsthandelaar Leendert Van Lier. Stuk voor stuk schimmen uit het verleden met ronkende namen die Cor complimenteren met ‘de jonge blom’ aan zijn zijde en hem veelbetekenend een por tussen zijn ribben geven.
Op een avond worden we overvallen door de komst van Freddy Heineken wiens adem verraadt dat hij niet enkel bier van eigen merk drinkt en ons net iets té luid meedeelt dat hij kort geleden het “staatsieportret” van Mathilde heeft verkocht.
‘Ik heb dat ding voor honderdvijftig duizend gulden gekocht bij Galerie Siau, bralt de biermagnaat en heb het voor driehonderdvijftig duizend gulden doorverkocht aan die gekke Loek Brons van Zeeman! Hoe vind je dat?’
‘Gefeliciteerd Freddy antwoordt Cor afgemeten en terwijl hij Heineken vernietigend aankijkt:
‘Niemand doet het je na om in zo’n korte tijd zoveel winst te maken op een waardeloos prul.’
¶
Mijn portret van Mathilde vindt geen genade in de ogen van Cor en hij vraagt zich af waarom ik haar heb gekozen als model. Ik heb haar afgebeeld in een gewaad van paars satijn dat vanaf haar hals tot aan haar polsen wordt versierd met puntige uitsteeksels die doen denken aan de kam van een Dinosaurus en door Fong Leng « De Draak » werd gedoopt. Rechts staat een dubbelganster van Mathilde, afgebeeld als paspop, en naarmate de tekening vordert geef ik haar een gifgroene adder in de hand als verwijzing naar de zelfmoord van Cleopatra, niet wetend dat dit detail amper een jaar later zijn volle betekenis zal krijgen.
‘Het is knap getekend, oordeelt Cor en de uitdrukking van de stof is geslaagd, maar het model deugt niet en je verdoet je tijd met die portretten.’
Een paar dagen later ga ik met mijn tekening onder de arm naar Mathilde en vindt haar niet thuis. De huisbewaarder van “La Résidence” geeft me een memo waarop ze heeft gekrabbeld dat ze bij Fong Leng is en wanneer ik bij de boetiek aankom, tref ik haar aan in het midden van een bont gezelschap.
Fong Leng is er met haar rechterhand Berry Brun en een vrouw die door Mathilde wordt aangesproken met “Thomassie” en naast een kledingrek zie ik een man en een vrouw die op een plastic klapstoeltje zitten. De aanwezigen kijken quasi geinteresseerd toe terwijl ik het portret uitpak en tegen een stoel aanzet, maar Mathilde doet alsof ze mij niet ziet, draait koket rondjes voor een passpiegel en schenkt geen aandacht aan mijn tekening. De ijzige stilte wordt doorbroken door de man op het klapstoeltje die zich aan mij voorstelt met een beknopt “Lou Honsdrecht, verzamelaar” en mij op een vaderlijke toon aanspoort de moed niet te laten zakken en door te gaan met mijn probeersels.
‘Vind je niet Lenie, vraagt hij aan de vrouw die naast hem zit.’
‘Ja, dòòrgaan, echoot mevrouw Honsdrecht.’
En met een opgeheven wijsvinger:
‘Oefening baart kunst Juffrouw.’
‘En, wat denk jij Mathilde, vraagt ze Kom op, zeg eens wat, het is tenslotte jòùw portret.’
‘Ik geef nooit commentaar op het werk van een kunstenaar, zegt Mathilde droogjes. Dat laat ik aan anderen over.’
Het is de eerste keer dat ze mij laat merken dat er een grens is tussen haar publieke imago en de Mathilde die zichzelf mijn vriendin noemt en ik pak mijn tekening in en loop naar buiten zonder het gezelschap te groeten. (…)
¶
Het incident bij Fong Leng betekent niet het einde van onze vriendschap want ik stoor me niet lager aan haar onvoorspelbare gedrag en we zien elkaar steeds vaker.
‘ Je kan het haar niet kwalijk nemen zegt Uwe, want ze heeft geen idee wat vriendschap is. Ze heeft de meest wonderlijke commentaren over jou en René, maar op de een of andere manier voelt ze zich tot jullie aangetrokken.’
Uwe en Frank wonen in de rechter helft van een twee-onder-één-kap villa aan de Weteringschans. Het pand bevindt zich op een paar passen van Paradiso en het gedeelte waarin ze wonen en werken zit als een Siamese Tweeling vast aan zijn dubbelganger en onderscheidt zich enkel door de aanwezigheid van een torentje met een puntdak. Aan de achterkant wordt het begrensd door een terras en het water van de Singelgracht en het geheel maakt deel uit van een rij negentiende eeuws villas die door Willink werden vereeuwigd op zijn “Portret van Wilma” en het “Gezicht op een stad”. Toeval bestaat niet en vanuit het raam van zijn atelier ziet de Meester de brug naar de Spiegelgracht en de achterkant van Weteringschans nummer 22 waar Mathilde onlangs haar intrek heeft genomen en Frank destijds zijn eerste “Maison de Couture” had.
Frank en Uwe hebben de beletage van hun huis aangekleed met een overdaad aan kroonluchters, spiegels en palmen en gebruiken de ruimte op het gelijkvloers als showroom en wanneer Frank niet druk gesticulerend door het huis dribbelt of zich in het atelier over zijn klanten ontfermt, ontvangt hij zijn vrienden in de prive-vertrekken op de eerste etage.
De zondag is heilig voor Govers en wanneer we voor het eerst bij hem op bezoek komen ligt hij als een pasha languit op een met blauwe moirézijde beklede sofa en laat de zorg voor zijn gasten over aan Uwe die zich de keuken in het sous-terrain heeft toegeigend. Frank is gul voor zijn vrienden en minder toeschietelijk voor zijn vijanden en in het bijzonder voor zijn “bête noire” Fong Leng die hij onophoudelijk bestookt met zijn ongenadige kritiek.
‘Het zijn theatercostuums, zegt hij snuivend en die gekke jurken hebben niets te maken met haute couture. Ze vallen uit elkaar wanneer je naar ze kijkt want Mevrouw Fong heeft geen idée hoe een robe in elkaar steekt. De “gewaden” van Mathilde worden dan ook regelmatig door mijn naaisters opgelapt want zoniet zou er weinig overblijven van die carnavalspakken.’
Frank is geboren en opgegroeid in Tiel en heeft tot zijn achttiende in de schoenenzaak van zijn ouders gewerkt, maar als hij kennis maakt met de flamboyante couturier Max Heijmans, wordt hij door hem weggeplukt uit de confituurstad en begint hij aan een carrière in de modewereld.
‘Max redde mij van een dodelijk saai bestaan, bekent Frank. Ik had hem ontmoet bij Ferry Offerman die in die tijd een modezaak had op de hoek van de Van Baerlestraat en de De Lairessestraat en Max zei:
“Engel, jij moet zo spoedig mogelijk weg uit dat achterlijke boerengat in De Betuwe en hij heeft mij in Tiel opgehaald en met de trein naar Amsterdam gebracht. Hij droeg een zonnebril, was van top tot teen in het zwart gekleed en had schouderlang, kastanjebruin geverfd haar. De Tielse boeren wisten niet wat ze zagen en riepen “de Duivel is onder ons” maar ik was gered en ik heb nooit spijt gehad dat ik naar Max heb geluisterd.’
Frank heeft net zoals zijn redder-in-nood een geheel eigenzinnige visie opgebouwd van de ideale vrouw. Een beeld dat naadloos aansluit bij het cliché van de chique Parisienne, maar met de komst van het hippie tijdperk, de minirok en de « Woman’s lib » démodé aandoet.
De vrouwen van Max en Frank gaan tijdens de hoogtijdagen van de vrije liefde en de pil nooit de deur uit zonder een hoed en een mantelpakje, roetzwarte oog make-up, valse wimpers en rijen nepparels.Tijdens hun modeshows worden de collecties aangekondigd door ladyspeakers met een hete aardappel in de keel, de stermannequin van Max heet “Georgette” en houdt bij het showen van elk model een bordje met het nummer van de creatie in de hand en de “ensembles” krijgen ronkende Franse namen als “Un après-midi au Ritz » en « Chanel, toujours Chanel », met het gevolg dat de kloof tussen wat vrouwen werkelijk willen dragen en Frank en Max hun opdringen, steeds groter wordt.
‘Frankje maakt leuke mode, oordeelt Mathilde, maar het is geen kunst zoals bij de creaties van Fong Leng. Het zijn leuke dingetjes voor de vrouw van de notaris, maar dat is dan ook alles.’
Wanneer ik op bezoek ga bij Frank voel ik mij een verdwaalde Assepoester want hij heeft gemerkt dat ik mijn suède laarzen tot aan de enkels heb afgeknipt vanwege de slijtageplekken en mijn kleren opsmuk met goedkope accessoires. Frank doet alsof hij het niet ziet en overlaadt me met dure cadeau’s.Zijn medeleven resulteert in geschenken waar ik geen raad mee weet, zoals een kanjer van een enveloptas, gemaakt van zebrahuid -« Ik heb er een hele zebra voor aangesneden Schat ! »- en een peperdure cape van mosgroene wol. Als Uwe mij de opdracht geeft zijn portret te tekenen, oppert Frank- die permanent krap zit en zijn laatste cent uitgeeft aan kostbare couture stoffen uit Parijs-dat we het portret zullen ruilen voor een spectaculaire jas uit zijn recente wintercollectie. De mouwen en de capuchon zijn afgezet zijn met rossig vossenbont en het lukt me niet zijn aanbod af te slaan.
‘Je bent geschift als je daar in trapt’, moppert Cor, ‘Want als je Werk Straks in Waarde SAtijgt hebben Govers en Co een KunstWerk aan de muur en zit jij opgescheept met die jas. Denk aan het spreekwoord: « Als twee ruilen moet er één huilen (…) ‘.
Ik ben eigenwijs en maak een voorstudie van Uwe met een witgeschminkt gelaat à la Marcel Marceau, maarhet portret heeft niet het verwachte resultaat en ik hou enkel een polaroid over van Uwe als Pierrot. Een andere versie als liggende sfinx heeft meer succes, maar de tekening wordt nooit in huize Govers opgehangen en verdwijnt spoorloos en ondertussen loop ik rond in een dure couture jas met daaronder een trui en maxirok van C&A en afgetrapte laarzen.
Haute couture is niet aan mij besteed.
¶
‘Ik ga scheiden van Willink zegt Mathilde uitdagend en Ik heb Cor Zadelhoff gevraagd of hij me aan een etage kan helpen, ergens aan een gracht,want ik wil weg uit “La Résidence.” Carel heeft me beloofd dat ik een voorschot krijg als ik akkoord ga met de scheiding en dat komt me goed uit want dan kan ik doen en laten wat ik wil.’
‘Hij en zijn Sylvia òòk, Mathilde.’
Ze staat voor de spiegel die ze in betere tijden van De Meester kreeg en kijkt met welgevallen naar haar spiegelbeeld.Ze is blind, denk ik en ze rent regelrecht naar de afgrond. Waarom laat ze zich door Willink omkopen met geld en loze beloftes? Een paar dagen geleden haal ik haar op in “La Résidence” en wanneer we naar beneden lopen worden we verrast door Sylvia die in de entrée op Mathilde staat te wachten.
Het is de eerste keer dat ik Willink”s nieuwe scharrel in levende lijve zie en het valt me op dat ze dezelfde staalblauwe ogen heeft als zijn tweede vrouwWilma. Ze draagt een zwarte suède jas met een strikceintuur die haar slanke figuur accentueert en suède kaplaarzen met stiletto hakken. Haar weelderige, blonde haar rust in een volmaakte krul op haar schouders en leidt de aandacht af van haar kille blik en de ontevreden trek op haar mond.
Het is een roofdier, denk ik. Een tijgerkat. Ze heeft haar klauwen in Willink gezet en zal haar prooi niet meer loslaten.
‘Kijk eens Mathilde, zegt ze terwijl ze een draag tasje demonstratief om hoog houdt, ik heb de reproductie van een schilderij van Carel voor je meegebracht en een potje make-up dat hij voor je heeft gemengd. Hij doet je trouwens de hartelijke groeten…’
Het blijft een paar seconden stil en ik ben sprakeloos als Mathilde haar bedankt voor het “cadeautje “, het tasje aanneemt en haar vraagt de groeten over te brengen aan De Meester.’
‘Had je geen behoefte dat mens aan te vliegen foeter ik als we even later in het Hôtel Américain zitten. Had je geen neiging die Sylvia in elkaar te slaan of haar de nek om te draaien?
‘Ik heb de reproductie van een schilderij van Carel voor je meegebracht’ zeg ik, het geslijm van Willink’s nieuwe speelkameraadje nabootsend. Hoe durft ze het!’
‘Ach, zegt Mathilde, terwijl ze een lepel in haar Coupe Dame Blanche boort, laat die twee maar doen, Barbara. Ik ben allang blij met die make-up want zonder maquillage herkent niemand mij.’
¶
‘Renéétje, breng je een bekertje ijs voor me mee.?’
De lijzige manier waarop ze René toespreekt doet mij denken aan de film “De Jantjes” en het onvergetelijke ”Manus, breng je een aapie voor me mee?’ van Fien de la Mar.
Het is de gewoonte dat “Renéétje” s’ochtends naar haar toegaat en haar wakker maakt met een literbeker vanilleijs van de snackbar op de hoek of dat ik voor dienstbode speel en op de rand van haar bed zit tot ze haar met make-up besmeurde ogen opent, maar vandaag is het een bijzondere dag want Mathilde verkast van “La Résidence” naar een beletage aan de Weteringschans en de beker vanille ijs zal even moeten wachten.
Het is allemaal zo snel gegaan want ze liegt de dagen aan elkaar en is van het een op het andere moment « Himmelhoh jauchzend oder zum Tode betrübt ». De ene dag vervloekt ze Willink en hangt mij snikkend om de hals en de volgende dag spert ze haar ogen wijdopen en roept dat ze naar New York gaat om Dali te veroveren.
‘Als ik ga scheiden van Willink krijg ik een héleboel geld en dan vertrek ik naar New York om mij op de belegering van het genie Dali te storten, zegt ze kinderlijk naief. Ze ziet zichzelf al als opvolgster van Gala, de formidable wederhelft en muze van Dali en bereidt zich voor de Spaanse fratsenmaker om haar vinger te winden. Voor het ogenblik zit ze krap bij kas, leent links en rechts geld van vrienden en laat zich door de slippendragers trakteren op een Coupe Dame Blanche en een avondje theater of discotheek.
Als ze naar ons toekomt tilt ze de panden van haar gewaad op, beklimt de steile trap naar de tweede etage en legt haar mondaine masker af.Ze drinkt thee en zit met de kooi van ons zebravinkje “Riri” op schoot, haalt haar schouders op als er vogelzaad en schelpenzand op haar “gewaadje” terechtkomt en schakelt moeiteoos over van een hooghartige Diva naar een fris, Zeeuws boerinnetje dat naar groene zeep ruikt en vers gekarnde boter.
Het is ons opgevallen dat ze de laatste tijd geen juwelen draagt en zich tevreden stelt met een rij piercings aan de rand van haar oorschelp.
‘Waar zijn de antieke oorstekers gebleven en de ringen die je van Willink cadeau kreeg, vraag ik.
‘Die heb ik aan mijn advocaat “heheven” als onderpand voor zijn honorarium.’
‘Nonsens, zegt Roy Jongeling, ik ben met haar meegegaan toen ze de juwelen naar de lommerd bracht. Mathilde is blut en wàt ze nog heeft gaat op aan haar levensstijl.’
Roy is beeldend kunstenaar en maakt draagobjecten van perspex en metaal en hij neemt verder alles aan om te overleven. Hij runt de coffeeshop in Antiekhal De Looier en we zijn bevriend geworden toen we er een ruimte huurden en alles probeerden aan de man te brengen dat maar enigszins op antiek leek.
De eigenaar van de hal, Hans Becker is klein en druk en heeft een permanente blos op zijn wangen en hij ziet er streng op toe dat het reglement op de letter wordt nageleefd. Becker is een dictator in zakformaat die de standhouders berispt als hun koopwaar een paar centimeter over de rand van de hun toegezegde vierkante meter uitsteekt en hij komt elke dag op inspectie met zijn honden “Wolletje” en “Boefje in zijn kielzog en zijn toegewijde slaaf Charly die als een schaduw aan hem kleeft en tassen vol boodschappen zeult. Hans is dol op Mathilde omdat haar veelvuldige bezoek aan De Looier zorgt voor publiciteit en hij is duidelijk in zijn schik wanneer hij merkt dat ze gecharmeerd is van Roy.
‘We hebben een verhouding, zegt Roy als we hem op de man af vragen of de interesse wederzijds is. Mathilde en ik zijn minnaars!’
Het heeft geen zin hem er op te wijzen dat ze sex beschouwt als een bijkomstigheid en het vuur in haar bewonderaars aanmoedigt zonder zich te bekommeren om de gevolgen. Ze heeft ons verteld dat ze naar Amsterdam vertrok om te gaan studeren aan het Barlaeus Gymnasium en een kamer huurde bij Julius Bierens de Haan, een psychotherapeut die, met medeweten van zijn vrouw, haar minnaar werd.
‘Het raam van mijn kamer gaf uit op de achterkant van het Huis van Bewaring, zegt ze, en ik vond het opwindend om mij langzaam uit te kleden en bepaalde “poses” aan te nemen. De mannen die daar in die cellen zaten, hingen hijgend voor de tralies en riepen:
“Mathilde, streel je borsten! Mathilde, draai je om en laat je kont zien! »
Ik vond het zalig om ze op te hitsen en het voorwerp te worden van hun erotische fantasieën, maar toen de cipiers lucht kregen van mijn « strip-tease » regende het klachten en was het uit met de pret !’
We zijn vertrouwd met Mathilde’s archaische woordkeuze maar weten we niet goed wat we aan moeten met dit verhaal want we kennen haar preutsheid als het om “bloot” gaat. Als ze bij ons naar het toilet gaat, trekt ze haar gewaad uit en wringt zich poedelnaakt in de krappe ruimte en ik sta als een waakhond voor de deur en houd haar gewaad op, opdat René geen vierkante centimeter van haar naakte lichaam zou zien.
Roy bevestigt haar puriteinse gedrag en doet er alles aan om zich aan te passen aan haar grillige karakter, maar Mathilde behandelt hem als een toy boy, degradeert hem tot ‘ slippendrager ‘ en moppert dat hij enkel met haar omgaat omdat hij de gewaadjes van Fong Leng aan wil trekken.
‘Als we gaan dansen in het D.O.K wil Roy òòk schitteren zegt ze met het bekende pruillipje en hij zeurt aan één stuk door of hij “ De Tijger” of “ De Draak” van me mag lenen. Geloof me, Barbara, ze willen allemaal voor Mathilde spelen en willen op de koop toe met me naar bed en Roy is geen uitzondering.’
Wie de uitzondering vormen zijn de bewonderaars die de gewaden van Mathilde het liefst uit willen trekken. Keurig getrouwde heren die een driedelig maatpak dragen en een gestreept overhemd met een felgekleurde stropdas en er van overtuigd zijn dat ze Het Fenomeen kunnen inpakken met een uitstapje naar Zandvoort en een rete à tête diner in restaurant “La Pomme” Hun strategie is zo doorzichtig als glas en ik loop de gehaaide schuinsmarcheerders tegen het lijf als ze met een bos bloemen in de hand en een overwinnaarstrek op hun gladgeschoren bek de trap naar het appartement in La Résidence opstormen.Als ze zich hebben volgevreten en het promille alcohol in hun bloed hun libido omhoog stuwt, komt de ontnuchtering want Mathilde wil helemaal niet met ze naar bed, liegt dat ze moe is en zeurt dat ze terug wil naar Amsterdam. Dat ze in haar eentje gaat dansen in het D.O.K. is vaste prik en wanneer er op een nacht aanhoudend bij ons wordt aangebeld en we de deur openen, strompelt ze paniekerig naar boven. Ze heeft bloederige schrammen in haar hals en de huid rond haar rechter oog is opgezet en kleurt donkerrood.
‘Hij heeft me uit de auto gegooid, snikt ze terwijl ze mij om de hals valt.
‘Wié Mathilde?Wié heeft je uit de auto gegooid?”
‘Die vent met wie ik in Zandvoort ben gaan eten. Hij heeft me bij Halfweg uit de auto gegooid en ik heb gelukkig iemand gevonden die mij een lift heeft heheven’
En terwijl ze zich naar René wendt:
‘Renéetje, maak je een bordje pap voor mij ?’
¶
Renéetje maakt regelmatig bordjes pap voor Mathilde. Havermoutpap, griesmeelpap en rijstpap met bruine suiker.Om één uur‘s nachts als ze in de Leidsestraat is aangevallen door een paar dronken relschoppers die haar uitscholden voor “stomme trut”, om vier uur‘s ochtends als ze razend van vertwijfeling bij ons uit komt huilen omdat ze ruzie heeft gekregen met een bewonderaar of haar huissleutel is kwijtgeraakt en ik haar half-slapend en in een vormloos nachthemd haar reservesleutel teruggeef. Als ik de sleutel de volgende dag weer s ophaal is ze klaar wakker en zit rechtop in bed. Aan het voeteneind zit een jongeman die geboeid naar het voorval van de vorige nacht luistert en ik luister mee en hoor hoe ze door een bewonderaar hardhandig uit zijn auto werd gegooid, “hevig bloedend” bij ons aanklopte en ik de deur opende “ gehuld in een beeldschoon nachtgewaad.”
‘Mathilde fantaseert er op los, zegt Roy want ze is er door die vent niet uitgegooid maar heeft gedreigd dat ze zelfmoord zou plegen en is in volle vaart uit de auto gesprongen. Ze had morsdood kunnen zijn.’
Roy ondergaat gelaten haar onvoorspelbare gedrag en vertelt ons dat ze op een dag een gewaad had aangetrokken dat uitgerust was met een indrukwekkende aantal knoopjes en had toegestaan dat een toevallige voorbijganger de knoopjes open maakte.
Haar grillen bereiken een hoogtepunt als we op een avond bij de ouders van René op bezoek zijn en we rond middernacht door Roy worden gebeld. .
‘Mathilde heeft zelfmoord gepleegd, zegt hij gejaagd. Ze heeft een heel buisje slaaptabletten ingenomen en de dokter van de GGD heeft haar met spoed naar het ziekenhuis gebracht en haar maag leeggepompt. Ik ben nu bij haar thuis en ze zeurt aan één stuk door dat ze jullie vergiffenis wil vragen.Kom alstublieft naar me toe want ik weet niet hoe ik dit aan moet pakken.’
De rit naar de Keizersgracht is een halsbrekende toer want het heeft de hele dag geregend en ik zit achter op René’s bromfiets en krijg de indruk dat de snelheid waarmee hij over de kletstsnatte straten scheurt ons het leven zal kosten. Wanneer we “La Résidence” bereiken en de woonkamer binnenvallen zit Mathilde rechtop in haar bed met Roy aan het voeteneind. Ze is naakt tot aan haar middel en er zit geen spoor van make-up op haar gelaat en ik zie dat er tranen over haar wangen lopen.
‘Kunnen jullie het mij vergeven?, vraagt ze met een hoog kinderstemmetje.
‘Rustig maar Mathilde” antwoord ik, maar mijn stem klinkt gesmoord omdat ze haar armen om me heen heeft geslagen en mijn hoofd geklemd zit tussen haar hals en schouder.
‘Niet doen. Belòòf je dat?’
Als we een paar uur later weer thuis zijn zegt René:
‘Ik begrijp niet waarom ze zich vol kliedert met die troep. Zonder make-up lijkt Mathilde sprekend op een model van Vermeer…’
¶
‘Dit kan niet langer doorgaan. Je bent er met open ogen ingestonken en nu zit je tot je nek in de problemen.Als je het mij vraagt is er een kans dat je terug kunt naar de Ruysdaelkade en ik heb een plan bedacht om Willink en zijn Sylvia schaakmat te zetten…’
Mathilde kijkt me ongelovig aan maar laat me begaan en als ik de volgende ochtend de bus neem naar het Centraal Station en naar de Rechtskundige Hulp aan de Droogbak loop, herkauw ik mijn plan: Mathilde moet terug naar Willink en ik moet weten of mijn plan kans heeft van slagen..
In de wachtkamer zijn bijna alle stoelen bezet en ik vind nog net een plaatsje naast een man die een regenjas draagt en naar natte hond ruikt.
As ik anderhalf uur later aan de beurt ben en tegenover een kalende jongeman zit die mij vragend aankijkt, heb ik moeite mijn gedachten te ordenen en wanneer ik hem uitleg dat het niet om mij gaat maar om Mevrouw Willink, legt hij zijn pen neer en vraagt met opgetrokken wenkbrauwen:
‘ Mathilde Willink?’
‘Ja, en ik denk dat U begrijpt dat ze zich hier niet zomaar kan vertonen zonder dat haar aanwezigheid voor de nodige commotie zorgt en morgen uitgebreid in de “Privé” komt..’
De man tegenover mij knikt bevestigend, maar ik zie aan zijn houding dat hij verrast is. Zal hij me uitlachen als ik hem vertel dat René en ik van plan zijn Mathide in de portiek van Huize Willink te installeren en haar een paar keer per dag zullen voorzien van koffie en broodjes? Is ons gevoel voor rechtvaardigheid sterker dan ons gezond verstand en denken we werkelijk dat Henk van der Meijden zal reageren op onze noodroep en zijn rubriek de volgende dag zal openen met de kop: “Mathilde wil terug naar Willink!”
Mathilde die in vol ornaat in de portiek van het huis aan de Ruysdaelkade bivakkeert is gefundenes fressen voor de sensatiebeluste persmuskieten en het feit dat ze daar net zo lang zal blijven tot ze haar rechtmatige plaats heeft ingenomen, zal de nodige sympathie opwekken bij de lezers.
De afgelopen dagen heb ik mijn verbeelding de vrije loop gelaten en gefantaseerd hoe haar fans zich zullen wapenen met spandoeken waarop ze “ Mathilde houdt moed” hebben geschilderd en in grote getale naar de Ruysdaelkade zullen trekken. De politie zal de Hobbemakade afzetten met dranghekken, Van der Meijden zal een fotograaf sturen om foto’s te maken van een Mathilde die als een hoopje ellende in de portiek ligt en de volgende dag zal er in de ”Privé” een larmoyant artikel verschijnen onder de vetgedrukte kop « Mathilde vecht voor haar recht ! ». Willink zal uiteindelijk moeten zwichten voor de druk van de publieke opinie en met hangende pootjes zijn verstoten muze terug moeten nemen.
De werkelijkheid is anders en hoewel de advocaat van mening is dat mijn strategie kans heeft van slagen, gaat mijn plan niet door want Mathilde stampvoet en schreeuwt dat ze het vertikt om als een dakloze junk in een portiek te gaan liggen en daar af te wachten of Willink haar binnen zal laten.
‘Ik ga naar New York, schreeuwt ze en ik zal Nederland en de rest van de wereld laten zien wie Mathilde Willink werkelijk is!’
¶
3 Maart 1976
we met ons vieren de vertrekhal van Schiphol inlopen, zorgt de verschijning van Mathilde voor de nodige deining en worden we door iedereen ongegeneerd aangegaapt. Fong Leng en Thomassie lopen voorop met de bagage, maar Het Fenomeen heeft zoveel gewaden meegenomen dat we nauwelijks genoeg hebben aan drie karren en terwijl ik een volgestouwde kar voor me uit duw sjouwen Fong en Thomassie de rest van haar garderobe.
‘Kijk! Daar heb je Mathilde Willink met de bruiden van Heijboer roept iemand die bij de incheckbalie staat, maar niemand reageert op “de bruiden” want alle ogen zijn gericht op Mathilde die voor de gelegenheid een luchtig gewaad van geplisseerde organza heeft aangetrokken en volop geniet van de beroering.
Een paar dagen voor haar vertrek werd haar het visum voor de VS geweigerd want de kranten hadden gemeld dat ze naar New York vertrok om de creaties van Fong Leng te promoten en ik was met haar meegegaan naar het consulaat aan het Museumplein en was daar getuige van een denderende ruzie tussen haar en een ambtenaar.
‘U gaat werken in de V.S. mevrouw Willink- zei de man berispend en U had tijdig een aanvraag moeten indienen voor een Green Card.Er zijn nu eenmaal regels en die regels gelden ook voor U.’
‘Werken? vroeg Mathilde dreigend. Denkt u dat ik naar New York ga om kantoren te dweilen? Ik wil mijn visum en verder geen gezeur…’
Een half uur later gaf de getemde ambtenaar haar het gevraagde document en vandaag wuift ze triomfantelijk met haar paspoort en instap kaart, werpt ons kushandjes toe en verwijnt richting paspoortcontrole.
Terwijl Mathilde zich in New York op de verovering van Het Spaanse Genie stort, vertrekken René en ik naar Parijs. Cor zeurt dat ik met mijn werk langs de gerenommeerde galeries moet en heeft alvast een paar afspraken voor mij geregeld .
‘Oh, wat een toeval, zegt actrice Lida Polak, ik was vorige maand in Rome voor een screentest in de sudios van Cinecittà want Fellini heeft mij gevraagd voor de rol van Casanova’s moeder in zijn nieuwe film. Hij belde me gisteren en zei:
¶
‘Lida ! Lida bella, de japon en de schoentjes van Mamma Casanova staan voor je klaar ! Ik bel je gauw.’Als jullie het goed vinden ga ik mee naar Parijs want ik moet dringend iets aan mijn garderobe doen.’
Lida is een bekende verschijning in het Amsterdamse straatbeeld want als ze met afgemeten pasjes het Leidseplein oversteekt of in Café Scheltema aan een tafeltje zit bij het raam, zijn alle ogen gericht op haar.
Ik ben gefascineerd door Lida’s gelijkenis met de voormalige schaatskampioene en filmdiva Asta Nielsen en ik heb haar onlangs gebeld met de vraag of ik haar portret mag maken. Met haar lage voorhoofd, bolle ogleden en vlezige lippen lijkt Lida sprekend op de groteske vrouwenfiguren van Pyke Koch en ik ken haar ook als een van de favoriete modellen van kunstenaar Herman Gordijn die haar heeft afgebeeld als een verlepte hoer die klanten ronselt bij een urinoir.
Lida gelooft net als Mathilde heilig in het wondermiddel make-up en kent geen rem als ze haar facies volkliedert met een regenboog van kleuren of een dubbele rij valse wimpers op haar oogleden plakt. De pony van haar zilverwitte pagekapsel hangt tot ver over haar wenkbrauwen, maar in tegenstelling tot haar grote voorbeeld Louise Brooks, is Lida klein en dik, heeft korte beentjes met bolle poppenkuitjes en torst een paar laaghangende borsten voor zich uit die, als ze gaat zitten, lui op haar dijen rusten.
‘Het is net een overjarige travestiet, oordeelt Cor die beweert dat hij haar vroeger heeft “gekend” toen ze als journaliste werkte. Begrijp jij waarom ze zich volkliedert met die rotzooi.’
Wanneer ik me met Lida vertoon lokken we de hilariteit uit van de voorbijgangers want mijn vaalgewassen jeans en afgetrapte laarzen contrasteren fel met haar enkellange, flodderige japonnen, luidruchtig rinkelende armbanden en de de kalende verenboa waarachter ze haar rimpelige ‘kalkoenhals’ verbergt.
Als we op een middag in de Leidsestraat lopen, grijpt een voorbijganger haar bij de arm en zegt in plat Amsterdams:
‘Mevrouwtje, neemt U me niet kwalijk maar een schilderij mot hàngen!’
Lida doet net alsof ze hem niet verstaat, rukt zich los uit zijn greep en trippelt onverstoorbaar verder.
Mijn fascinatie voor haar buitenmaatse persoonlijkheid krijgt vorm wanneer ik de kans krijg haar portret te maken en haar afbeeld als een witgeschminkte clown.
Naarmate de tekening vordert breid ik de compositie uit met een tweede paneel waarop ze als een hoogbejaard Doornroosje onder het zeil van een circustent rust. Als Mathilde het resultaat ziet, schatert ze het uit, maar dat is geen verrassing want ik heb gemerkt dat ze de nabijheid van Lida compromitterend vindt en geen zin heeft te worden nageroepen als ze zich met haar zou durven te vertonen.
De waarheid is dat Mathilde geen concurrentie duldt en ze reageert al even terughoudend als ik haar vertel dat ik werk aan een portret van actrice Elly van Stekelenburg die, net als Lida, een niet alledaagse verschijning is. Elly is klein en dik, heeft een grote, gulzige mond met knalrood gestifte lippen en een aanstekelijke, bulderende lach en ze woont in Breukelen in een villa met een tuin die afloopt naar de Vecht en slijt haar dagen in het gezelschap van tientallen parkieten en een beo die ze “Romeo” heeft gedoopt..
Elly heeft een veelbewogen leven achter de rug en een spraakmakend huwelijk met acteur Ko van Dijk en ze heeft een stem die me doet denken aan het schorre geluid van een kettingrokende kroegbaas.Haar baryton is een niet te onderschatten concurrentie voor mijn eigen donkere alt en Mathilde lacht tranen als ik haar vertel dat ik Elly belde met het verzoek haar portret te maken en hoe onze eerste conversatie verliep .
‘Hallo?’
‘Goede middag meneer, ik wil graag met mevrouw van Stekelenburg spreken.’
‘Daar spreekt u mee, meneer!’
Dat ik er in geslaagd ben Mathilde naar “Villa De Zwaluw” te lokken, haar in een bus richting Het Gooi te hijsen en de verbijstering van de inzittenden te trotseren is een mirakel, maar mijn triomf is van korte duur want Het Fenomeen verstijft als ze met Elly wordt geconfronteerd en klapt dicht als een oester.
Ze zit als versteend naast de volière met de luid kwetterende parkieten, weigert beleefd het glaasje oude jenever dat Elly haar probeert op te dringen en wimpelt de attenties af van “Vosje”, Elly’s tandeloze Pinchertje dat met alle geweld op Mathilde’s schoot wil gaan zitten en haar gezicht schoon wil likken..
We drinken thee in stilte, bewonderen zwijgend het glazen terras dat door Elly werd aangelegd met behulp van een indrukwekkend aantal lege jeneverflessen met een vierkante bodem die ze omgekeerd in de grond heeft gestopt en druipen bij het vallen van de avond af naar Amsterdam.
Als we in de bus zitten kijkt Mathilde mij aan en zegt met een wrang lachje:
‘Eén wandelend kunstwerk is meer dan genoeg Barbara’ en ik ben verrast door haar spontane opwelling van zelfspot.
¶
Amsterdam is dé ideale kweekvijver voor exentrieke figuren en Mathilde en Lida zijn niet de enige “traffic stoppers”in het straatbeeld. De doodsbleke, in doorschijnende lappen gehulde “Zusjes Hazenberg” en hun in een goudlamé geregen, broodmagere begeleider zorgen eveneens voor open monden, net als het uit Belgïe overgewaaide levende kunstwerk ”Fabiola” die elke dag zijn woning-annex-atelier in de Haarlemmerpoort verlaat in een verpaking die bestaat uit meterslange slierten glinsterend étalagemateriaal.
Wie in Amsterdam woont schrikt niet meer als een man die enkel een t-shirt draagt en de rest van zijn lichaam heeft beschilderd met goudverf, zich op rolschaatsen een weg baant door het drukke verkeer; en niemand reageert wanneer de kaalgeschoren leden van de Hare Krisha sekte zich zingend en dansend een weg banen tussen de winkelende massa in de Kalverstraat en de levensleer van Swami Prabhupada verkondigen met hun onafgebroken Hare Krishna, hare Rama.
Voor wat de geestverwanten van Mathilde betreft doet het er niet toe of ze op stelthoge plateauzolen rondstrompelen of zich hullen in lagen aan elkaar gespelde lappen want niemand slaagt er in de perfectie van Mathilde’s verschijning te benaderen. In verhouding tot Het Fenomeen hebben de aan elkaar geknutselde vermommingen van “Fabiola” en consoorten iets potsierlijks en doet het resultaat amateuristisch aan.
‘Ach, het zijn leuke probeersels, oordeelt Mathilde grootmoedig en ze doen er geen kwaad mee…Laat ze maar doen, Barbara. Het zijn sterke schouders die de weelde dragen kunnen…’
¶
Mijn Parijse promotietoer wordt een aaneenschakeling van teleurstellingen en elke ochtend verlaat ik het Hôtel Terminus Nord met mijn map onder de arm en begin aan een afmattende tocht langs de grote namen van de kunsthandel. Dat ik door de eigenaars van de galeries wordt ontvangen is te danken aan de introductie van Cor, maar verder als een bemoedigend schouderklopje kom ik niet.’
‘Dit is Parijs, Engeltje en geen dorp in de Achterhoek zegt Cor als ik ‘s avonds bij hem uit kom huilen en ze zullen je enkel een kans geven als ze er honderd procent zeker van zijn dat ik het gelag zal betalen.’
Lida is ook een paar dagen in Parijs en logeert in een tweesterrenhotel hotel in het hart van Saint Germain des Prés. Een vervallen “Chambres avec bain” die er er met zijn verkleurde behang, gammele bedden en gehaakte beddespreien uitziet als een bordeel in Brassaï’s beroemde fotoboek « Paris la Nuit ». De keuken zit naast de receptie en in de gangen van het “Hotel du Dragon” ruikt het de hele dag naar uiensoep en stoofpot want de stokoude moeder van de eigenares staat onafgebroken achter het fornuis en roert drifting in potten en pannen.
De verschijning van Lida zorgt het nodige commentaar en als we op een avond in Pigalle rondhangen, worden we tergend langzaam gevolgd door een politieauto waarin een paar achterdochtige agenten zitten die zich afvragen of Lida een travestiet is en in werkelijkheid Robert of Gaston heet. .
‘Die mannen zien geen verschil tussen een actrice en een hoer jammert ze terwijl ze paniekerig op haar laklaarsjes verder strompelt. Ze is doodsbang voor een identiteitscontrole en een slapeloze nacht tussen de hoeren en de travestieten in de “panier à salade” van het locale politiebureau en ik ben opgelucht als we eindelijk het Hôtel du Dragon” bereiken.
Lida blijft onvoorwaardeijk trouw aan haar opvallende make-up en extravagante kledingstijl en haar verschijning zorgt meer dan eens voor een pijnlijk incident. Dat men zich vragen stelt over haar gender identiteit wordt duidelijk als we neerstrijken op een terras op de hoek van de Boulevard Saint Germain en Lida door een plagerige ober wordt aangesproken met “Monsieur”. Ze doet alsof ze het niet hoort en bezorgt mij een gewetenscrisis wanneer ze er op aandringt om diezelfde avond te gaan dineren in een bistrot achter de Place de l’Odéon.
Ze is die midddag gaan winkelen in “Le Printemps” en wanneer ik haar in het hotel ophaal, wacht ze me op in de entrée. Ze draagt een tweedelig pakje met een opvallend dessin van zwarte en gele strepen dat bestaat uit een gebreide slobbertrui en bijpassende beenwarmers en met haar bolle buik en stakerige beentjes ziet Lida er uit als een volgevreten bij die dronken van de nectar uit een bloemkelk is gevallen. Ik veins een acute aanval van migraine en ontsnap nog net aan een avond vol pijnlijk hoongelach.. ….
¶
Dat mijn bezoek aan Parijs op niets uitloopt is een domper, maar Lida leeft in een roes omdat ze ‘s ochtends werd gebeld door een assistente van Fellini die haar vroeg of ze de “Maestro” diezelfde middag wilde bellen.’
‘Ik weet zeker dat ik de rol van Mamma Casanova lrijg zegt ze opgewonden en ik nodig je uit in de bar van het Hotel Ritz want ze hebben daar telefooncabines en ik daar in alle rust met de Maestro bellen. We maken er een feest van en klinken straks op mijn succes.’
Het is niet druk in de bar van het hotel en klokslag drie verdwijnt Lida in een telefooncel. Als ze al na een paar minuten terugkeert ziet ze eruit alsof ze een doodsbericht heeft gekregen en ze gaat naast me zitten en zegt amper hoorbaar:
‘Fellini was erg aardig, maar hij zei ‘Mi dispiace Lida”, de producer dringt er op aan dat de rol naar de Franse actrice Mary Marquet gaat.’
Het feest gaat niet door en we verlaten zwijgend de bar en lopen langzaam in de richting van de Seine en de Rive Gauche (…)
¶
April 1976
De terugkeer van Mathilde staat eveneens in het teken van de verslagenheid want een paar uur na de landing van haar vlucht uit New York verras ik haar terwijl ze thuis haar koffers uitpakt. Ze ziet er uit alsof zee en paar slapeloze nachten achter de rug heeft en ik merk dat er donkere kringen zitten rond haar ogen.
‘Heb je de brief gekregen die ik naar het Hotel Saint Regis stuurde, vraag ik voorzichtig, Ik heb hem in een envelop van het Hôtel Terminus Nord gestopt en heb hem bij de Gare du Nord op de post gedaan.’
‘Nee, antwoordt ze en ik dacht echt dat je me vergeten was.’
Ik weet dat dit niet het gepaste moment is haar te vragen hoe de onmoeting met Dali verliep, maar als ze merkt dat ik nieuwsgierig ben naar de ontmoeting met haar prooi, vertelt ze,
‘Het heeft een paar dagen geduurd voordat ik Het Genie te zien kreeg, maar ik ben een paar keer langs het restaurant gelopen waar hij hof hield en mijn strategie had success want de volgende ochtend werd ik door De Meester in hoogsteigen persoon uit bed gebeld.
. ‘Bonjourrrr, divine créaturrre” zei hij en diezelfde avond zat ik naast hem in het restaurant en werd ik door hem behandeld als een vorstin!’
Mathilde’s verslag spreekt tot de verbeelding en de manier waarop ze Dali’s entourage van belegen filmdiva’s, beeldschone travestieten en coryfeeën uit de “stal” van Andy Warhol beschrijft, geeft mij het gevoel dat ik deel uitmaak van dit decadente gezelschap.
Ze houdt vol dat ze niet gezwicht is voor Dali’s bizarre wensen en ook geen krimp heeft gegeven toen ze op een avond door een stomdronken Richard Burton werd uitgescholden voor freak. Ze heeft al die tijd heeft gedaan alsof ze niets begreep van Dali’s toespelingen dat ze zou deelnemen aan een orgie en de liefde zou bedrijven met een hermafrodiet terwijl Dali-alias “The Great Masturbator” toekeek.
‘Hij stond er op dat ik naar bed zou gaan met Chrysis, een beeldschone travestiet, zegt ze lachend, maar ik deed alsof ik hem niet begreep. Dali is een sluwe vos en hij had gelijk dòòr dat ik niet in wou gaan op zijn sexspelletjes, maar hij nam het gelukkig goed op en zei alleen ‘Confusion, confusion Mathilda’ en daar is het bij gebleven.’
Dat de onverwachte komst van Dali’s muze, Gala, haar plannen zou dwarsbomen, was voorspelbaar.
‘De ene dag zat ik naast hem als zijn ongekroonde koningin en vertelde hij aan iedereen die het horen wilde dat hij me “trrrès Hollandaise’ en “trrrès Wermeer” vondt-Dali had moeite met de uispraak van de V- en het volgende moment zat hij als een gestraft jochie naast Gala en durfde hij me niet eens meer aan te kijken. Hoe vind je dat?’
Ik had Mathilde deze publieke vernedering willen besparen want ik wist dat haar plan Gala te onttronen op voorhand gedoemd was te mislukken.
‘Ze is een oude heks, zegt Mathilde misprijzend, en ze ziet er afschrikwekkend uit. Ze draagt een gitzwarte pruik die met een zwarte, fluwelen band aan haar hoofd vastzit en ziet er uit als de heks uit Sneeuwwitje.’
Mathilde’s beschrijving laat geen spaander heel van Gala en ik krijg te horen dat de hoogbejaarde Muze, lange, knokige vingers heeft met vlijmscherpe, knalrood gelakte rnagels, onophoudelijk kletst over “Het Genie” en Mathilde geen enkele keer heeft aangekeken.‘
Toen ze op een avond terugliep naar haar kamer, zag ze nog net dat Dali en Gala aan het einde van de gang in de lift stapten en beiden een enkellange zwarte nertsjas droegen.Het was de laatste keer dat ze het Spaanse Genie en zijn wederhelft zou zien en ze staat er op dat ze -op de rug gezien- op twee stokoude besjes leken.
‘Ik begreep dat het geen zin had nog langer in het Saint Regis rond te hangen, zegt ze, en ik heb mijn koffers gepakt en heb een kruis gemaakt over mijn verovering van De Meester….’
Ik denk terug aan Mathilde’s beeldrijke beschrijving wanneer ik een paar weken na haar dood naar Parijs vertrek en bij mijn aankomst en een brief overhandig aan de concierge van het Hôtel Meurice, de favoriete pleisterplek van Dali en waar hij het hele jaar door kan beschikken over een suite met uitzicht over de Tuileries.
Ik heb De Meester een nijdige brief geschreven omdat hij het lef heeft gehad niet te reageren op de dood van Mathilde en heb mijn verwijt aan zijn adres afgesloten met de woorden “Mathilde est morte sans un mot ni un geste de vous”, maar zoals verwacht krijg ik geen antwoord, Het Génie leest geen brieven van onbekenden en is het melkmeisje van “Wermeer” allang vergeten.
¶
Lente 1976
Begin mei krijg ik de brief terug die ik een paar weken eerder naar het Hotel Saint Regis stuurde, maar ik maak de envelop niet open en het zal nog een halve eeuw duren voor dat ik hem weer te voor schijn haal.
Het logo van het Hôtel Terminus Nord is verbleekt en links boven aan staat een stempel met “Return to Sender” en het met de hand geschreven “Retour À L Expédieur”. Iemand heeft met een ball point het adres van het hotel uit gekrast en wanneer ik de envelop open scheur her lees ik de brief, die ik op woensdag 8 april 1976 aan Mathilde schreef. Ik schrik van het kinderlijke toontje en ben op gelucht, dat hij pas na haar vertrek aan kwam en ze hem nooit in handen kreeg
Woensdag 20 over negen.
Lieve Mathilde,
Zo als Je Ziet Zitten We Hier Lekker Even met Z N Tweetjes in Parijs.
De Zaken gaan Erg Gunstig [sic] dus We Besloten Maar een Paar Dagen te Gaan Uit Kijken naar Mooie “Voor Werpen [sic] in de Ville Lumière.
Hoe Gaat Het in New York?
Laat Eens Wat van Je Horen Prinses, want Wij zijn Hier Erg Benieuwd te Weten Hoe Alles Daar Verloopt.
Ik Maak Volgende Week Dia S, of foto S, van de Tekening en Die Stuur ik Je Dan Toe.
Waren Hier Gisteren op [sic] de Sarah Bernhardt Expositie. Alle Voor Werpen, Schilderijen et Cetera waren Te Mooi voor Woorden, maar bij de Films was Het Wel “Huilen”, van het Lachen Dan.
Lieve Mathilde, verder het allerbeste en allerliefste toegewenst van ons beidjes.
Kusjes en tot spoedig schrijfs, hoors of ziens,
Barbara en René
¶
Mathilde heeft de beletage gehuurd van een villa aan de Weteringschans.Het pand ligt tegenover het Rijksmuseum en spiegelt zich aan de achterkant in het water van de Binnensingel en vanuit de erker van haar nieuwe onderkomen kan ze haar vroegere woning aan de Ruysdaelkade zien.
Ik heb een hekel aan de sinistere sfeer in de lege vertrekken en het geratel van Lijn 10 die om de paar minuten luidruchtig langs het huis davert en de ramen doet trillen en ik word overvallen door het onheimelijke gevoel dat de woning Mathilde geen geluk zal brengen.
De komende weken worstelt ze om van de steriele etage een aangename cocon te maken waarin ze zich thuis voelt, maar het is geen gemakkelijke taak want geld om werklieden aan te nemen heeft ze niet, haar slippendragers geven niet thuis en afgezien van een paar vrijwilligers en van Roy die haar zijn koffiezetapparaat leent en aan komt zetten met serviesgoed en bestek, staat ze er helemaal alleen voor.
‘Ik koop een voorhamer en een breekijzer, zegt ze defensief en sloop dat lelijke hardboard plafond en die TL buizen en al het andere dat me niet bevalt.’
Mathilde is geen doetje en heeft al eerder blijk gegeven van initiatief toen ze noodgedwongenging werken als stewardess bij de KLM en eigenhandig de etage aan de Ruysdaelkade opknapte; en nu is het weer zover en gaat ze de strijd aan met een woning die bestaat uit een woonkamer en een slaapkamer en een erker die dienst doet als keuken. Als ik er haar aan herinner dat ze geen badkamer heeft en geen douche en dat het toilet dringend toe is aan vernieuwing haalt ze haar schouders op en zegt:
‘Ik zet mijn hemelbed in de voorkamer en het sleebedje in de “Zaal” en hang de gordijnen van het bed voor de erker want dan zie ik niets meer van die foeilelijke keuken.Het interesseert me niet dat ik geen bad heb en geen douche want ik ga elke dag douchen bij Frank en “Uùwetje”.’
‘Mathilde wast zich nooit en toch stinkt ze niet, zegt Frank wanneer ik hem vertel dat ze geen badkamer heeft.
“Ze ruikt altijd fris en gebruikt geen druppel parfum en voor wat mij betreft mag ze net zoveel komen douchen als ze wil.’
Hij kijkt me geamuseerd aan en vraagt:
‘En Fong Leng ? Gaat die straks ook tekeer met de voorhamer en de verfkwast of blijft ze buiten schot in de P.C.Hooftstraat?’
‘Dat weet ik niet Frank,we gaan Mathilde een handje helpen en hopen dat er zich nog andere gegadigden melden. …’
Afgezien van de sombere sfeer en het nijpende gebrek aan comfort maak ik me ongerust over de aanwezigheid van een binnentrap die links van het toilet achter een deur met een paneel van matglas schuilgaat en de beletage verbindt met het sous-terrain. De deur kan niet op slot en iedereen kan ongemerkt bij Mathilde naar binnen lopen en als ik het probleem aankaart, wuift ze mijn bezwaar weg en antwoordt luchthartig:
‘Jij ziet overal spoken! Die trap is een dienstbodentrap die niet meer wordt gebruikt. De eigenares woont met haar hondjes in het sous-terrain en ik zie niet in waarom ze stiekem naar boven zou sluipen. Waar maak jij je zorgen over?’
De komende dagen verrassen we haar als ze midden in een wolk van stof en kalk staat en met een voorhamer het plafond in de woonkamer te lijf gaat. We hebben belegde broodjes meegenomen, een literbeker vanille ijs en koffie in een thermosfles en René spreekt met haar af dat hij haar zal helpen met het schilderwerk en stelt voor de wanden van de Zaal de typische grijsblauwe kleur te geven die voorkomt op de schilderijen van Willink.
Haar enthousiasme voor de inrichting zwakt echter af als het plafond is gesloopt en het puin is weggehaald. Ze heeft de antieke deuromlijsting die op Willink”s “Ode aan Mathilde” voorkomt rechts van de erker gezet, een vergulde rococo spiegel opgehangen boven de schouw en haar sleebed in het midden van de Zaal gepkaatst. Haar antieke kledingkasr en hemelbed staan in de voorkamer, maar afgezien van het chinoiserie kabinetje dat ze in een hoek van de Zaal heeft gezet, doet ze geen enkele moeite haar interieur te verfraaien.
In een poging de kale woonkamer op te fleuren heb ik haar het dubbelportret geleend en haar een van mijn vroegste tekeningen- “De Val van Icarus”-cadeau gedaan, maar als mijn geschenk al na een paar dagen spoorloos is, vraag ik haar waar het is gebleven. Ze kijkt schichtig de andere kant op en antwoordt met een klein stemmetje:
‘Frank en Uùwetje vonden de tekening zò mooi dat ik haar heb geruild voor een rococo spiegeltje.’
‘Ben je boos op me, Barbara?vraagt ze schuldig, maar ik haal mijn schouders op want ik weet niet hoe ik mijn teleurstelling moet verwoorden zonder haar op mijn beurt te kwetsen..
‘Ik kan me niet bekijken in je tekening, zegt ze, en in dat rococo spiegeltje kan ik dat wél.’
¶
Wanneer ik Mathilde voor de zoveelste keer niet thuis vindt en de trappen van het bordes afloop, word ik de pas afgesneden door de eigenares.
‘Ik herken U zegt ze enthousiast, U bent de zuster van Mathilde-en zonder mijn antwoord af te wachten-wat zonde dat ze niet thuis is en U helemaal voor niets naar Amsterdam bent gekomen.’
Het is niet de eerste keer dat ze mij met iemand anders verward en het heeft geen zin haar tegen te spreken want ik weet dat ze ziekelijk nieuwsgierig is naar de mensen die bij Mathilde over de vloer komen.Als ze mij een kop thee bij haar thuis aanbiedt, grijp ik de kans want ik wil zien waar de deur naar binnentrap zit.
Ik schrik wanneer ik naar binnen stap want in de entree ruikt het indringend naar verschaalde etensresten en de weeige geur van urine en wanneer ik doorloop wordt mijn neus geprikkeld door de zoete geur van sinaasappel. De vrucht is doormidden gesneden en ligt tussen de voorpoten van een opgezet hondje en ik krijg de indruk dat het beestje mij met zijn glazen oogjes onderzoekend aankijkt. Als mijn gastvrouw merkt dat ik geschrokken ben, zegt ze :
‘De meeste mensen vinden hem griezelig, maar ik was zò verdrietig toen hij doodging dat ik hem in een kartonnen doos heb gestopt en naar een man heb gebracht die dieren opzet voor Artis. En nu is die lieverd voor altijd bij me….’
En terwijl ze de hond zacht over zijn kop aait:
‘Hij krijg elke dag z’n sinaasappeltje want daar was ie dol op.’
De chaos in de woonkamer is onbeschrijfelijk en wanneer ik op de bank ga zitten word ik besprongen door een paar luid keffende hondjes.
‘Ik ben zò blij met Mathilde, babbelt de vrouw terwijl ze thee schenkt, want ik had me geen betere huurder kunnen denken.Wat lief dat U haar komt opzoeken zo helemaal uit Zeeland want ze kan een beetje aandacht en liefde best gebruiken na die vreselijke toestanden met Willink…’
Het duurt even voordat ik er in slaag mij uit de greep van mijn gastvrouw te bevrijden en terwijl ik terugloop naar de entrée zie ik vanuit een ooghoek de deur van de trap die naar de beletage leidt.
‘Due deur moet op slot, zeg ik de volgende dag tegen Mathilde.Het is niet normaal dat je hospita zomaar bij je naar binnen kan lopen en dat anderen dat òòk kunnen.’
‘Ze is misschien een beetje verward, zegt Mathilde geirriteerd, maar ze is wél te vertrouwen.’
‘Daar gààt het niet om Mathilde, het is voor je eigen veilgheid.’
Als ik haar een paar dagen later wakker schudt uit haar dodenslaap gaat ze rechtop zitten en zegt:
‘Je hebt gelijk Barbara, die deur moet op slot en ik laat er een plaat hardboard tegenaan timmeren.’
‘Wat is er gebeurd dat je van gedacht bent veranderd ?’
Ze kijkt me verschrikt aan en vertelt dat ze de afgelopen nacht iets vroeger dan gewoonlijk thuis kwam en zich rot schrok toen ze in het donker het silhouet zag van een vrouw die in het midden van de Zaal stond en een van haar gewaden droeg.
‘Ik had haar niet herkend zegt Mathilde en ze was zò opgeslorpt door haar weerkaatsing in de spiegel dat ze mij niet had opgemerkt. Op het moment dat ze zich naar me toekeerde zag ik dat het de eigenares was en toen ik haar vroeg wat dit betekende begon ze te wenen. Ik heb haar uit mijn gewaadje geholpen en ze is naar beneden gelopen maar ik vond het doodeng en ik ga je raad opvolgen en die deur laten dichttimmeren. Vandaag nog.’
Zoals verwacht vergeet Mathilde haar voornemen en laat de deur onaangeroerd en ik dring niet aan want ik weet dat ze het laatste woord zal hebben.
¶
Haar gedrag wordt met de dag chaotischer en ze neemt zoveel uitnodigingen aan dat de volgekrabbelde bladzijden van haar agenda onleesbaar zijn geworden. Ze heeft een methode bedacht om een keuze te maken uit haar talrijke afspraken en wendt haar hoofd af, prikt met een ballpoint op een willekeurige plek en laat zich leiden door het toeval.
Ze raakt ook steeds meer verstrikt in haar vluchtige avontuurtjes-van-één-nacht en het gebeurt steeds vaker dat ik word voorgesteld aan een nieuwe « bewonderaar ». Ik ben dan ook niet verbaasd als ik haar op een ochtend verras in het gezelschap van een jongeman die een uitgesproken vrouwelijke uitstraling heeft en op de vloer vòòr haar bed zit. Hij draagt een strakke jeans en een mouwloos, lederen hesje en heeft een bos weelderige krullen en Mathilde is zichtbaar geamuseerd door mijn reactie en stelt me voor aan haar nieuwe minnaar.
‘Greetje is mijn enige lesbische avontuur, zegt ze lacherig en Greetje zit als een trouwe hond aan haar voeten, werpt Mathilde smoorverliefde blikken toe en drinkt haar woorden. De komende dagen probeer ik Greetje wakker te maken als ze haar roes uitslaapt naast Mathilde, maar de romance is van korte duur want ze is ziekelijk jaloers en Mathilde’s vluchtige aanraking met de vrouwenliefde beperkt zich tot die ene zijsprong en wordt opgevolgd door de komst van alweer een nieuwe aanbidder.
¶
‘Anton Heijboer maakt me het hof!’
‘Anton Heijboer?’
‘Ja, dé Anton Heijboer, geloof je me niet? Hij haalt me straks op en brengt het schilderij mee dat hij aan me heeft opgedragen en « Ode aan Mathilde » heeft gedoopt.’
De naam Heijboer roept bij mij het beeld op van de excentrieke kunstenaar die in het ingeslapen Den Ilp zijn dagen slijt in het gezelschap van drie vrouwen en een menagerie van honden, geiten en kippen en volgens sommigen òf geniaal is, òf goed gek, òf beiden.
In de kranten en tijdschriften staan vaak reportages over de kunstenaar en zijn ‘drie bruiden’ en op de foto’s zitten Maria, Lotti en Marieke vol slaafse bewondering aan zijn voeten en kijken in opperste verukking naar hem op. Ze dragen net als hun Heer en Meester een judo pak, spinnen wol en maken geitenkaas en zijn zeer bedreven in het drukken van zijn etsen. Ze hebben zich bewust afgekeerd van onze door en door verziekte maatschappij en wijden zich met hart en ziel aan het welzijn van de kunstenaar. De bruiden brengen hun dagen in een verbouwde schuur, slapen op een brits die door hun “echtgenoot” eigenhandig in elkaar is getimmerd en laten zich om beurten zijn liefkozingzn welgevallen zonder een spoor van onderlinge jaloezie.
Dat het imago van de wereldvreemde Heijboer klopt, wordt duidelijk als hij zijn zuurstok rose jeep voor het huis van Mathilde parkeert, met zijn door verf en drukinkt besmeurde handen een groot schilderij naar binnen zeult en tegen de muur van de Zaal aanzet.
‘Prachtig Anton, roept Mathilde terwijl ze kinderlijk enthousiast in haar handen klapt, dit is met recht een koninklijk geschenk.’
De kunstenaar heeft op het maagdelijke schilderslinnen allerlei figuurtjes, cijfers en teksten aangebracht met zwarte en rode verf en in de rechter bovenhoek “I do not share” geschreven. Ik lees ook de naam van Mathilde, het cijfer 6 en de handtekening van de kunstenaar, met daaronder “ Mai(sic) 1976. Het geheel is vlekkerig en typerend voor Heijboer’s bewust-slordige techniek, de schilder draagt een besmeurd judo pak en een wollen hesje dat door een van zijn bruiden werd gebreid en zijn afgetrapte laarzen en breedgerande hoed zien er net zo groezelig uit als de rest.
Als Mathilde ons aan hem voorstelt, kijkt hij verlegen, maar zijn pientere, lichtgrijze ogen verraden zijn interresse voor alles wat zich rond hem afspeelt.
‘Ik ga straks mee naar Den Ilp, zegt Mathilde triomfantelijk want ik ga een paar dagen logeren bij Anton.Misschien word ik wel zijn vierde bruid….’
Als Heijboer breeduit lacht, zie ik zijn geteisterde mondholte en vraag me af hoe de logeerpartij zal verlopen. Als een opwindende, erotische beleving op een baal stro, of als een paar koude en sombere dagen op een keiharde brits onder een met de hand gebreide sprei van schapenwol?.
‘Ik bel jullie over een paar dagen bij Gerard en Gien, zegt ze wanneer ze koninklijk naast Anton in de jeep zit.En terwijl de auto langzaam richting Leidseplein rijdt zwaait ze naar ons en blaast ons kushandjes toe.’
‘Au Revoir, Mathilde‘ denk ik.
Goede moed. (…)
¶
Het is niets geworden in Den Ilp en de bruid in spé is zichtbaar aangeslagen door haar landelijke avontuur.
‘Het was Even Wennen”zegt ze wanneer ze weer in haar vertrouwde omgeving is, want in Den Ilp is het allemaal natuur wat de klok slaat en zoals je weet is de natuur niet aan mij besteed.’
Mathilde’s relaas is weinig opwindend en ik geloof haar als ze mij vertelt dat ze in een door Anton in elkaar getimmerd bed sliep en op een met stro gevulde matras omdat er niet genoeg plaats was in de “king size” echtelijke sponde.
Als ze naar het toilet moest, klaagt ze, moest ze naar buiten lopen tot aan een hokje dat door Heijboer over een sloot was gebouwd en waarin een primitieve houten poepdoos stond, maar voor de rest houdt ze vast aan de illusie dat het leven in Huize Heijboer een unieke ervaring was.
‘De eerste nacht besloop Anton mij als een stout Koboldje, zegt ze lachend. Hij vleidde zich tegen mij aan en heeft me de hele nacht gestreeld, maar het is bij die ene kuise aanraking hebleven. Anton is een lieve en gevoelige man, maar ik denk er niet over om “bruidje nummer vier” te worden en mij levend te begraven in Den Ilp. Maria, Lotti en Marieke waren zeer attent voor mij, maar ik begrijp niet hoe ze het voor elkaar krijgen om Anton met elkaar delen zonder jaloers te worden en elkaar te lijf te gaan.’
Het is duidelijk dat Mathilde er niets voor voelt om op een baal stro te slapen en niet kan leven zonder een weelderige omgeving, schitterende gewaden en het comfort van een hemelbed.
‘Zie je mij al in een schuur, in een judo pak en terwijl ik de hele dag bewonderend naar Anton opkijk ?’
‘Nee, Mathilde, beslist niet.’
Haar gelaat versombert en haar ogen krijgen een droevige uitdrukking en terwijl ze dromerig voor zich uitkijkt, zegt ze:
‘Ik vraag me trouwens af of het mij zal lukken om iemand te vinden die zich over mij zal ontfermen. Eigenlijk vind ik dat elke Nederlander een kwartje moet af staan om mij in weelde te laten leven.’
‘Dat is een briljant idée, Mathilde, maar ik weet niet of Nederland daar rijp voor is…’
¶
Als ik een paar weken later door Anton wordt opgehaald bij Café Scheltema en mij in zijn rose jeep hijs, merk ik dat ik door de habitués van het café word na gekeken.Het is de schuld van Mathilde die maar blijft zeuren dat ik zijn portret moet maken en nu zit ik onwennig naast hem en vraag me af wat me boven het hoofd hangt.
In Den Ilp word ik hartelijk ontvangen door de bruiden die een verrassende metamorphose hebben ondergaan en hun haar hebben gekortwiekt en fleurige zomerjurkjes dragen. Als ik de leden van deze wonderlijke “goud-uit-stro” familie moet geloven, staan ze aan de vooravond van een nieuwe levensfase en hebben het kriebelhabijt afgelegd om zich over te geven aan de lokroep van de weelde. Er hangen kristallen kronen aan de balken, Maria, Lotti en Marieke hebben zich extra mooi gemaakt en oog make-up, lippenstift en nagellak opgebracht en wanneer ze rond de middag een lichte maaltijd serveren kan ik kiezen uit een selectie Franse kazen en goudkleurige dozen vol Belgische bonbons.
Dat men in Huize Heijboer inhaakt op de “terug-naar-de-natuur” trend betekent niet dat men aan zelfkastijding doet en er in de woonschuur niet wordt geleefd als in een rijkeluisvilla in het Gooi. Ik denk aan de titel van Willy Derby’s autobiografie “Van wandluis tot landhuis”, maar in dit geval ligt er geen berbertapijt op de vloer en is er nergens een spoor van een badkamer met gouden kranen. Terwijl ik naar de discrete luxe loer, besef ik hoe armoedig René en ik leven in de Conradstraat en hoe goed de Man-met-de-drie-bruiden het heeft in zijn landelijke harem.
Wanneer Anton mij die avond naar huis brengt zitten we zwijgend naast elkaar en vermijden een gesprek over het portret. In mijn schoudertas zit het diagram van mijn sterrenbeeld dat Lotti voor mij heeft nagetrokken en als Anton de trap opklimt naar onze bescheiden tweekamer woning en bij het raam gaat zitten, kijkt hij meewarig uit over de gebouwen van het Werkspoor en zegt met een ondertoon van medeleven in zijn stem:
‘Op een dergelijk moment besef ik dat ik dat ik de gelukkigste man ben van de wereld en op mijn erf leef als een Tsaar.’
Het portret van Anton gaat niet door en ik ga ook niet terug naar Den Ilp. Vòòr zijn vertrek heeft hij mij een langspeelplaat gegeven waarop hij zijn eigen composities zingt en diezelfde avond luister ik met René naar een wonderlijke kruising tussen een mystieke kerkzang en het gezoem van een zwerm muggen.
Anton weet dat ik droom van een tentoonstelling in Parijs en op de voorkant van de hoes heeft hij een opdracht geschreven-“Barbara, veel success met je creaties in Parijs”-en ik besef dat onze wegen hier scheiden.
Het schilderij dat hij aan Mathilde gaf, verdwijnt spoorloos en als ik haar vraag waar het is gebleven, haalt ze haar schouders op en houdt haar lippen stijf op elkaar. De Heijboer Saga is afgesloten.
¶
4 October 1976
Kort voor onze kennismaking lees ik dat Mathilde twee schilderijen van Willink heeft vernield-het “Portret van Wilma” uit 1952 en haar eigen portret met het parelhesje uit 1966-en begrijp niet waarom ze haar agressie botvierde op het werk van de man die ze naar eigen zeggen innig lief heeft en mateloos bewondert; en nu ze bij ons op de bank zit en gulzig een bord havermoutpap oplepelt, vraag ik:
‘Zeg eens eerlijk Mathilde, waarom ben je toen tekeer gegaan op die doeken?’
Ze houdt op met eten, legt haar lepel neer en kijkt me aan met een blik die op onweer staat.
‘Omdat Willink pertinent weigerde naar huis te komen en die nacht bij Sylvia is gebleven. Ik heb haar gebeld en toen ze de telefoon opnam hoorde ik eerst niets, maar toen kwam Carel aan de lijn en vroeg:
‘Wat wil je?’
‘Ik wil dat je naar huis komt. Nù !’
‘Ik blijf vannacht bij Sylvia, zei hij, en ik heb je geen verantwoording af te leggen Je doet al jaren waar je zin in hebt en nu is het mijn beurt.’
‘Jullie weten dat ik geen druppel alcohol drink, zegt ze als ze het laatsje restje pap van haar bord heeft geschraapt, maar die nacht heb ik een halve fles jenever opgedronken en heb een aanval van razernij gekregen.Ik wou eerst Willink vermoorden en dan die Sylvia en daarna geheel in stijl zelfmoord plegen, maar in plaats daarvan heb ik een mes genomen en ben als een wilde tekeer gegaan op de schilderijen.‘
‘Werd je niet doodziek van die jenever? Iemand die geen druppel alcohol drinkt raakt mestal in een coma na een dergelijke dosis.’
‘Ik raakte bewusteloos, zegt ze, en toen ik bijkwam schrok ik toen ik zag wat ik had aangericht. Er lag een strook linnen op de grond waar een gedeelte van Wilma’s gelaat op stond en toen ik naar mijn portret met het parelhesje keek zag ik dat ik het had verminkt.Ik heb de boel zo goed mogelijk opegruimd en heb daarna Sylvia gebeld en haar verteld wat ik had gedaan.
‘Was Willink niet buiten zichzelf?’
‘Hij kwam aan de telefoon en zei alleen maar “ik kom er aan” en een half uur later stormde hij naar boven met een paar agenten en een dokter van de GGD.
“Ze moet het huis uit, riep hij, want ze is levensgevaarlijk en jullie moeten haar opsluiten in een inrichting”. Ik herinner me niet alles maar ik hoorde de dokter zeggen:
‘Meneer Willink, Uw vrouw blijft hier want dit is de normale reactie van een vrouw die het niet pikt dat haar man de nacht doorbrengt bij zijn minnares”.
‘En je bent gebleven?
‘Ja, maar dat was een vergissing want de sfeer in huis was om te snijden. Willink had een verhouding achter de rug met ene Andrée Rupp, een mannequin die hij had ontmoet tijdens een modeshow bij Dick Holthaus en hem deed denken aan zijn eerste vrouw, Mies, maar die bevlieging was ik algauw de baas. Ik heb een verschrikkelijke scène gemaakt en heb haar auto bekrast, maar ik geef toe dat ik die Sylvia heb onderschat en mij door Carel heb laten bepraten.’
“Ik huur een luxe appartement voor je in “La Résidence” zei hij, in het pand aan de Keizersgracht waar Corstiaan de Vries woont en die man die in Russische iconen handelt en als ik genoeg krijg van Sylvia kom je terug naar huis .”
Ik heb hem geloofd en dat was mijn grootste vergissing.’
En ter wijl ze René smekend aan kijkt,
‘Renéétje, Maak Je Nog een Bordje Pap voor Mij?‘
¶
Dat Mathilde op zoek is naar een nieuwe beschermheer, is geen geheim.
‘Iemand met een heleboel geld, zegt ze dromerig, want zonder geld heeft het geen zin. Ik wil een bewonderaar die mij mee troont naar de boetiek van Fong Leng en mij bedelft onder prachtige gewaden. Een man die elke gril van mij inwilligt en als een slaaf aan mijn voeten ligt.’
Ik zit de laatste tijd vaak naast haar als ze zich opmaakt en kijk geboeid hoe ze met trefzekere gebaren haar make-up opbrengt. Zonder de regenboog kleuren en de valse wimpers ziet Mathilde er uit als “Frau Antje” van de reclame – “Liebe Hausfrauen, heute zeige Ich ihnen Käsetoast Hawaï”-en wanneer ze in een kort, tuniekje op de vloer van de Zaal gaat zitten, zich uitstrekt als een slaperige poes en met wijdopen mond gaapt, brokkelt het beeld van de diva vòòr mijn ogen af .
Afgezien van de hemelbedden en een met goudleder beklede, antieke stoel, is er geen enkel comfortabel zitmeubel in haar woning en Mathilde gaat in kleermakerszit op de kale parketvloer zitten en begint aan haar metamorfose.
Haar maquillage is een ingewikkelde handeling die ze behendig en in een recordtijd uitvoert en ik kijk bewonderend naar het aanbrengen van de huidkleurige foundation en het gezichtspoeder en de geroutineerde manier waarop ze haar ogen opmaakt en het vlindermotief met de voelsprieten nabootst dat ik onlangs voor haar heb ontworpen en als geheugensteun op een stukje ivoorkarton heb getekend.Ik volg gefascineerd het opplakken van de valse wimpers en kijk aandachtig hoe ze met halfopen mond een oranjerode lippenstift opbrengt en tevreden het eindresultaat bekijkt in een handspiegeltje.
De stijl van haar kapsel hangt af van haar stemming want als Mathilde gehaast is borstelt ze haar heuplange haar en bindt het bovenop haar kruin vast met een elastiek,maar wanneer ze genoeg tijd heeft maakt ze twee vlechten en speldt ze aan weerszijden van haar hoofd vast in de vorm van een spiraal.
De blonde haarvlecht die ze van Willink cadeau kreeg en afkomstig is van Noorse vrouwen die hun haar afknipten voordat ze in het klooster gingen, bewaart ze in een langwerpige kartonnen doos en ik kijk toe hoe ze de streng aan haar eigen haar vastmaakt en haar hoofd heen en weer schudt om te testen of alles goed vastzit..
Mathilde wast zich zelden en afgezien van een deodorant en een vaginale spray gebruikt ze wekenlang het zelfde washandje en het zelfde stukje zeep “voor het schoonhouden van het driehoekje”en laat beiden ongegeneerd op de rand van de wasbak liggen. Ze draagt ook nooit ondergoed en verbergt haar venusheuvel onder een tanga die Fong Leng speciaal voor haar heeft ontworpen.
Mathilde heeft een melkblanke huid en peervormige borsten met zachtrose tepels en de stevige dijen en billen van een forse boerenmeid. Haar handen zijn grof en mannelijk en wanneer ze opgemaakt is en gekapt, een gewaad heeft aangetrokken en haar goudleder schoenen met plateauzolen heeft aangegespt, ziet ze er indrukwekkend uit.
‘Een opgedirkt molenpaard” oordeelt Cor en Willink en zijn Sylvia laten zich ook niet onbetuigd en hebben haar de bijnaam “Het Opgetuigde Fregatschip” gegeven.
Wanneer ik op een ochtend op weg ben naar Mathilde en in een taxi stap waarvan de portieren wijdopen staan, ben ik verrast door het commentaar van de chauffeur.
‘Ik had net die Mathilde Willink in mijn taxi zegt hij in plat Amsterdams, en dat mens stinkt zò verschrikkelijk naar parfum dat ik mijn auto moest luchten!’
De verhalen die door de roddelpers worden gepubliceerd en door de lezers gulzig worden geslikt, hebben de echte Mathilde verdrongen en zijn een geheel eigen leven gaan leiden en wat ze ook doet of wat ze ook zegt is niet belangrijk want overal waar ze zich vertoont zorgt ze voor verwarring…..
¶
Ik ben begonnen aan de opzet van een drieluik waarop ik Mathilde afbeeld als een vrouwelijke Icarus, naakt tot aan haar middel en met gespreide vleugels. René heeft de bladen ivoorkarton op de muur gespijkerd omdat ik niet genoeg ruimte heb op mijn werktafel en het werk vordert langzaam want ik wordt gauwmoe van het urenlange staan.
Ik ben opgelucht wanneer ze komt poseren voor haar gelaat en haar handen en ik voor haar torso en armen kan putten uit mijn geheugen. Als ze de opzet ziet, vraagt ze:
‘Heb je al aan een titel gedacht?’
‘Nee want ik twijfel of ik je een doornenkroon zal geven en het idee ga doorzetten van een zwarte voile die je hoofd en schouders bedekt.’
‘Als je dat doet, noem dan het drieluik“De Engel des Doods” oppert ze, want dat is lekker macaber en de titel verwijst naar mijn geflirt met de dood.’
Mathilde heeft de laatste tijd ook geposeerd voor beeldend kunstenaar Ruudt Wackers die de opdracht heeft gekregen een muurschildering te maken in de Aula van het Crematorium Westgaarde en haar heeft afgebeeld als hermafrodiet.
‘Hoe vind je dat, kirt ze. Jij tekent mij als de Engel des Doods en Ruudt heeft mij de rose piemel van een cherubijn heheven. Ik kwam niet meer bij van het lachen toen ik het zag…’
Dat de nabestaanden straks afscheid zullen nemen van hun dierbaren onder een muurschildering waarop Mathilde prijkt als zoon van Hermes en Afrodite vindt ze “het einde” en ze houdt vol dat ze zich verheugt op de dag dat ze zelf zal worden gecremeerd en le tout Amsterdam haar de laatste eer zal bewijzen onder het bizarre portret.
Kort daarna verdwijnt ze een paar dagen naar Den Haag en wanneer ze weer thuis is, strààlt ze.
‘Ik heb in het Hôtel des Indes gelogeerd, zegt ze en ik voelde me net Anna Pavlova.’
‘Gelukkig lééf je nog, Mathilde.’
‘Nou en of want ik heb in Den Haag kennis gemaakt met een gekke nicht die kunstenaar is en een restaurant heeft in de Javastraat. Hij heet Adriaan Stahlecker en ik ga jullie aan hem voorstellen want ik ben hélémaal weg van’m.’
‘Is Adriaan je minnaar, vraag ik voorzichtig.
‘Dat hangt er vanaf van wat je onder “minnaar” verstaat zegt ze met opgetrokken wenkbrauwen. Adriaan houdt van mannen maar hij ziet mij als dé ideale vrouw en heeft gevraagd of ik naakt voor hem wil poseren. Hij is ouderwets beleefd, doet alles waar ik zin in heb en als ik in Den Haag ben mag ik op zijn kosten in het “Des Indes” logeren.‘
Het duurt niet lang voordat ik aan haar slachtoffer wordt voorgesteld. De onmoeting vindt plaats in de Kunsthandel Gebroeders Koch in den Haag waar ze de tentoonstelling opent van de Belgische post-surrealist Gaston Bogaert.
Bogaert is een uiterst hoffelijke man die met zijn neus in de ideeenwereld van Magritte en Delvaux is gedoken, schaamteloos hun symbolen en personnages heeft gejat en ze, mits een zekere aanpassing, in zijn eigen werk laat opdraven. Het overbekende “Magritte mannetje” met de donkere overjas en de bolhoed heeft hij vermomd door middel van een « hoge zijden » en een wandelstok en voor wat de symboliek van Delvaux betreft, heeft hij de overbekende stations en tramremises vervangen door verlaten villas, volières en serres.
De techniek van Bogaert is summier, de verf een goedkope hoogglanslak en in de stroperige vernislaag zitten haren die afkomstig zijn van de verniskwast. Mathilde kijkt die avond over de kunstenaar en zijn schilderijen heen en houdt een korte, hakkelige toespraak, maar ze straalt vanwege de aandacht die ze krijgt en is zo verstrooid dat ze zelfs een glas champagne accepteert. Voor de rest heeft ze slechts ogen voor de man die als een schaduw aan haar kleeft, zonder mopperen de hotelrekening betaalt en door haar, zoals zovelen vòòr hem, wordt gedegradeerd tot slippendrager.
De komende weken en maanden wordt de Haagse mecenas de speelbal van Mathilde’s grillen en achter zijn rug maakt ze hem belachelijk, amuseert zich kostelijk met zijn slaafse bewondering en vertelt mij gniffelend dat haar nieuwe minnaar weinig enthousiasme vertoont tijdens het Liefdesspel.
‘Tegen de tijd dat Adriaan zijn broek heeft uitgetrokken, haar netjes over de rand van de stoel heeft gevouwen en zijn schoenen onder het bed heeft gezet, slaap ik al’ zegt ze lachend en voor wat haar portret betreft heeft ze hetzelfde ongenadige commentaar.Als ze met me alleen is beschrijft ze zijn portretten van beroemde actrices en filmdivas in bewoordingen die niets aan de verbeelding overlaten, maar wanneer ze met haar “lieve Adriaan” poseert voor een artikel in een tijdschrift, is ze één en al lof over de man en zijn kunst.
‘Mathilde heeft een Janushoofd, zegt René, en ze heeft voor elke gelegenheid een ander masker.’
‘De portretten van Adriaan zijn monsterlijk, zegt ze wanneer ik haar op een avond klem zet en haar dwing te bekennen wat ze werkelijk denkt van zijn werk, en op dat moment lijkt ze op de Arlequino uit de Commedia dell’ Arte” die zijn publiek laat schateren met zijn “ter zijde” ‘s en noemt de doeken van haar geldschieter “zonde van de verf”.’
‘Maar laat die lieve Adriaan het niet horen.’
De “lieve Adriaan” betaalt ondertussen het gelag, speelt voor chauffeur en bankier en laat zich publiekelijk door haar vernederen en blijft al die tijd ogenschijnlijk kalm. Als ik er haar op attendeer dat ze met vuur speelt, zegt ze hooghartig:
‘Adriaan is dol op mij en ik mag doen en laten wat ik wil. Vergeet niet dat hij net als Willink massa’s publiciteit krijgt door mij, want het mes snijdt aan twee kanten.’
‘Je poseert naakt voor Adriaan en achter zijn rug beweer je dat je zijn werk foeilelijk vindt, zeg ik, en ik vind het niet eerlijk dat je hem nog langer aan het lijntje houdt.’
Ik weet dat ik het risico neem haar tegen de haren in te strijken maar ik heb geluk want ze is in een gulle bui en antwoordt lacherig:
‘Je hebt gelijk, maar laat me nog even genieten van Adriaan. Ik weet dat het niets zal worden tussen ons want hij houdt ten slotte van mannen en heeft een vaste vriend. Ik heb tegen hem gezegd:
‘Adriaan, als je met me naar bed gaat moet je me zien als een soort nicht, want anders lukt het niet.’
Haar er op attenderen dat het geduld van haar geldschieter grenzen kent is tijdverlies en wanneer haar zoveelste slippendrager afhaakt is ze opnieuw een zielig hoopje ellende.
¶
‘Fong Leng maakt zich ongerust over mijn nieuwe vrienden en over iedereen met wie ik de laatste tijd om ga, zegt ze. Ik heb haar gezegd dat we elkaar regelmatig zien en dat vindt ze goed, maar voor wat mijn andere contacten betreft is ze een stuk kritischer.’
Wanneer er op een nacht bij ons wordt aangebeld sleept Mathilde zich hijgend naar boven en klaagt dat ze heeft gevochten met “Mario”. Haar make-up is doorgelopen, het wit van haar ogen is bloederig en haar mond is één rode veeg.
‘Wie is Mario? vraagt René slaperig.
‘Mario de kapper” antwoordt Mathilde vining, wie anders?’
De naam van Mario Welman, ooit de “Prins der Kappers” genoemd, roept het beeld op van keurige dames met gebeeldhouwde kapsels die in de rij stonden voor Mario’s Salon de coiffure aan de Prinsengracht en door de flamboyante meesterkapper werden voorzien van een getoupeerde en rijkelijk met haarlak bespoten helm. Mario, dat hoorde ik pas veel later, raakte in opspraak omdat hij het niet kon laten een snufje LSD in de koffie van zijn klanten te mengen en dubbel lag wanneer de dames de gekste bekken trokken onder de droogkap.
Wat moet Mathilde met dit fossiel uit de “swinging sixties” die zich tijdens een van zijn spraakmakende “happenings” vermomde als Toetankhamon, zijn eigen begrafenis ensceneerde en de kijkers verraste door als een duiveltje uit een doosje uit zijn kist te springen? Wat moet ze met deze geflipte egotripper die met veel vertoon het sexblad “FUCK “ lanceerde en wat is er werkelijk gebeurd de afgelopen uren ?
‘We zijn gaan dansen in het D.O.K, vertelt ze, en Mario is na sluitingstijd met mij meegegaan naar huis.Hij werd hélemaal gek van mijn gewaadjes en wou met alle geweld “De Draak” aantrekken, maar toen ik zei dat ik dat niet wou, schreeuwde hij dat ik een verwend kreng was en een omhoog gevallen Zeeuwse trut en heeft me daarna aangevallen. Hij trok aan mijn vlecht, gooide me op de grond en en heeft haarlak in mijn ogen gespoten en is daarna gevlucht.’
‘Zie je niks, snikt ze.Hélemaal rood. Kijk maar. Ik had blind kunnen zijn.’
‘We moeten zo gauw mogelijk van die reservesleutel af, zegt René als ze vertrokken is. Ze leidt niet enkel een gevaarlijk leven maar ze is zélf levensgevaarlijk. Weg ermee!
¶
Mathilde is een kameleon en past zich moeiteloos aan, aan de meest uiteenlopende situaties. Ze geeft op een en dezelfde dag een interview over haar leven met Willink, poseert voor een fotograaf en steelt de show tijdens een daverende society-party en ‘s nachts gaat ze met een van de slippendragers naar “De Kring” en komt pas thuis als het buiten licht wordt.
Onder de kop “Bijgeluiden aan tafel, dat vind ik afschuwelijk” laat ze in De Tijd letterlijk het achterste van haar tong zien en verklapt aan culinair journalist Philip Mechanicus dat ze een gestoorde relatie heeft met eten. Haar verslaving aan “papachtige zaken’, vingerdikke pannekoeken met stroop en spek en haar merkwaardige drang hetzelfde gerecht dagen en maanden achter elkaar te eten tot ze er van walgt is op z’n minst merkwaardig te noemen, maar als het artikel op 1 oktober in de krant verschijnt is het een schot in de roos want de lezers smullen van haar bekentenis dat ze een bloedhekel heeft aan koken en verder alles opeet wat haar wordt voorgeschoteld.
Als we onze stek in De Looier opzeggen en met een paar vrienden een “brocante” openen in een voormalig pakhuis in de Spuistraat, komt Mathilde bijna elke dag langs en gaat ook vaak met ons mee naar “De Keuken van 1870” die zich pal aan de overkant bevindt.
In de voormalige ” gaarkeuken” stoort ze zich niet aan de verbaasde blikken van de klanten en geniet van een goudeerlijke, Hollandse pot. We zitten op plastic stoeltjes aan een tafel met een formica blad en als ze een keuze heeft gemaakt uit het menu en boerenkool met worst heeft besteld, prakt ze de kool, de puree én het kuiltje jus door elkaar en eet de onsmakelijke brei gulzig op.
Ze trekt zich ook niets aan van het schrijnende contrast tussen haar en de andere aanwezigen en zit koninklijk te midden van een bont gezelschap buurtbewoners, steuntrekkers en berooide artiesten die zich net als haar tegoed doen aan de hutspot met klapstuk en de griesmeelpudding met rode bessensap.
De sympathie tussen Het Fenomeen en de habitués krijgt een potsierlijk karakter wanneer ze het aanbod aanneemt van een haveloze man die aarzelend naar ons tafeltje schuifelt, zijn pet afneemt en hakkelt dat de vannillevla van Mevrouw Willink voor zijn rekening is!.
‘Dank u wel meneer, zegt Mathilde hoffelijk alsof hij haar zojuist een driegangen menu met champagne heeft aangeboden en gaat daarna rustig door met prakken alsof het de gewoonste zaak van de wereld is..
¶
Dat ze een ongelijke strijd levert tegen de eenzaamheid is merkbaar en de hardnekkgheid waarmee ze haar agenda volkrabbelt is hààr manier om de confrontatie met zichzelf uit de weg te gaan. Op één en dezelfde dag geeft ze een interview aan een roddeljournalist, poseert voor een foto in een krant, gaat ‘s avonds eten met een hitsige bewonderaar en vlucht aansluitend naar een wilde fuif in de veilige haven van het D.O.K.
Als ze zich laat verleiden door een publiciteitstunt en in het Dolfirama in Zandvoort gaat zwemmen met de dolfijnen, weten we dat ze niet meer te stuiten is en ons moeten gedragen alsof alsof we het eens zijn met haar wildste ideeen.
‘Kijk eens, mijn ogen zijn helemaal ontstoken van de chloor, zegt ze als ze ons bij Gerard en Gina verrast met een bliksembezoek en als een wervelwind de woonkamer binnenstormt. Wanneer we ons verbazen over het riskante karakter van de zwempartij wuift ze onze bezwaren weg en zegt schouderophalend:
‘Je moet je wel rustig houden als zo’n dolfijn je met zijn bekje bij de pols grijpt en je meesleurt naar de bodem van het bassin want hij wil gewoon met je spelen en je moet niet proberen je los te wrikken want dan raak je in moeilijkheden.’
Mathilde zoekt doelbewust het gevaar op en haar onbezonnen geflirt met de dood geeft haar het gevoel dat ze intens geniet van het leven. Ze houdt van de opwinding die gepaard gaat met het parachutespringen en omdat ze gefascineerd is door katachtigen zoals cheetah’s en er niet voor terugschrikt ze te aaien, schrikt ze ook niet terug voor de nabijheid van louche figuren.
Als de rustige sfeer bij ons thuis haar benauwt, veinst ze dat ze moe is en zeurt of René een taxi voor haar wil halen en een half uur later stort ze zich in het Amsterdamse nachtleven en komt pas tegen de ochtend thuis..
‘Weet je wat ze laatst tegen me zei, vraagt Uwe.
‘Ze zei: Barbara en René zijn erg lief, maar ze zijn ook verschrikkelijk naief. As ik bij ze ga eten en na de koffie beweer dat ik moe ben en vroeg naar bed wil, geloven ze mij. Ze zouden eens moeten weten dat ik een afspraak heb in De Kring en dan met een paar vrienden ga dansen in het D.O.K. Vind je dat niet schattig?.’
¶
Mathilde’s hang naar vertier neemt angstaanjagende vormen aan en als ze ons bekent dat ze zich door een zekere Aleid heeft laten meeslepen en een reebokje heeft geschoten tijdens een jachtpartij, reageer ik geschokt.
‘Waarom, vraag ik. Waarom moet je zo nodig een onschuldig dier doden?’
‘Doe niet zo flauw zegt ze bazig en ze loopt naar het kunstkabinetje, opent een lade en halt een pistool te voorschijn.
‘Kijk eens zegt ze fier. Gekregen van “Pistolen Paultje”. Hij vindt dat ik een gevaarlijk leven leidt en dat ik een wapen moet hebben om me te verdedigen’.
Het pistool dat ze in haar handen houdt heeft een parelmoer handgreep en lijkt op het eerste gezicht meer op een luxe speeltje dan op een gevaarlijk moordwapen.
‘Mooi he vraagt ze met een dromerige uitdrukking in haar ogen. Een reebokje neerschieten is niet zo moeilijk hoor, Barbara. Je mikt tussen de ogen en het beestje valt neer als een blok.’
En terwijl ze het pistool tegen haar slaap houdt:
‘Kijk eens, zo gemakkelijk gaat dat. Gewoon de trekker overhalen en alles is voorbij…’
¶
Cor heeft mij een telegram gestuurd want hij heeft een galeriehouder gestrikt die bereid is een expositie te organiseren van mijn werk.
‘Het is een gewiekste oplichter, zegt Cor, maar hij heeft toegehapt omdat hij weet dat ik het gelag zal betalen. Zijn galerie ligt in de Rue Jacob, in het hart van Saint Germain en een expositie bij die kwast zou je doorbraak kunnen betekenen want hij krijgt ‘le tout Paris’ over de vloer.’
Ik vertrek naar Parijs en logeer in de atelierwoning van Cor, maar mijn aanwezigheid is niet naar de zin van zijn huishoudster Madame Marthe die mij bekijkt alsof ik een golddigger ben die het op de centen van Cor heeft gemunt en mij welkom heet met een kort aangebonden “Mademoiselle”.
‘Ze is ziekelijk jaloers grinnikt Cor want ze is verliefd op mij. Het is mijn schuld, want ik heb haar de nertsjas en bonthoed van wijlen mijn vrouw Lily gegeven en nu ziet ze zichzelf al aan mijn arm als de nieuwe “Madame Postma”. Ik laat haar in de waan want ze kookt voorteffelijk en bakt een verrukelijke abrikozentaart.’
Cor ziet er uitgeblust uit en heeft het de laatste tijd steeds vaker over zelfmoord.
‘Je lijkt Mathilde wel, zeg ik, als hij voor de zoveelste keer de verlossende zelfdood aankaart, want die staat ook paraat met haar pistooltje.’
‘Je hebt er geen idee van hoe je je voelt als je oud en ziek bent’ is zijn antwoord. Het is alsof ik met de dag trager word en ik hou zoveel vocht vast dat ik op een Michelin mannetje lijk. Het helpt geen moer dat ik plzspillen neem, pillen voor mijn hart en pillen voor mijn bloeddruk en ik vraag me af of het nog zin heeft door te gaan met leven.’
Cor heeft een boek gekocht met de weinig opwekkende titel “Le droit sur la vie et le droit sur la mort » en hij houdt vol dat de schrijver zijn ogen heeft geopend.
‘Zie je die karabijn daar in de hoek, vraagt hij. Het is een fluitje van een cent om de loop onder mijn kin te zetten en de trekker over te halen en als ik geen kracht meer heb om mij voor de kop te schieten heb ik nog altijd een bevriende arts die het nodige zal doen om mij uit mijn lijden te helpen.’
‘Leuke conversatie Cor. Ik denk dat ik morgen terug ga naar Amsterdam.’
¶
Mijn bezoek aan de galerie « Un-Deux-Trois » is een ramp want de eigenaar is een gluiperd van het zuiverste water. Zijn zalvende toontje en slecht geacteerde minzaamheid zijn ronduit stuitend en het prijskaartje dat hij mij aanreikt is van het zelfde kaliber.Ik kan kiezen uit een uitgebreide gastenlijst en een keur aan beroemdheden die- mits een kleine vergoeding– de vernissage van mijn tentoonstelling zullen opluisteren.
‘De beroemde Mexicaanse filmster Maria Félix heeft nog een plekje vrij, zegt hij, terwijl hij gewichtig op zijn agenda tikt en de dwerg Piéral is ook beschikbaar. Ik raad u Piéral aan want die is bijzonder amusant.’
Ken ik de Nederlandse kunstenares Ange Wortélle ratelt hij door. Werkelijk niet? Ze had een paar jaar geleden een tentoonstelling in zijn galerie en het was een éclatant succes. Een bijzondere vrouw, maar-excusez le mot -uitgesproken lelijk. Hij vraagt zich trouwens af waarom de meeste Hollandse vrouwen zo groot zijn en zo lomp en van die grote handen en voeten hebben. Madame Wortélle heeft over een paar dagen een tentoonstelling in het Intstitut Néerlandais en als ik interresse heb kan hij me aan een uitnodiging helpen.’
Als ik de deur van de Galerie Un-Deux-Trois achter mij dichttrek weet ik dat ik alweer een nederlaag kan toevoegen aan mijn curriculum vitae en een expositie in Parijs van mijn agenda kan schrappen.
‘Wat een loeder scheld Cor als we s’avonds bij zijn favoriete restaurant ”Mommaton” aan zijn stamtafel zitten en het échec van de dag bespreken.
‘Maak je maar geen zorgen, Engeltje, we vinden wel een andere oplchter…’
¶
De vernisssage van Ans Wortel valt samen met de verkiezing van de nieuwe burgemeester van Parijs en er heerst een gespannen sfeer in de stad.
In het Institut Néerlandais is het barstensvol en ik meng me tussen de kunstvlooien en de beroepsprofiteurs die elkaar verdringen voor de etsen van Madame Wortèlle en met een glas Chardonnay in de hand de teksten proberen te ontcijferen die ze op haar bevreemdende etsen heeft geschreven.
Mathilde vertelde mij dat ze vroeger bevriend was met Ans en haar vaak had opgezocht in haar atelier in Bergen en als ik naar de bar toeloop vind ik haar luid lallend en in beschonken toestand en tussen een groep kunstminnende landgenoten en vraag me af wat de band was tussen Ans en Mathilde..
“Ansje, wat denk je lieverd, vraagt een man met een rood aangelopen hoofd, wié wordt volgens jou de nieuwe burgemeester van Parijs?” en Ans kijkt hem glazig aan, verheft zich op haar barkruk en roept loeihard:
‘Wie de grootste lul heeft!’
Als ik haar aanspreek en lieg dat ze de groeten heeft van Mathilde, kijkt ze me ongelovig aan en zegt schor:
‘Mathilde? Mathilde? Lééft dat mens nog? Als ik aan Mathilde denk, dan denk ik aan de Eiffeltoren: helt ie over naar rechts, helt ie over naar links of breekt ie doormidden? .
Zonder mijn antwoord af te wachten schuift ze haar glas naar de barman toe, wenkt hem dat ze droog staat en keert me de rug toe.
Naast me staat een man die het gesprek heeft gevolgd en terwijl hij op het glas in mijn hand wijst, zegt hij afkeurend:
‘Kammenwater.’
‘Wat bedoelt U meneer?’
‘U drinkt Whisky juffrouw en dat ruikt net zo vies als het spul tegen de luizen waarmee mijn moeder vroeger mijn haar insmeerde. Ze liet het intrekken en kamde dan de neten uit met een luizenkam en ik begrijp niet dat mensen die troep lekker vinden.’
Dat hij Wim Oepts heet, kunstenaar is en al geruime tijd in Parijs woont hoor ik pas alss we al een tijd in gesprek zijn. Hij vertelt me dat hij landschappen schildert die geinspireerd zijn door de kleuren van zijn geliefde Zuid-Frankrijk en een atelier-annex-woning heeft aan het einde van de Avenue Frochot, een doodlopende straat in het hart van Pigalle waar Alexandre Dumas, Toulouse-Lautrec en Django Reinhardt woonden en het raam van zijn atelier uitgeeft op de Boulevard de Clichy.
Wim Oepts nodigt mij uit om na de vernissage naar zijn atelier te gaan en zijn schilderijen te bekijken, maar ik ga niet in op zijn uitnodiging en neem beleefd afscheid.
Dat we tien jaar later bij hem zullen aanbellen om een reportage te maken over zijn werk is geen toeval, maar dat zijn vrouw ons op die druilerige maandagochtend ontvangt met het bericht dat haar man werd geopereerd aan prostaatkanker en stervend is, treft ons als een klap in ons gezicht
We zijn sprakeloos als ze ons voorgaat naar een inpandige kamer die amper groter is dan een bergkast en wanneer ze de deur opent kijken we naar de man die mij indertijd berispte omdat ik “kammenwater” dronk en in het donker op een matras ligt. Hij is lijkbleek en kreunt zacht en ik merk dat hij niet reageert op wat er rondom hem gebeurt.
‘Maakt U zich geen zorgen, zegt Madame Oepts glimlachend, want U bent niet voor niets naar Parijs gekomen. Ik schilder ook landschappen en U kunt een interview maken met mij in plaats van “Wiem” en fotos maken van mijn werk. Hij weet toch niet dat U er bent en het zou zonde zijn als U terug zou moeten keren naar Amsterdam zonder materiaal.
Wilt U een kopje koffie?’
¶
In Amsterdam krijg ik te maken met een andere verrassing. Het is middernacht als de Intercity trein uit Parijs het Centraal Station binnenrijdt en omdat ik met René bij zijn ouders heb afgesproken neem ik de nachtbus naar Amsterdam-West.Op het moment dat ik de huiskamer binnenstap, merk ik aan hun verstarde houding dat er storm op komst is en dat ik mij moet voorbereiden op slecht nieuws.
‘Wat is er aan de hand, vraag ik. Is er iets met Mathilde?
‘Ga zitten en neem een borrel, zegt Gerard, je zal het nodig hebben.’
“Pa” is een vlotte verteller en ik luister aandachtig naar wat zich de vorige avond bij hem thuis heeft afgespeeld.
Het is laat op de avond wanneer Mathilde aanbelt en met opgeheven gewaad de trap opstormt. Als ze in het midden van de woonkamer staat, krijst ze dat ze van vrienden heeft gehoord dat ik de plaats van Sylvia heb ingenomen en in het Hôtel de L’Europe ben gesignaleerd tijdens een amoureuze tête à tète met Willink.
‘Ze begon te stampvoeten en riep “ik vermoord haar” zegt René en je kan er om lachen maar ze had het schuim op haar lippen en gooide het tasje dat ze in haar hand had woest op de vloer.’
“Barbara gaat met Willink schreeuwde ze en ik wéét het zeker want ze zijn al vaker samen gezien en jij speelt met hun onder één hoedje.”Het heeft ruim een uur geduurd voordat het me lukte haar te kalmeren en het haar duidelijk kon maken dat het hier niet om Willink ging maar om Cor. Een kwartier later zat ze weer te lachen en te flirten met Gerard en was er niets aan de hand.’
‘Wat ben ik een driftkikker hé, zei ze toen ze uitgeraasd was. Zeg maar niets tegen Barbara hoor, want ze zou kunnen denken dat ik jaloers ben op haar.’
¶
‘Ik ben helemaal niet geinterresseerd in Willink” zeg ik als Mathilde het over het incident heeft, want ik heb geen zin op te biechten dat ik de man die door haar op een voetstuk wordt gezet een engerd vindt. Mathilde is een doordrammer en gaat opnieuw ten aanval over:
‘ Je begrijpt het niet, zegt ze defensief,Willink is een zon en ik ben een maan en ik weerkaatste zijn licht. Geloof me Barbara, ik weerspiegel het licht dat anderen op mij afstralen en als je ooit de kans krijgt Willink te ontmoeten, zal je begrijpen wat ik bedoel.’
De ontmoeting met Mathilde’s “zon” doet zich sneller voor dan verwacht want als Cor terug is in Amsterdam en we zitten te borrelen in de lobby van L’Europe zegt hij fijntjes:
‘Ik heb Carel en zijn Sylvia uitgenodigd om met mij te dineren in “La Rive”.Ik weet dat je aan de kant van je geliefde Mathilde staat, maar misschien is het interressant de man in levende lijve te ontmoeten. Carel is een droog biskwietje en die Sylvia is niet bepaald mijn type maar de keuze is aan jou en je moet zelf beslissen of je komt of niet. Ik hoor het wel.’
Mathilde ontvangt het nieuws met een kinderlijk enthousisasme en dringt aan dat ik de uitnodiging aan moet nemen. Vierentwintig uur later zit ik opnieuw in de lobby van het hotel en vraag me af hoe de confrontatie met De Meester zal verlopen.
Zal Sylvia zich het incident in “La Résidence” herinneren en woedend opstappen en hoe zal IK reageren als Willink en zijn toekomstige bruid Mathilde beschimpen en haar “Het opgetuigde Fregatschip” noemen? Wat bezielt Cor om mij deze confrontatie op te dringen?
Om exact kwart voor acht komen Willink en zijn muze aan in het hotel. Mathilde’s idool ziet er enigszins verdwaasd uit, zoekt met zijn ogen een bekend gezicht in de lobby en stapt met kleine, afgemeten pasjes naar Cor toe. Hij lijkt op Malle Pietje uit de televisieserie “Swiebertje”, denk ik, want hij heeft het zelfde, gekke loopje.
Sylvia draagt een ensemble dat mij doet denken aan het kostuum van een musketier in een mantel-en-degen-film en de bloes met de wijde mouwen, de strakke pantalon en de kaplaarzen zitten haar als gegoten. Ik haal opgelucht adem wanneer ze zonder een teken van herkenning naar me toeloopt en mij beleefd de hand schudt.
De conversatie van Willink is slaapverwekkend en de enige uitschieter in zijn duffe monoloog is het verslag van zijn bezoek aan het Parijs van de “twenties” en zijn opmerking dat hij het er te druk vondt naar zijn smaak. Als we aan onze stamtafel zitten en zwijgend de menukaart doorlopen, opent Sylvia eindelijk haar mond en geeft haar keuze door aan de inderhaast toegesnelde Maître d’Hôtel.
‘En voor mevrouw, vraagt de man met een beroepsmatige glimlach.
‘Lauwe Kekkie Sjezak.
‘Pardòn ?
‘Ik zei : lauwe Kekkie Sjezak.
‘ O..eh,..U bedoelt de lauwwarme Salade van Coquilles Saint-Jaques. Een uitstekende keuze mevrouw. En als hoofdgerecht ?.
‘Warme Kekkie Sjezak.’
‘ Pardòn? ‘
‘Ja, dat stààt hier.’
‘Oh juist, de « Coquilles Saint-Jacques poêlées au Beurre Blanc ». Dank U mevrouw.’
‘Als ik gescheiden ben van Het Fregatschip gaan Sylvia en ik trouwen, zegt Willink stralend. Hij legt een benige hand op de dij van de vrouwelijke musketier en fluistert : « Ik ben nog nooit zo gelukkig geweest. ».
As hij uit het raam kijkt en aan de overkant van de Amstel de oranje verlichting ontdekt van een sexshop, kijkt hij Sylvia ondeugend aan en stelt haar voor « eens een kijkje te gaan nemen in de etalage en een keuze te maken uit de speeltjes.’
‘Vind je het geen vreselijk stel, vraagt Cor wanneer we na het vertrek van de tortelduifjes nakaarten? Heb je gezien hoe hij aan die Sylvia zat te frunnikken? Ik geef toe dat een oude bok een groen blaadje lust, maar van dat puberachtig gedoe ga ik over mijn nek.’
¶
‘En, vraagt Mathilde, de volgende dag, hoe was de ontmoeting met De Meester? ..’
Ze is ongewoon vroeg opgestaan, heeft een taxi genomen naar de Conradstraat en zit nu gespannen tegenover mij.
‘Het is net Malletje Pietje uit Swiebertje zeg ik, Dat gekke loopje en dat stompje sigaar tussen zijn lippen. Ik dacht heel even dat ik tegenover zijn dubbelganger zat.’
Op het moment dat ik de woorden uitspreek kan ik mijn tong wel afbijten want de manier waarop Mathilde mij met opengesperde ogen aankijkt, verraadt haar ingehouden woede.
‘O ja ? zegt ze ijzig, en ik merk dat ze moeite doet om zich te beheersen.
‘Ja, Mathilde, net Malle Pietje.’
Ik schrik niet op als ze opstaat, met opgeheven gewaad de trap afholt en de buitendeur keihard dichtslaat en wanneer ik naar het raam toeloop en naar buiten kijk, zie ik hoe ze met grote stappen de straat uitloopt en geen enkele keer omkijkt.
¶
5 Maart 1977
‘Ze heeft de strijdbijl opgegraven maar ze vergeeft het je nooit dat je haar idool belachelijk hebt gemaakt !’
René heeft gelijk en we hebben onze dagelijkse wekdienst chez Mathilde gestaakt en zijn voor het laatste nieuws over haar doen en laten aangewezen op wat de kranten en de boulevardbladen melden. Wanneer er ergens een interview met haar verschijnt, knip ik het uit en berg het op in haar archief.
Dat haar leven een aaneenschakeling is van onverwachte gebeurtenissen en ze op de rand van de afgrond balanceert is duidelijk en we worden onrustig bij de gedachte dat we nog steeds haar reservesleutel hebben.
‘Gooi dat ding in de gracht, zegt Frank, jullie hebben er geen idee van met wie ze de laatste tijd omgaat en wat er voor ongeregeld goed bij haar over de vloer komt. Al haar oude vrienden mijden haar en ik blij dat ze niet niet meer aanbelt om te douchen.’
¶
Van Frank krijg ik ook te horen dat ze terecht is gekomen in het drugscircuit en koerierster is voor de maffia.
‘Van wie weet je dat Frank?’
‘Doet er niet toe. Die opzichtige jurken zitten vol coke, het poeder zit in plastic zakjes en werd in de voering genaaid en Mathilde loopt in Schiphol langs de douane alsof het de draaideur van het Américain is en wordt nooit aangehouden en gefouilleerd.
‘Ik weet niet wat ik hoor Frank.Hoe is ze hierin verzeild geraakt?’
‘Je kunt je toch voorstellen waarom ze dit risico neemt, zegt hij geirriteerd, Mathilde heeft bakken geld nodig voor haar dure grillen en haar populariteit is de perfecte dekmantel. Die aardige jongens van de marechaussée zijn dol op haar en als ze haar zien roepen ze ‘Hé, Mathilde, hoe is het met je?” en het komt geen seconde bij ze op dat ze een wandelende cocainelading is.’
Thuis herhaal ik woordelijk wat Frank mij heeft verteld en René kijkt me bezorgd aan en zegt:
‘Ik ga morgen naar de Weteringschans en geef haar de sleutel terug want ik heb geen zin in dit soort toestanden.’
¶
De volgende dag vertrekt hij rond middag en is anderhalf uur later terug.
‘Was ze thuis vraag ik.
‘Ik heb haar niet gezien, maar ze wàs er wel. Er lag een hoop post in de entrée en ik heb aangebeld voordat ik naar binnen ging, maar toen stond er opeens een man vòòr me die mij de weg versperde en vroeg wie ik was en hoe ik aan Mathilde”s huissleutel kwam. Op dat moment hoorde ik stemmen achterin de woonkamer, maar ik zag niemand.’
‘Denk je dat ze je stem heeft herkend?’
‘Dat weet ik niet, maar ik had de indruk dat ze niet alleen was en niet met mij mocht spreken. Toen ik tegen die man zei dat ik de reservesleutel terugbracht, griste hij hem uit mijn hand en riep dat ik op moest rotten.’
‘Hoe zag hij er uit?.
‘Groot en fors, met een kale kop en een ongeschoren boeventronie. Hij droeg een soort tabberd en had zijn lippen gestift en zijn nagels gelakt. Een griezel.’
‘Dat is Henk Jurriaans, de vriend van kunstenares Marthe Röling. Hij is psychiater en loopt er altijd zo bij. Hij heeft zich een paar jaar geleden tentoongesteld als “levend kunstwerk” in het Stedelijk Museum en ik vraag me af wat hij bij Mathilde deed.’
‘Er was nog iemand aanwezig, zegt René, want ik hoorde een stem achterin de Zaal die aan Jurriaans vroeg of hij “hulp” nodig had. Ik denk dat de man die even later naar me toekwam een bekende was van Jurriaans en dat die twee mij het huis uit wilden bonjouren omdat ze dachten dat ik een vriendje was van Mathilde.’
‘Hoe zag die andere man er uit?’
‘Een zuiders type en van het kaliber dat ze in Amsterdam een “klerenkast” noemen. Er ging iets dreigends van hem uit en de manier waarop hij me naar buiten werkte was niet bepaald zachtaardig. Wat ik verdacht vindt is dat ik Mathilde niet mocht spreken en dat ze zich door die mannen laat manipuleren. Al met al een kwalijke zaak en ik ben blij dat ik die sleutel kwijt ben.
¶
Het incident laat ons niet los en omdat de sfeer in Amsterdam met de dag grimmiger wordt, maken we plannen om naar Parijs te verkassen.
We hebben gelezen dat de scheiding van Mathilde binnenkort zal worden uitgesproken en vermoeden dat Willink niet zal wachten om met zijn nieuwe muze te trouwen. Als ik Cor op de hoogte breng van ons plan naar Parijs te verhuizen, merk ik dat hij opgelucht is omdat we eindelijk de knoop hebben doorgehakt .
‘Carel belde me een paar dagen geleden en hield niet op met kletsen over zijn “lieve vrouwje Sylvia” zegt hij schamper. Toen ik hem op de man af vroeg wat de reden was van zijn breuk met Mathilde antwoordde hij dat ze hem te duur werd. Typisch Carel.Het is een mirakel dat jullie vriendin het voor mekaar heeft gekregen hem de rekening te presenteren voor die gekke jurken. Hij was het zat, zei hij, zijn zuurverdiende centen te spenderen aan die clownspakken van Fong Leng, maar ik ben bang dat het “lieve vrouwtje Sylvia” niet voordeliger zal zijn qua onderhoud. Enfin, hij heeft beloofd dat hij me zal uitnodigen voor het huwelijksfeest.’
¶
Eind maart staan de kranten bol van de brand in Willink’s atelier en zoals te verwachten viel smult sensatiebelust Nederland van het incident. Op 23 april lees ik in Vrij Nederland dat hij er Mathilde van beschuldigt de brand te hebben aangestoken. Hij houdt vol dat ze de volgende dag zijn woning binnendrong en stampij maakte omdat ze niets te maken had met de brand en zich als een wilde kat op Sylvia had gestort. Ik zie in mijn verbeelding hoe een uitzinnige Mathilde de trap opstormt, de woonkamer binnenvalt en slaags raakt met de toekomstige bruid.
Het wordt ook steeds moeilijker een grens te trekken tussen fictie en werkelijkheid en er achter te komen wat er werkelijk is gebeurd, want ik mis het commentaar van Mathilde en verbeeld me haar verslag van de worsteling :
‘Ik stormde de trap op en vond Carel en die Sylvia in de woonkamer en ik heb hem een paar klappen heheven en die Sylvia aan d’r haar getrokken.’
Later hoor ik van Frank dat een bewonderaar haar een bijl cadeau had gedaan omdat hij had gelezen dat het niet de eerste keer was dat ze Willink had aangevallen en hem tijdens een knallende ruzie bont en blauw had geslagen met de botte kant van een bijl en ik vraag me af of Mathilde het geschenk had aangenomen en hartelijk had gelachen om de grap (…)
¶
Ik mis Mathilde en haar onvoorspelbare gedrag. Ik mis haar zo als iemand de nukken van een onhandelbaar kind mist of de escapades van een ontrouwe minnaar en er zich bewust van wordt, dat een leven zonder hun grillen een stuk minder boeiend is.
‘Leuk Vrouwtje die Vriendin van Jou‘, zegt Cor plagerig als hij eind april in Amsterdam is voor de opening van Willink S ten toon stelling in de Kunst Handel Wisselingh & Co.
‘Hopelijk Stormt Ze Tijdens de Opening de Trap Niet Op Om de Doeken van Carel Aan Flarden te Snijden.’
Tijdens de vernissage gonst het van de op gewonden stemmen en ik kijk toe de lokale beroemdheden zich voor het gerestaureerde portret van Wilma verdringen en weinig aan dacht hebben voor zijn portret van Koningin Juliana dat er, volgens Cor, uit ziet als een uit vergrote post zegel. Willink S laatste meeste werk, een liggend naakt van Sylvia, dat hij de titel “Rustende Dryade” heeft gegeven, krijgt weinig belangstelling, want alle aandacht gaat uit naar het model, dat geen seconde van de zijde van de Meester wijkt.
‘Carel is de Knack Kwijt‘, grinnikt Jean Paul Vroom, ter wijl hij naar het portret van Sylvia loert. “Het Arme Kind Ziet Er uit, Als of Ze is Op Gezet en Carel Kan Zijn Penselen Beter aan de Wilgen Hangen. Hij Mag Blij Zijn met de Restauratie van Wilma S Portret, want ik Heb me Laten Vertellen, dat Jullie Vriendin Vreselijk te Keer is Gegaan met dat Mes. Zien Jullie Haar Nog of Is de Liefde Bekoeld?’
In de loop van de avond worden Willink en zijn “Dryade” onaf gebroken geflitst door de Paparazzi en Cor poseert gewillig voor de camera S met collega Kees Verwey. Ik hoor hoe de kwetterende genodigden luid op commentaar geven op de restauratie van het portret en verder geen aan dacht schenken aan “Mathilde met het Parel Hesje” dat door het af wezige model duchtig werd toe getakeld en er na een Face Lift ongeschonden uit ziet.
Ik maak een babbel met schimmen uit een ver verleden, raak in gesprek met de Vliegende Holander Adriaan ‘Jons‘ Viruly en krijg gezelschap van de ex burgemeester van Amstterdam Gijs Van Hall, die vol lof is over de ten too ngestelde werken.
‘Alleen die Blote Juffrouw Vind ik Iets te Stijf Geschilderd’, zegt hij met het air van een connaisseur. Ze ziet er uit als een leven loze pop en ik kan mijn ogen niet a fhouden van die plooi bij haar navel. ‘Hebben Àlle Vrouwen Zo N plooi?’
Ik denk aan het interview, waar in Willink bekende, dat hij tien jaar van zijn leven zou geven, wanneer hij nog één keer een doek als “Mathilde tussen de Monsters” zou kunnen schilderen en besef, dat ikvan avond getuige ben van de zwanen zang van de Meester.
De glans periode van Carel, Albert Willink is voor bij, hij is de weg in geslagen van de kalver liefde en de tweede jeugd maar de her opleving heeft hem de das om gedaan en hij zal nooit meer kunnen schilderen als voor heen (…)
¶
Zomer 1977
Op 19 mei wordt het programma “TV Privé” uitgezonden en we hebben met Gerard en Gina afgesproken dat we interview met Mathilde bij hun thuis zullen bekijken.
Als ze op het scherm verschijnt, schrik ik van haar groteske uiterlijk en van de manier waarop ze als een opgedirkte etalagepop op haar hemelbed zit en een aantal voor de hand liggende vragen beantwoordt.
Haar opengesperde ogen staan star en haar blik is leeg en het vraaggesprek is een aaneenschakeling van clichés waarbij ze als een automaat steeds weer de naam van Willink herhaalt. Als Van der Meijden haar in de val lokt en haar dwingt te bekennen dat het “sprookje” voorbij is, lijkt het alsof ze een van haar fameuze uitbarstingen van woede zal krijgen en “de man met de mooie blauwe ogen”–zoals ze hem noemt-zal aanvallen.
Wanneer ze aan het einde van het interview opstaat en de de bos bloemen aaneemt die hij voor haar heeft meegebracht, gooit ze ze met een theatrale zwaai in de gracht en waagt zich aansluitend een paar danspasjes en ik beleef opnieuw onze reis naar Den Haag en haar stuntelige imitatie van Mae West. Ze beweegt zich heupwiegend op de maat van de disco-muziek en de Zaal lijkt heel even op het décor voor een doorsnee verjaardagsfeestje .
Als de beproeving voorbij is en de televisie is uitgezet zitten we zwijgend naast elkaar, want geen van ons vieren durft het aan de loodzware stilte te doorbreken en te verwoorden dat we zojuist getuige zijn geweest van Mathilde’s ondergang
¶
Begin juni is Cor terug in Amsterdam en als ik hem in de lobby van het hotel aantref, zie ik aan zijn geamuseerde blik dat hij niet kan wachten mij iets belangrijks te vertellen.
‘Weet je dat Carel en Sylvia over een paar dagen gaan trouwen?’
‘Geen idee.’
‘Ze hebben me niet uitgenodigd voor de ceremonie op het Stadhuis zegt hij, maar ik heb het gelukkige paar uitgenodigd voor de lunch in ‘La Rive”. Ik ga je niet vragen of je van de partij wilt zijn want ik ken het antwoord al en trouwens het wordt een eenvoudige bijeenkomst met Carel en Sylvia en hun getuigen.’
‘Heb je enig idee wie dat zijn?’
‘Nee, maar ik weet dat het geen vrienden zijn van jullie Mathilde.’
Later op de dag bel ik de concierge van L’Europe en als ik Cor aan de lijn krijg vertelt hij me dat alles rustig is verlopen.
‘En wie waren die getuigen?’
‘Weet ik niet, een ouder stel en net zo saai als Carel en Sylvia.’
De volgende ochtend lees ik in de krant dat de “vierde bruid” een sobere creatie in zwart-wit droeg van ontwerper Frans Molenaar en er maar een viertal genodigden waren tijdens de plechtigheid. In “De Telegraaf” staat een foto van het glunderende paar, maar het artikel over de loonmatiging dat er boven staat is een ongelukkige keuze van de redactie en de vet gedrukte kop “Niemand mag er op vooruitgaan’ is lachwekkend.
Dat Cor niet meer op de hoogte is van wat zich in Nederland afspeelt wordt duidelijk als ik de namen lees van de getuigen en er achter kom dat Simon Carmiggelt en zijn vrouw Tiny de “saaie disgenoten “waren tijdens de lunch en wanneer ik er Cor op attendeer, haalt hij zijn schouders op en zegt:
‘Ze kunnen dan wel bekend zijn in Nederland maar ik vrees dat hun bekendheid niet verder reikt dan Roosendaal’
¶
De voorbereidingen voor de verhuizing naar Parijs nemen een groot deel van onze tijd in beslag en voor wat Mathilde betreft moeten we genoegen met wat er over haar wordt gepubliceerd.
Dat we onze inboedel hebben verkocht en een bestelbusje hebben gehuurd waarin we een matras, twee kussens en een schemerlamp hebben gepropt is pure waanzin en tijdens de rit naar Frankrijk denk ik aan het archief en aan het schildpad doosje dat we uit voorzorg bij Gertard en Gina hebben achtergelaten.
Wat we op dat moment niet vermoeden is dat Parijs niet onze eindbestemming zal worden en de moeite die Cor zich getroost ons aan een betaalbare woonruimte te helpen tijdverlies is. Halverwege het traject stoppen we in Brussel en als we op pad gaan om de Art Nouveau huizen rond het Ambiorixplein te bekijken verbazen we ons over het grote aantal affiches met “appartement à louer” voor de ramen
Eén pand trekt onze aandacht vanwege de bijzondere gevel en wanneer we aanbellen en de huisbewaarder vragen of we de woning kunnen bezichtigen worden we door hem rondgeleid. Vierentwintig uur later tekenen we het huurcontract van een driekamerappartment met uitzicht over een ommuurde tuin en de kruin van een honderjarige esdoorn en brengen onze eerste nacht door op het matras dat we uit Amsterdam hebben meegenomen. Parijs gaat niet door en Cor is woedend, maar na een paar dagen trekt hij weer bij en voordat de maand om is hebben we de nodige contacten gelegd en hebben ons eerste aanbod voor een tentoonstelling bij een bekende Brusselse galerie.
Het zijn spannende tijden want we moeten van vooraf aan beginnen, de inrichting van ons nieuwe onderkomen neemt al onze tijd in beslag en zonder telefoon voelen we ons afgesneden van de rest van de wereld. Gelukkig is er de telefooncel op het Ambiorixplein die ons verbindt met alles en iedereen die we in Nederland hebben achtergelaten en er gaat geen dag voorbij zonder dat we ons afvragen hoe het met Mathilde gaat.
¶
Dat het echtpaar Willink begonnen is aan een misselijk makende haatcampagne tegen Mathilde is overduidelijk en ze laten geen gelegenheid voorbij gaan “Het Opgetuigde Fregatschip” af te tuigen en haar in de pers af te schilderen als een losbandige hysterica die zich omringt met dubieuze figuren en “vage vrienden”.
We pluizen de roddelbladen uit en lezen hoe Mathilde er alles aan doet om tegemoet te komen aan de lastercampagne van Willink en Co en zich hals over kop in een milieu heeft gestort waar geld, macht en drugs de dienst uitmaken.
‘Het loopt echt uit de hand zegt Frank en jullie hebben er geen idee van wat ze de laatste tijd uit haalt. Geloof me, dit loopt verkeerd af…’
Dat ze geen teken geeft van leven verbaast ons niet want we zijn uit Amsterdam vertrokken zonder een adres achter te laten en het is duidelijk dat haar “beschermers” een muur hebben opgetrokken tussen Mathilde en haar vrienden en ze met niemand contact op mag nemen.
¶
Er is één naam die de laatste tijd steeds vaker de pers haalt en het lijkt er op dat ze het geluk heeft gevonden in de persoon van kunsthandelaar George Mulder.
‘Een griezel, zegt Lida die ons in Brussel verrast met een bliksembezoek, en ik begrijp niet wat Mathilde bezielt. Ze is nog maar onlangs gescheiden van Willink en gaat nu al in ondertrouw.’
Dat Mathilde op 6 juli naar de ambtenaar van de Burgerlijke Stand is gestapt en haar handtekening heeft gezet onder een voorlopige verbintenis, is geen verrassing want ik herinner me dat ze uitkeek naar haar verjaardag en ervan overtuigd was dat haar leven na 7 juli drastisch zou veranderen.
‘Zeven is mijn gelukksgetal, zei ze, en de zevende dag van de zevende maand 1977 is een magische combinatie!’
Ik was een paar weken vòòr het Malle-Pietje incident met haar naar het Rijksmuseum gegaan om naar de hemelbedjes te kijken en toen we richting Leidseplein liepen en in het “Américain” zaten na te praten, keek ze naar de drukte om zich heen en zei :
‘Als ik naar al die mensjes kijk vraag ik me af of ze er ooit bij stilstaan dat dit misschien de laatste dag is van hun leven. Ik hoop dat ik zeven juli haal want dan ben ik over die kaap heen en kan ik eindelijk nieuwe plannen maken. Ik moet weer schitteren Barbara, want zonder die schittering lukt het niet.’
Het lukt me ook niet om een beeld op te roepen van Mathilde die in een door Fong Leng ontworpen, spectaculaire witte bruidsjapon het stadhuis verlaat en uitbundig wordt toegejuicht door haar fans want de berichten uit Nederland schetsen een totaal vertekend beeld van haar. Het ene moment wordt ze afgeschilderd als een roekeloze drugskoerierster die de neuzen van de showbizzbonzen in Het Gooi voorziet van een dagelijkse dosis coke en even later wordt ze bestempeld als een bekeerlinge die voorgoedafstand heeft gedaan van haar bewogen verleden.
‘Nonsens, zegt Frank wanneer we bij hem en Uwe op bezoek zijn, de relatie met die George Mulder is een zakelijke overeenkomst. Mathilde is zijn uithangbord en ik heb gehoord dat ze van plan zijn een galerie te openen in Amsterdam. Ik ben benieuwd hoe dat zal aflopen.’
Dat ik me op een paar passen van haar woning op nummer 22 bevindt geeft mij het gevoel dat ik verraad pleeg aan onze vriendschap, maar ik weet dat het geen zin heeft naar het huis toe te lopen en aan te bellen omdat ik het risico loop dat ze niet thuis is of ik door haar nieuwe “vrienden” zal worden weggejaagd.
Terwijl ik naar de halte van lijn 10 loop kijk ik naar de ramen van de beletage en zie dat er nergens licht brand en vraag me af of ze werkelijk afstand heeft genomen van haar vrienden of als een rat gevangen zit in een val die ze voor zichzelf heeft opgezet…..
¶
De aanhoudende stilte blijft aan ons knagen en wanneer we eind augustus een paar dagen bij Gerard en Gina logeren, horen we van hun dat Mathilde en haar “aanstaande” de benedenverdieping van het geboortehuis Van Willink hebben gehuurd en daar een galerie zullen vestigen.
Wanneer we langs het huis lopen vragen we ons af wat het commentaar was van Willink toen hij las dat Mathilde een kunsthandel zou openen in het huis waar hij een groot deel van zijn jeugd had doorgebracht en ze van plan was zijn naam te gebruiken als lokkertje.
Dat ze hem vanuit de erker van haar woning aan de Weteringschans heeft bespied met een verrekijker en op de hoogte is van wat zich in het liefdesnestje aan de Ruysdaelkade afspeelt, is geen geheim en Frank speelt voor luistervink en verspreid het nieuws dat Willink een kort geding heeft aangespannen tegen zijn ex-muze en haar een verbod wil opleggen haar kunsthandel “Galerie Mathilde Willink” te noemen.
‘Het zijn spannende tijden, zegt hij en ik denk dat we binnenkort zullen horen wie de strijd heeft gewonnen.’
¶
Begin september krijg ik de post doorgestuurd die op ons oude adres werd besteld en tussen de brieven en de reclamefolders vind ik een envelop waarin een uitnodiging zit voor de lancering van de nieuwe parfumlijn van Estée Lauder en ik op donderdag 8 september 1977 om 20 uur wordt verwacht in het restaurant van De Bijenkorf. Mathilde zal die avond haar verzameling gewaden tentoonstellen “omdat ze zich zal bezighouden met kunst en binnenkort haar eigen galerie zal openen” lees ik en bovenaan de uitnodiging staat een met de hand geschreven boodschap die mij treft als een schreeuw om aandacht. Ik kijk naar het vertrouwde schuine handschrift met de sierlijke lussen en lees
Liefste Barbara,
Vergeef m’n laksheid inzake de vriendschap. Geef mij nog een kans weer van je te houden.
Kussen
Je Mathilde.
Het ligt voor de hand dat Mathilde deze regels heeft geschreven toen niemand toekeek en de uitnodiging zelf op de bus heeft gedaan; en ik denk terug aan het incident met de reservesleutel en vermoed dat de man die door René werd beschreven als “dreigend” hier niets van afweet.
In de zomer van 1956 bracht ik de schoolvakantie door in een katholiek internaat aan de Belgische kust. Een sinister vakantiekamp waar ik tegen mijn zin werd ingedeeld bij de groep met de potsierlijke naam “De Edelweisjes” en waar ik naast de dagelijkse discipline van een ochtendwandeling in de duinen en het opgelegde strijdlied “Vliegt de blauwvoet, storm op zee” werd onderwopen aan een reeks strenge tuchtregels.
De brief die we elke week naar huis schreven, werd eerst gelezen door Zuster Maria, een meedogenloze non die er een duivels genoegen in had te schrappen wat haar ongepast leek, maar het lukte mij om er ongezien een briefje bij te stoppen met de woorden “Haal mij hier weg!” en op tijd te worden bevrijd uit deze hel. Ik herken de wanhoop van Mathilde en voel me machteloos.
‘We gaan niet naar die receptie zeg ik tegen René, want ik heb het gevoel dat het verkeerd zal aflopen. Mathilde is omringd door louche figuren die voor niets terugdeinzen en we moeten een andere oplossing bedenken. Komt tijd, komt raad.’
¶
Willink heeft het kort geding gewonnen, zijn naam werd van de gevel verwijderd en op 17 september opent “Galerie Mathilde” haar deuren met een tentoonstelling van het werk van de frans-hongaarse “vader van de pop-art” Victor Vasarely.
Dat ze een marionet is geworden van George Mulder en haar “verloofde” achter de schermen aan de touwtjes trekt is een publiek geheim en op een foto die de dag na de opening in de krant verschijnt, zien we hoe Vasarely haar tijdens de tentoonstelling rond leidt. Mathilde strààlt en heeft zichtbaar haar draai gevonden en ze voelt zich als een vis in het water in haar nieuwe rol van galeriehoudster.
Dat ze een paar maanden geleden op het verjaardagsfeest van Pistolen Paultje de garagehouder-annex-drugshandelaar Gerard-alias- “Dicky” Vittaly heeft ontmoet, horen we pas later en nadat awe het verband hebben gelegd tussen Dicky Vittali en de patjepeeër die in drugskringen bekend staat als “Don Vito” en René hardhandig Mathilde’s woning uitwerkte.
Haar een antwoord sturen op de uitnodiging is uitgesloten want we weten dat ze in de wurggreep van Vittaly en Co en ik neem me voor haar een brief te schrijven en hem persoonlijk naar haar toe te brengen.
¶
In de eerste dagen van oktober zijn we terug in Amsterdam en als ik met mijn brief in de hand richting Keizersgracht loop, vraag ik me af wie ik daar zal aantreffen. Mathilde of Georges Mulder, of een onbekende die mij uit de hoogte zal bekijken, zal beweren dat Mevrouw Willink in het buitenland is en ik de brief bij hem mag achterlaten?
Terwijl ik de trappen van het bordes oploop zie ik dat iemand “Jeuken” achter “Galerie Mathilde” heeft geschreven en vind het merkwaardig dat de naam van Willink’s tweede vrouw nog niet van de gevel werd verwijderd.
De jongeman die mij vanachter zijn bureau afwachtend aankijkt en beweert dat “Mevrouw Willink” niet aanwezig, belooft mij dat hij haar de brief persoonlijk zal overhandigen en wanneer hij de envelop omdraait en mijn naam leest, merk ik dat hij weet wie ik ben.
‘Mag ik uw telefoonnumer in geval ze contact met U op wil nemen?’
‘Hoeft niet, zeg ik, Mathilde weet waar ze mij kan bereiken.’
Een kwartier later zit ik in het “Américain” en denk aan de keren dat ik hier met haar aan een tafel zat en toekeek hoe ze langzaam de warme chocoladesaus op haar “Coupe Dame Blanche” druppelde en daarna gulzig met haar tong langs de rand van het kannetje likte.
Of ze mijn brief zal krijgen weet Ik niet en ik vermoed dat Georges of “Dicky” hem ongelezen zullen verscheuren en in de prullenmand zullen gooien, maar ik troost mezelf met de gedachte dat ze hem alsnog in handen zal krijgen en zal beseffen dat we haar niet in de steek laten (…)
¶
6 October 1977
‘Iemand heeft de auto van Mathilde in brand gestoken, zegt Gina. Een peperdure Jensen. Hij stond in de garage van haar vriend en hij had hem speciaal voor haar goud laten spuiten. De politie vermoedt dat de brand is aangestoken en heeft een onderzoek ingesteld.’
‘Het spijt me, zeg ik, maar ik moet ophangen. Er staat een man te trappelen voor de telefooncel en hij heeft al een paar keer op de ruit getikt. Tot later…’
De komende dagen volgen de gebeurtenissen zich in een recordtempo op want op maandag 23 october zie ik in De Telegraaf een foto van de uitgebrande Jensen, twee dagen later wordt Mathilde dood aangetroffen in haar hemelbed en op 28 october wordt de vastgoed magnaat Maurits-alias “Maupie”- Caransa om één uur ‘s nachts vòòr de Continental Club door vier onbekenden overmeesterd en ontvoerd. Als de commotie rond de dood van Mathilde is weggeëbd, lijkt het of de rust is teruggekeerd maar het mediacircus draait op volle toeren en wanneer Van der Meijden in de “Privé” bekend maakt dat hij op die bewuste woensdagavond door Vittali werd gebeld en hem in tranen naast het lijk van Mathilde aantrof, geloof ik geen woord van zijn verslag.
Wat ik verdacht vindt is dat Mathilde naakt en enkel toegedekt door een bontjas in het onopgemaakte bed lag en zich met haar rechterhand door haar linkerslaap had geschoten. Was ze het plan om van de Eiffeltoren te springen vergeten en waarom ging ze net als de heldin in ”La Traviata” berooid en eenzaam de dood in?
Hoe vaker ik er over nadenk, hoe meer ik de indruk krijg dat haar zelfmoord op het scenario voor een derderangs “whodunit” lijkt. Volgens de wetsdokter wezen de gebroken ribben en de schrammen op haar hals op een voorafgaande worsteling en ondermijnde de tweede kogel die door het pistool werd afgevuurd en zich in de vloer boordde, de hypothese van de zelfmoord.
Het rapport dat door de politie is opgesteld word naar de achtergrond verdrongen door de sensatiegeile roddelpers en de komende weken gonst het van de geruchten over Mathilde’s banden met de drugsmaffia, de betrokkenheid van “Don Vito” en haar connecties in de Chinese onderwereld en als ik lees dat ze heeft gedreigd dat ze haar opdrachtgevers zou verlinken, schuift het beeld van de binnentrap voor mijn ogen.
Zijn René en ik de enigen die niet uitsluiten dat een indringer via het souterrein en de binnentrap naar boven is geslopen, Mathilde heeft verrast in haar slaap en de zelfmoord heeft geensceneerd?
Doorgaan met speculeren of het zelfmoord was of moord, geheimzinnig doen en fluisteren dat men de werkelijke toedracht kent en de waarheid “later” openbaar zal maken heeft geen zin want Mathilde is dood, ze ligt anderhalve meter onder de grond te rotten in een kist en het gat waarin ze werd neergelaten werd toegedekt met aarde en hoe de koningin van de Amsterdamse Jet Set er nu bij ligt wil niemand weten.
¶
Op 8 december nemen we de trein naar Amsterdam en lezen in de krant dat Cor is overleden.Van de directeur van het Institut Néerlandais, Sadi de Gorter, horen we dat hij was opge nemen in het Hôpital Necker-Enfants Malades en daar uiteindeijk zijn verlossende “droit à la mort” kreeg.
De laatste keer dat ik Cor sprak was een paar weken geleden, toen ik hem vertelde dat Mathilde zelfmoord had gepleegd, maar ik merkte dat hij amper reageerde op het nieuws van haar dood. Zijn stem klonk zwak en hij zei enkel dat het koren op de molen was van het duo Willink en begon daarna te jammeren dat zijn adressenboekje zoek was.
Ik had hem de laatste maanden niet meer gebeld omdat ik zijn klaagzang over de zelfdood niet meer aankon en had begrepen dat hij onze verkassing naar Brussel zag als een verraad aan onze vriendschap. En vandaag kijk ik naar zijn portret in de krant en naar de vertrouwde, geamuseerde blik achter zijn uilenbril en vergelijk zijn neus met de neus van de oude man op het beroemde schilderij van Domenico Ghirlandaio.
Van zijn arts hoor ik dat Cor zal worden begraven op het nieuwe kerkhof van Neuilly.“Un endroit sinistre” zegt hij aan de telefoon en op de koop toe in de schaduw van de futuristische torens van “La Défense”. Ik weet dat ik vaarwel kan zeggen aan de tekening die ik van zijn bril maakte en vraag me af wie het indrukwekkende kruis zal inpikken dat aan de muur van zijn atelier hing en zich de kwitantie voor de begrafenis van Modigliani zal toeeigenen die Cor van Moïse Kisling erfde? Het enige tastbare dat ik van Cor overhoud is de bril van de Japanse schilder Foujita die Cor met hem ruilde voor zijn eigen bril met de schildpad montuur, plus een schat aan verhalen over het decadente Parijs van de jarent wintig en dertig.
Wanneer ik Marthe bel en vraag hoe de begrafenis is verlopen, antwoordt ze koeltjes “très bien” en vertelt me in telegramstijl dat ze het atelier heeft opgeruimd en schoongemaakt en mijn tekening van de bril heeft ingepikt als “souvenir. Het atelier is leeg en de huur is opgezegd en ze vindt het jammer dat alles zo snel is gegaan. Ik wil haar nog vragen of “Madame van Gennep” de dochter van Cor, aanwezig was bij de begraving, maar ze heeft opgehangen en haar terugbellen is overbodig. Adieu Madame Marth. Het ga U goed in Uw tweekamerflatje met balkon in Puteaux.
‘Wist Mathilde dat Cor de minnaar was van de latere Madame Bardot, vraagt René. Had Brigitte niet op een middag bij hem aangeklopt omdat ze kennis wilde maken met “de man die haar vader had kunnen zijn” ?
‘Ja, dat klopt en ik herinner mij dat ik het aan Mathilde vertelde en ze van mening was dat Bardot van geluk kon spreken.’
‘Waarom?’
‘Ze vond Brigitte Postma niet geschikt om er een internationale carriere mee te maken.’
¶
Dat Mathilde niet in de vergetelheid zal raken en in de komende decennia regelmatig zal opduiken in Van der Meijden’s fabeltjeskrant is voorspelbaar. Dood en begraven is Mathilde meer levend dan ooit en iedereen die haar van ver of van dichtbij heeft gekend eist een stukje op van Het Fenomeen.
Haar bewogen jeugd in Zeeland, haar stormachtige relatie met Willink, haar verslaafdheid aan de creaties van Fong Leng en haar turbulente leven als feestbeest zijn publiek domein geworden en in 1979 dragen Ramses Shaffy en Marjol Flore, elk op hun beurt een lied op aan haar.
Twee jaar later herkauwt Van der Meijden zijn herinneringen aan Mathilde en publiceert een boek met de nietszeggende titel “Dat kan toch niet waar zijn” waarin hij toegeeft dat hij als een van de eersten naast het bed van de dode Mathilde stond, een paar zakjes “wit poeder” van onder het matras vandaan haalde en in zijn zak stopte om haar niet te compromitteren. Hij schetst het portret van een hysterica die‘s nachts uren huilend aan de telefoon hing, hem smeekte te worden opgenomen in een psychiatrische inrichting en vreesde voor haar leven omdat ze werd bedreigd door “lieden die haar het zwijgen op willen leggen”.
‘En nu ligt Mathilde in een anoniem graf, foetert Frank, en is er niemand die zich om haar bekommert. Ik had het plan opgevat om geld in te zamelen voor een grafsteen, maar dat ging niet door want de enige die daarover kan beslissen is haar moeder.’
Ik denk aan een favoriete uitdrukking van Mathilde -”De smaak van de moederborst heb ik nooit gekend”-en vraag me af of haar jeugd werkelijk zo liefdeloos was als ze beweerde en er de voorkeur aan gaf te koketteren met het beeld van de verstoten dochter.
Mathilde die vasthield aan het imago van een moeder die zich niet om haar bekommerde en haar doorschoof naar een oom van wie ze de nodige aandacht en liefde kreeg is aantrekkelijk voor de pers en nu ze er niet meer is om verder te bouwen aan haar eigen legende, smult Nederland van de verhalen over de vroegrijpe Tilly uit Terneuzen.
Een “wilde Tilly” die zich uitdagend kleedde en ook gedroeg en op oudere mannen viel en in elk nieuw boek dat over haar verschijnt worden er weer andere “feiten” aangedragen door de auteurs en wordt het beeld van de échte Mathilde verdrongen door het cliché van de tot ondergang gedoemde “superpoes”.
Dat haar onverwachte dood niet zonder gevolgen is voor haar directe omgeving is geen verrassing. Fong Leng verliest haar meest toegewijde klant en op 19 maart 1978 veilt Sotheby’s de collectie gewaden van Mathilde. De aspirant kopers verdringen zich om een exemplar van haar garderobe te bemachtigen en in mijn verbeelding zie ik hoe hebberige vingers het glanzende satijn van “De Draak” betasten en hoe sommige bewonderaarsters een gewaad van hun idool aantrekken en hun weerkaatsing bewonderen in een manshoge passpiegel.
Het dubbelportret van Mathilde en het tweeluik van Lida heb ik jaren geleden verkocht aan souvenir jager Hans Becker die ook haar hemelbed en een paar gewaden heeft toegevoegd aan zijn collectie. De Mathilde rage slaat toe en duikt nu ook op in het straatbeeld en bij elk bezoek aan Amsterdam valt het me op dat de Mathilde look-alikes talrijker worden en er alles aan doen om haar met dikke lagen make-up, valse wimpers en haarstukken na te apen.
Het resultaat is meestal klungelig en ik hoor in mijn hoofd de echo van Mathilde’s klaterende lach en kan mij haar commentaar goed indenken.
¶
October 1983
Brussel is ons goed gezind en na de opening van onze galerie in de Sint Hubertusgalerij krijgen mijn tekeningen en René’s schilderijen de lang verwachte aandacht.
Het onafgemaakte drieluik dat ik-Mathilde indachtig-“De Engel des Doods” heb gedoopt, werd gekocht door beeldend kunstenaar Fred Blei en de herinnering aan haar wordt levend gehouden door Lida en Roy die om de beurt bij ons komen logeren en door een onverwachte bezoek van Fong Leng en Imca Marina.
Met Roy haal ik regelmatig herinneringen op aan Mathilde en ik koester zijn beschrijving van een opvallend uitgedoste Mathilde ze zich in vol ornaat op het zitje van zijn fiets hijst en zich in het holst van de nacht naar huis laat rijden en een spoor van veren achterlaat wanneer ze in een weelderige maraboutjas de trappen naar zijn atelier opklimt.
Frank en Uwe komen een paar dagen naar Brussel omdat we plannen hebben gesmeed voor een modeshow in de Brusselse vestiging van “Chez Maxim’s” maar als eigenaar Pierre Cardin op het laatste moment afhaakt, gaat de show niet door.
Er gaat ook geen dag voorbij zonder dat we aan Mathilde worden herinnerd en als we lezen dat het echtpaar Willink geen gelegenheid voorbij laat gaan om een ongunstig portret te schetsen van Het Opgetuigde Fregatschip, zijn we niet verrast.
Op donderdag 20 october horen we op de radio dat Willink de vorige dag is overleden en worden er aan herinnerd dat de octobermaand een beladen maand is voor ons en het nieuws van zijn dood en de dood van Mathilde, een paar dagen vòòr mijn verjaardag vallen. Tijd om de eerbetogingen aan A.C. Willink te volgen hebben we niet, want we zijn net klaar met de voorbereidingen voor mijn tentoonstelling in Genève en denken aan wat ons de komende tijd te wachten staat.
‘De begrafenis is overmorgen, rond de middag, zegt René en ik vraag me af wie aanwezig zal zijn op Zorgvlied.’
‘Rond die tijd zitten we hoog en droog in het vliegtuig, zeg ik, en als de hemel bestaat stijgen we gelijk op met Willink…’
¶
Er komt voorlopig geen einde aan ons nomadenbestaan want de belangstelling voor het werk van René en een opdracht voor serie boeken over kunst en architectuur jaagt ons opnieuw de verhuiswagen in. Aan de vooravond van de eenentwintigste eeuw zijn we weer terug in Nederland en hebben in de Betuwe de ideale plek gevonden om tussen het vele reizen door even op adem te komen
We hebben de laatste jaren “uit de koffer geleefd” en wanneer we op 31 december 1999 met een paar vrienden het glas heffen op de eenentwintigste eeuw, is de herinnering aan Mathilde nog lang niet uitgewist en duiken er in de pers regelmatig publicaties op rond de vraag of haar dood zelfmoord was of moord.
Mathilde is en blijft een magneet en het is niet enkel haar buitenissige gedrag en haar voorkeur voor extravaganre gewaden die tot de verbeelding spreken want haar unieke persoonlijkeid trekt steeds meer mensen aan die haar niet hebben gekend en een generatie jongeren die nog niet geboren was toen er een einde kwam aan haar leven. .
Als in 2000 de herziene druk verschijnt van “Willink’s Waarheid” uit 1983, lees ik wat hij onder het begrip “waarheid” verstaat en als in hetzelfde jaar het boek “Een eeuw Willink” wordt gepubliceerd, grijpt de weduwe van De Meester opnieuw de kans haar opgekropte nijd te ventileren en zorgt ervoor dat haar aartsrivale er zelfs in zwart-wit gekleurd opstaat.
Tussen de vele foto’s door van Willink-mét-Sylvia en Sylvia-zonder- zonder Willink is er net genoeg ruimte over voor Mathilde die, zoals verwacht, wordt afgeschilderd als een agressieve feeks. Er is door de samenstellers naarstig gezocht naar de minst flatteuze beelden van Het Fenomeen en ik kijk geschokt naar een foto die door Willink werd genomen en waarop hij Mathilde, naakt en onopgemaakt, verraste met zijn camera.Het is een tragisch beeld dat me doet denken aan die avond dat ze ons in « La Résidence » snikkend in de armen viel en beloofde dat ze nooit meer zelfmoord zou plegen.
¶
De hernieuwde aanval op Mathilde is een slag in het water, want de belangstelling voor haar uitzonderlijke persoonlijkheid groeit met de dag en wanneer ik eind october 2001 een brief krijg van filmmaker Jasmina Fecovic die schrijft dat ze de opdracht heeft gekregen een documentaire te maken over Mathilde, ben ik niet verrast.Dat ze er alles aan heeft gedaan om ons op te sporen blijkt uit het post scriptum onderaan de brief en ik lees,
Barbara,
Het heeft lang geduurd voordat ik je gevonden had. Barbara Laforce was onvindbaar. De meeste opnames hebben we nu achter de rug maar ik hoop dat we jullie binnenkort ook nog kunnen spreken. Van jullie uitgever begrijpen we dat jullie in Frankrijk waren.
Jasmina
Dat zelfs onze meest intieme vrienden onze « verschuivingen » niet meer kunnen volgen is begrijpelijk want tussen de vele opdrachten door houden we ons schuil in een verstild dorpje in de Bourgogne. Het eewenoude huis met zijn ommuurde tuin en hoge lindebomen is dé gedroomde plek om uit te rusten van de uitputtende rat race en we denken vaak aan onze achterban in Nederland en aan Lida die al in april ’95 haar veren boa aan de wilgen hing en op het laatst sprekend op het portret leek dat ik in 1976 van haar maakte. Ik las in de krant dat de rouwstoet een paar minuten voor de Stadsschouwburg had stilgestaan als eerbetoon aan de actrice die ze zo graag had willen zijn en nam me voor uit te zoeken waar ze werd begraven.
De laatste keer dat we Lida zagen was in de winter van 1990 toen ze op een avond bij ons kwam eten en zich gulzig bediende van de gevulde paprika’s en de Bœuf Bourguignon.Ze droeg een lange Indiase japon, een veelkleurige zijden sjaal en zwarte herenschoenen met een spitse neus en ik merkte dat haar pony een stuk langer was dan gewoonlijk en af en toe verstrikt raakte in haar valse wimpers.
Toen we na het diner met haar meeliepen tot aan de tramhalte reageerde ze geschokt omdat ik haar herinnerde aan het voordeeltarief van een bejaardenticket. Ik kende haar zorgvuldig verborgen leeftijd en wist dat ze zich straks hijgend op zou hijsen naar haar etage tegenover het Lido, bij de overloop een paar minuten op een stoel zou gaan zitten om bij te komen van de inspanning en daarna aangekleed en zonder zich af te schminken in haar onopgemaakte bed zou ploffen.
Een aantal jaren geleden had ik recht op Lida’s woede toen ik op haar verjaardag-zonder na te denken over de gevolgen van mijn vraag-had geinformeerd hoe het verkeer op het Rokin er uitzag, ten tijde van Breitner en de paardentram. Ze had ons met Uwe en Frank en nog een paar vrienden uitgenodigd voor een borrel bij haar thuis en ik zat op de doorgezakte bank naast Herman Gordijn en zijn hondje « Proep » dat haar naam te danken had aan de letterlijke vertaling van het franse « Merdre » en keek naar Lida die met een schaal sprits rondging en er die avond canonisch uitzag.
Haar aftakeling deed me denken aan de gruwel van het ouder worden en ik verbeelde mij hoe Mathilde er zou hebben uitgezien als ze zo lang en zo intens had geleefd als Lida. Rimpelig en slordig opgemaakt of kunstmatig opgepept met een facelift, fillers en botox injecties ? Zou ze nog altijd de « gewaadjes » dragen en net als Lida de lachlust opwekken van de voorbijgangers ?
Ik zag in gedachten hoe de mensen elkaar aanstootten op straat, Mathilde ‘s naam fluisterden en herinneringen ophaalden aan de tijd dat ze de koningin was van het Amsterdamse nachtleven en vroeg me af of het mij zou lukken een zo gelijkend mogelijk portret te schetsen van haar.
Ik wist dat ik tijdens het interview niet zou kunnen rekenen op mijn kleurpotloden en terug zou moeten vallen op met zorg gekozen woorden…
¶
‘Wat ga je Jasmina vertellen tijdens het interview ?’
René kijkt me afwachtend aan en ik weet even niet wat ik moet antwoorden.Er is al zoveel verteld en gepubliceerd over Marthilde dat ik twijfel of ik er nog iets aan toe kan voegen. Moet ik voor de zoveelste keer het cliché oprakelen van Willink’s « Muze » en geheimzinnig doen over haar dood ?
Als Jasmina me belt om een afspraak te maken vraag ik wie ze heeft geinterviewd en hoor dat de gesprekken met Fong Leng, Imca Marina, Anton Heijboer en Mathilde ‘s zuster Cerilla zijn ingeblikt.Roy Jongeling haalde ook zijn herinneringen op aan Mathilde maar toen hij de rushes zag, haakte hij af.
‘Ik ben bang dat ik je zal teleurstellen met mijn visie op Mathilde, zeg ik als Jasmina blijft aandringen.De Mathilde die ik heb gekend was geen hooghartige Diva en ook geen hysterisch wrak. Mijn Mathilde was « Tilly », een Zeeuws meisje uit Terneuzen dat hogerop wilde en uiteindelijk het slachtoffer werd van haar imago van levend kunstwerk.’
‘Ik ben er zeker dat je het een en ander te vertellen hebt antwoordt Jasmina. Mag ik volgende week woensdag bij jullie langskomen. ?
¶
Ik heb met René afgesproken dat ik de ‘moeilijke’ vragen zal omzeilen, geen woord zal zeggen over de binnentrap en hij me een sein zal geven als ik mijn mond moet houden .
Het interview vindt plaats in onze hideaway in de Betuwe, cameraman Eddy van Velden installeert zich in de uiterste hoek van de zitkamer en ik zit in het midden van het vertrek met mijn rug naar het raam en het uitzicht over de slotgracht en René zit half verscholen achter Jasmina en kijkt gespannen toe.
Het interview verloopt vlot en wanneer de opname achter de rug is, spreken we af dat we het filmen van Mathilde » archief nog even uit zullen stellen tot we weer terug zijn in Nederland. Kort daarna word ik gebeld door de producer met het verzoek of ik het materiaal naar hun toe wil sturen, maar ik denk aan mijn belofte en stel voor dat we de opnamen in het huis in Frankrijk zullen maken.
Een paar weken later vertrekken we met Jasmina en Eddy naar de Bourgogne, maar de ontspannen sfeer die tijdens het interview in Nederland heerste heeft dit keer plaatsgemaakt voor een uitgesproken sombere stemming want onze gasten zijn merkbaar onder de indruk van het huis en voelen zich onwennig in een interieur waar de tijd heeft stilgestaan.De drukkende stilte en de vertrekken die s’avonds enkel worden verlicht door kaarsen zijn de spelbrekers en als de fotosessie achter de rug is, verlaten Jasmina en Eddy opgelucht Les Tilleuls.
Een paar weken later word ik gebeld door Jasmina en hoor dat de productie van « Mathilde Superpoes » is afgerond. Als we nog even napraten over de fotosessie in de Bourgogne bekent ze dat ze de indruk had dat de geest van Mathilde aanwezig was in het huis en dat dit de eerste keer was dat ze iets dergelijks meemaakte..
‘Eddy en ik hoorden ‘s nachts het geluid van voetstappen in het trappenhuis en iets dat leek op het gehijg van iemand die moeizaam de trap opliep.’
‘In dit soort huizen hoor je vaak vreemde geluiden zeg ik om haar gerust te stellen en ik kan je verzekeren dat de geest van Mathilde zich nooit aan ons heeft geopenbaard.’
Mijn uitleg klinkt weinig overtuigend en Jasmina’s verhaal over Mathilde’s aanwezigheid doet me denken aan de omstreden figuur van de Amerikaans-Nederlandse helderziende Peter Hurkos die in maart 1978, een paar maanden na de dood van Mathilde, op kwam draven in Van der Meijden’s « TV-Privé » en beweerde dat hij in contact kon komen met de geest van Mathilde.
Tijdens de uitzending hield hij een sjaal in zijn hand die aan haar zou hebben toebehoord en « sprak » met haar, maar verder dan een paar woorden over de « ondraaglijke pijnen » na het schot, kwam hij niet..
Hurkos was een gehaaide koffiedikkijker die zijn carrière begon als huisschilder en beweerde dat hij zijn uitzonderlijke gave te danken had aan de ongelukkige val van een ladder. Hij werd later ook ingeschakeld bij het onderzoek naar de ontvoeringen van « Maupie » Caransa en Freddy Heineken en liet zich geblinddoekt rond rijden in Amsterdam om de route van de ontvoerders te volgen maar bleef steken in vage aanduidingen.
De woorden van Jasmina blijven spoken in mijn hoofd en ik denk terug aan die avond in october toen Mathilde ons een teken gaf en aan het incident in Westgaarde toen we als enigen haar rouwwagen volgden.Ontkennen wat er toen is voorgevallen heeft geen zin en het zal nog ruim tien jaar duren voordat ik opnieuw zal worden geconfronteerd met het onverklaarbare.
¶
Herfst 2001
In de laatste week van october zijn we een paar dagen in Parijs en op de dag voor ons vertrek richting Provence lokt René mij mee naar de Père Lachaise begraafplaats.
Ik ben opgelucht als we na een afmattende slentertocht langs de grafstenen even uitrusten en René in z’n eentje op zoek gaat naar het graf van de vader van het spiritisme, Allan Kardec.Ik zit uitgeblust op een bankje, kijk naar de zwerfkatten die hier tussen de monumenten wonen en wacht geduldig tot hij terugkomt.
‘Ik weet dat je je niet niet interresseert voor draaiende tafels en het ouija plankje, zei René, maar ik denk dat het graf van Kardec je niet onverschillig zal laten omdat het op de prehistorische « menhirs » in Bretagne lijkt.’
Als we in de Chemin du Quinquonce stilstaan staan voor Kardec’s laatste rustplaats, beken ik dat ik het graf met de hoekige zuilen foeilelijk vindt, maar ik krijg geen reactie van René want hij staat roerloos naast mij en kijkt als in een trance naar het bronzen borstbeeld in de nis en naar de woorden die op de overkapping gebeiteld staan.
‘Naître, mourir, renaître encore et progresser sans cesse, telle est la loi, leest hij luidop en ik vertaal Geboren worden, sterven, opnieuw geboren worden en gestaag doorgaan, dat is de wet….
;Is dit Graf een Soort ‘Lourdes’ voor de Spiritisten?‘, vraag ik.
‘Géén Lourdes maar wel een bedevaartsoort want Kardec vraagt aan de volgelingen van zijn leer en aan allen die zijn graf bezoeken of ze een hand willen leggen op zijn borstbeeld en een wens willen doen. Wanneer die wens vervuld wotdt moeten ze bloemen leggen op zijn graf en daarom liggen hier altijd bloemen als dankzegging.’
Ik merk dat hij verrast is wanneer naar de nis toeloop, mijn hand op de ijskoude schouder van het beeld leg en mijn ogen sluit, Op het moment dat ik aan Mathilde denk voel ik een trilling die langs mijn arm omhoog kruipt en als ik een paar minuten onbeweeglijk naast het beeld blijf staan, vraagt René :
‘En ? Heb je een wens gedaan ?’
‘Ja, maar dat vertel ik je pas wanneerr hij wordt ingewilligd…’
Als we ‘s avonds in onze favoriete Bistrot de L’Université zitten en nakaarten over het bezoek aan het kerkhof, vertel ik René wat bij het graf van Kardec is gebeurd en hij herinnert mij er aan dat we een paar dagen na Mathilde’s zelfmoordpoging in « La Résidence » hadden gesproken over het leven na de dood en ze ons had bekend dat ze het een belachelijk idee vondt.
‘Een leven nà de dood ?…Reïncarnatie ? Als wie of wat zou ik moeten terugkeren ? Als een paard of als een vlieg ? Er is maar één mogelijkheid en dat is dat ik wordt weder geboren als Mathilde Willink.
¶
De afgelopen twintig jaar heb ik de band van ‘Mathilde Super Poes’ zo vaak af gespeeld, dat ik beeld en geluid uit het hoofd ken.
We hebben de documentaire van Jasmina tientallen kere bekenen met vrienden van Mathilde en met wildvreemden die nog nooit van haar hadden gehoord en zijn er van overtuigd dat hun die haar hebben gekend slechts één facet hebben gezien van haar persoonlijkheid.
Twintig jaar later zit ik opnieuw voor het scherm en kijk naar een jongere versie van mezelf die braaf haar herinneringen aan Mathilde opdreunt en bij nader inzien niets vrijgeeft van wat ze werkelijk had willen zeggen.
Naast Fong Leng die met haar gebruikelijke verve bekent dat ze Willink het liefst uit het raam had gegooid, Heijboer die beweert dat Sylvia zich bij Willink ‘binnen had gepijpt’ en Imca Marina die heel even een tipje oplicht van Willink’s voorkeur voor de erotische spelletjes van de Marquis de Sade, ben ik de enige die in deze bonte stoet van intimi de vragen van Jasmina keurig beantwoordt en de mogelijkheid van een platvloerse moord omzeilt. Waarom ? Uit angst voor represailles van de maffia of omdat ik niet langer deel uitmaakte van Mathilde’s leven toen ze werd verrast door de dood ?
Fecovic’s « Mathilde Superpoes » is een mozaiek van beelden uit het leven van Het Fenomeen.Een cocktail van wilde feesten, verkleedpartijen en modeshows die de kijker heel even een blik gunnen op de decadente « seventies », en tussen de interviews door flitsen de foto’s uit haar archief vootbij en kijken we naar het echtpaar Willink dat in de beeldentuin van Bomarzo wandelt en in de boetiek van Fong Leng op zoek gaat naar het zoveelste extravagante gewaad.
Ik denk aan Truman Capote die in het New York van de jaren vijfrig een chaotische dag beleefde met Marilyn Monroe en haar beschreef als « a beautiful child » en ik kan mij geen betere benadering indenken van Mathilde’s persoonlijkheid..
¶
Winter 2013
Om de zoveel jaar worden we gebeld door onbekenden die ons willen ontmoeten, met ons te ‘praten‘ over Mathilde en van ons willen horen wie en wat ze werkelijk was. Het zijn voor het grootste deel aspirant schrijvers die haar niet hebben gekend en bij de nog in leven zijnde vrienden van Het Fenomeen op zoek zijn naar materiaal voor een nieuw boek.
Begin december 2013 krijg ik een e-mail van een Mathilde fan die werkt aan een biografie van Het Fenomeen en mij schrijft dat ze « Mathilde in haar kracht wil neerzetten, haar eren om wie zij was en de roddel en het venijn wil overstijgen.’ Ze is bijzonder benieuwd naar onze verhalen en anecdotes over ‘deze zeer unieke dame’ en heeft gelezen dat ze ons ‘ een week voor haar overlijden ( ?) haar ‘ fotoboeken ‘ ( ?) gaf. Ze heeft geen idee, schrijft ze of het waar is, maar-‘ mocht het waar zijn ‘-graag gebruik zou willen maken van ons beeldmateriaal.
We zijn vertrouwd met de beproefde « vier boeken en een schaar en het vijfde boek is klaar » methode en de vraag naar het archief van Mathilde en bedreven in het afwimpelen van enthousiaste fans die ons willen ontmoeten in een café alwaar we hun zullen herkennen aan ‘een bruine, lederen schoudertas’ of ‘een knalrode sjaal’. Ze willen graag een kopje koffie met ons drinken of desnoods een glaasje wijn en uren met ons babbelen over een boek « dat voor eens en voor altijd zal afrekenen met het mysterie rond haar dood ».
Mathilde is ook het favoriete onderwerp van cozy crime thrillers en biografïen waarin de voorspelbare, geheimzinnige moordenaar uit de trukendoos wordt gehaald en van goed gedocumenteerde publicaties en spannende podcasts die aan het einde van het verhaal doodbloeden.
Vrienden sturen ons krantenknipsels van theaterproducties waarin de rol van Mathilde wordt gespeeld door acteurs die haar met behulp van make-up, valse wimpers en een haarstuk en iets dat van op een afstand op een creatie van Fong Leng lijkt, proberen uit te beelden en ze is ook hét dankbare slachtoffer van drag queens die zich na Marilyn Monroe, Liz Taylor, Nana Mouskouri en last but not least Marlene Dietrich-op het na-apen van Het Fenomeen hebben gestort en ik knip trouw de recensies uit en berg ze op in het archief.
¶
De « gewaadjes » van Mathilde zijn eveneens begonnen aan een eigen leven en worden naast de schilderijen van Willink tentoongesteld in musea en tot museum omgetoverde gebouwen waar ze samen met haar dodenmasker en het stukje ivoorkarton met mijn « vlinder » ontwerp in steriele vitrines pronken . Mathilde is ‘ hot ‘ en alles wat door haar werd gedragen of werd aangeraakt heeft marktwaarde, getuige het hemelbed waarin ze werd verrast door de dood.
¶
Winter 2023
‘Mathilde heeft nog altijd geen grafsteen, zegt Fred Blei die al in het najaar van 1978 op verkenning was gegaan naar Westgaarde en ons een foto had gestuurd waarop we een verwilderde lap gazon zagen en geen enkele indicatie die er op wees dat Mathilde Willink-geboren Maria Theodora Mathilde de Doelder, hier onder de spreekwoordelijke groene zoden lag te vergaan.
Vijfenveertig jaar later, zit ik voor het scherm van mijn computer en kijk naar de afbeelding van een rechthoekige plaat die omzoomd is door een verwilderde buxushaag en waarop een eenzame parfumbrander staat. Het opppervlak ziet er uit alsof het om een vers gestorte plaat beton gaat waarin iemand de naam van Mathilde in de weke massa heeft geschreven en ik ben opgelucht dat ik niet heb toegegeven aan de impuls om naar Westgaarde te gaan en daar te worden geconfronteerd met deze armoedige variant op een grafsteen. Begraafplaatsen zijn niet mijn favoriete plekken want ze roepen het beeld op van Allerzielen, het verplichte bezoek aan het graf van mijn vader en de pot roestkleurige chrysanten met het kaartje ’Voor mijn lieve Pappa » die ik op zijn grafsteen zette.
Ik zit voor het scherm en vraag me af wat Mathilde zou zeggen als ze hier naast me zou zitten en de foto zou zien waarop een vrouw een bos bloemen op de betonnen plaat legt. Mathilde die een bloedhekel had aan bloemen en niet eens een vaas had om er het boeket van haar bewonderaars in te schikken..Mathilde die de stengels van een bos rozen in een waterglas propte en de bloemen van Henk Van der Meijden met verachting in de Singelgracht kieperde om haar afkeer voor conventies te ventileren.
Ik verbeeld me dat ze naast me zit en naar de beelden op het scherm kijkt en ik hoor weer haar stem en het vertrouwde « Stichting Eigenbelang en Prettig Houden » en sluit de computer af.
¶
Je zal me nooit meer loslaten Mathilde, want hoezeer ik mijn best doe om die vermaledijde woensdag in october 1977 van me af te schudden, niets helpt om de onbeantwoorde vragen rond je dood te verjagen.
De laatste tijd word ik geplaagd door het steeds terugkerende beeld van je lijk dat ingepakt en ingesnoerd als een mummy op een brancard de trappen van het huis aan de Weteringschans werd afgedragen en door de gruwelijke foto van je dodenmasker met de ingevallen wangen en de opgezette oogleden die ik per toeval ontdekte op het Internet.
Wie gaf de opdracht voor dit macabere « memento mori » en wie maakte de afdruk van je gelaat ? Was het een idee van je ex-verloofde of van « Don Vito » of een last minute beslissing van de wetsdoker ?Ik stel me voor dat iemand je gelaat insmeerde met een vettige substantie, laag na laag het gips er op aanbracht en het verder opbouwde tot er een mal ontstond.
Ik herinner me het verslag van Fong Leng, het opbrengen van de make-up en het wegwerken van het kogelgat bij je linker slaap en vermoed dat ze niets had gemerkt van wat zich vòòr haar komst in het mortuarium had afgespeeld.Zaten er nog sporen van het gips bij je haargrens en op je wimpers en wenkbrauwen of was alles zorgvuldig weggeveegd ? Was het gaatje van de kogel zichtbaar aan de binnenkant van de mal en op de afdruk van je dodenmasker ? En waarom werd de de positie van het schot door je linkerslaap pas jaren na je dood bijgesteld en was de verwarring met je rechterslaap werkelijk ontstaan door een spoor van geronnen bloed bij je rechteroor ?
De vragen stapelen zich op Mathilde en ik vermoed dat je dodenmasker nu ergens in een stofvrije vitrine ligt en voorlopig niets prijs zal geven van zijn geheim….
¶
Je graf in wat nu het « Herdenkinspark Westgaarde » heet is een andere stomme getuige van de « moord of zelfmoord » theorie die je nog lang zal blijven achtervolgen.
Het lapje grond dat op 31 october 1977 je laatste adres werd en geregistreerd staat onder het serienummer AAA-4-194, onderging tien jaar later de metamorfose van een anoniem lapje gras naar een grafsteen van ‘roodbruin dooraderd marmer ‘ die er- op het Internet- uitziet als een rechthoekige betonnen plaat en gedoemd was te verdwijnen omdat de rechten in 2003 waren verjaard en de rechthebbenden niet konden worden achterhaald. Een jaar later werd ze verwijderd en kort daarna op haar oorspronkelijke plek teruggeplaats omdat de directie van Westgaarde had besloten dat je een « bekende persoonlijkheid » was en je graf genoeg bezoekers trok om het verder onaangeroerd te laten.
Voor wat je stoffelijk overschot betreft, lag je langzaam te vergaan in je kist en toen de « moord of zelfmoord ? » vraag voor de zoveelste keer de kop opstak, zag het er naar uit dat de plaat opnieuw zou worden weggehaald, de aarde boven je kist zou worden omgespit en je als een reliek uit een ver verleden uit je laatste rustplaats zou worden gelicht om in een laboratorium te worden onderworpen aan een tweede autopsie.
Het gebruikelijke « rust in vrede » wordt je boven én onder de grond niet gegund, Mathilde, en ik weet dat ik met het oprakelen van mijn « mémoires » mee werk aan het opgraven van je gebeente.
¶
Winter 2023
Het spiedende oog van Google is nu ook bij het echtpaar naar binnen gedrongen dat dertig jaar geleden je hemelbed kocht op een veiling en er al die tijd in heeft geslapen zonder dat je rusteloze ziel hun nachtrust verstoorde. Ze hebben het te koop aangeboden op Marktplaats en als het wordt verkocht zal het waarschijnlijk een plaats krijgen in de slaapkamer van een van je bewondraars of in de zaal van een museum.
Wat mij dwars zit is dat ik na al die jaren nog altijd niet weet in welk bed je door « Dicky » Vittali werd gevonden. In het sleebed dat vroeger in een stadspaleis aan de Herengracht stond of in het « tweeling » bed dat van je slaapkamer aan de Ruysdaelkade naar het appartement in « La Résidence » verhuisde en uiteindelijk in de voorkamer van de beletage kwam te staan ?
Op het Internet zie ik ook foto’s van het interieur aan de Weteringschans en vraag me af of ik het zou aandurven om de treden naar nummer 22 op te lopen, aan te bellen bij de nieuwe bewoners en hun te vragen of ik even rond mag lopen in de vertrekken in de hoop daar nog iets terug te vinden van vroeger. Hun bekennen dat ik nieuwsgierig ben naar de binnentrap heeft geen zin want ik vermoed dat de deur werd weggehaald en de toegang naar het sous-terrain werd dichtgetimmerd.
Vijfenveertig jaar na de knal van het schot dat door niemand werd gehoord is je dood nog altijd gefundenes fressen voor diegenen die inspiratie putten uit je leven en je lijden en wat er nog over is van je laatste pleisterplaats is voorgoed weggeveegd.
Dat ik je « signalen » niet heb begrepen pleit niet voor mijn opmerkzaamheid. Het scenario voor de spectaculare val van de Eiffeltoren, de zelfmoordpoging in « La Résidence », de map met foto’s die je mij toevertrouwde en het schildpad doosje met het plukje haar van Willink waren stuk voor stuk stuk indicaties die zouden leiden naar je laatste-en geslaagde poging te ontsnappen aan het leven. Ik zie in gedachten hoe je naar het kunstkabinetje toeloopt, het pistool uit laadje vist en op je hemelbed onder een bontjas gaat liggen.
Je had gelijk, Mathilde. Het doden van een dier is verrassend éénvoudig en het doden van een mens even eens. Gewoon de trekker over halen en het is zò gebeurd.
Zondag, 28 maart 2024
¶
Renée Fokker – Tussen Citroen en Willink een portret van mij
Sylvia Willink – Willink in Rijks Museum Tuin + Willink en het Water + Willink en Zijn Dieren
Sylvia Willink – Wilma Willink, 1905 – 1960, Tweede Vrouw van Schilder Carel Willink
Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/?s=Barbara+Stoeltie
https://robscholtemuseum.nl/?s=René+Stoeltie
https://robscholtemuseum.nl/?s=Mathilde+Willink
https://robscholtemuseum.nl/?s=Mathilde+de+Boelder
https://robscholtemuseum.nl/?s=Carel+Willink
https://robscholtemuseum.nl/?s=Wilma+Willink
https://robscholtemuseum.nl/?s=Sylvia+Willink
https://robscholtemuseum.nl/?s=Sylvia+Quiel
https://robscholtemuseum.nl/?s=Pistolen+Paultje
https://robscholtemuseum.nl/?s=Henk+Van+der+Meijden
https://robscholtemuseum.nl/?s=Privé
https://robscholtemuseum.nl/?s=De+Telegraaf
https://robscholtemuseum.nl/?s=May+West
https://robscholtemuseum.nl/?s=Fong+Leng
https://robscholtemuseum.nl/?s=Carla+Fong+Leng+Tsang
https://robscholtemuseum.nl/?s=Godfried+de+Groot
https://robscholtemuseum.nl/?s=Studio+Godfried+de+Groot
https://robscholtemuseum.nl/?s=Georgina+Mirandolle
https://robscholtemuseum.nl/?s=Jacob+de+Wit
https://robscholtemuseum.nl/?s=Jos+Peperkamp
https://robscholtemuseum.nl/?s=Marjol+Flore
https://robscholtemuseum.nl/?s=Johfra
https://robscholtemuseum.nl/?s=Diana+Vandenberg
https://robscholtemuseum.nl/?s=Corstiaan+de+Vries
https://robscholtemuseum.nl/?s=Lurelei
https://robscholtemuseum.nl/?s=Michel+van+Rijn
https://robscholtemuseum.nl/?s=Nico+Koster
https://robscholtemuseum.nl/?s=Lida+Polak
https://robscholtemuseum.nl/?s=Frank+Govers
https://robscholtemuseum.nl/?s=Bum+Verbiesen
https://robscholtemuseum.nl/?s=Imca+Marina
https://robscholtemuseum.nl/?s=Marlène+Dietrich
https://robscholtemuseum.nl/?s=Niccolò+Paganini
https://robscholtemuseum.nl/?s=Sarah+Bernhardt
https://robscholtemuseum.nl/?s=Jean+Paul+Vroom
https://robscholtemuseum.nl/?s=Kees+Verwey
https://robscholtemuseum.nl/?s=Adriaan+Viruly
https://robscholtemuseum.nl/?s=Gijs+van+Hall
https://robscholtemuseum.nl/?s=Anton+Heyboer
https://robscholtemuseum.nl/?s=Dante+Garbiël+Rosetti
https://robscholtemuseum.nl/?s=Hendrick+de+Keyser+Stichting
https://robscholtemuseum.nl/?s=Galerie+Siau
https://robscholtemuseum.nl/?s=Galerie+D+Eendt
https://robscholtemuseum.nl/?s=Galerie+De+Eendt
https://robscholtemuseum.nl/?s=Sfinx
https://robscholtemuseum.nl/?s=Gizeh
https://robscholtemuseum.nl/?s=Pyramide
https://robscholtemuseum.nl/?s=Cheops
https://robscholtemuseum.nl/?s=La+Traviata
https://robscholtemuseum.nl/?s=Terneuzen
https://robscholtemuseum.nl/?s=Den+Ilp
https://robscholtemuseum.nl/?s=RAI
https://robscholtemuseum.nl/?s=Conrad+Straat
https://robscholtemuseum.nl/?s=Blauw+Burg+Wal
https://robscholtemuseum.nl/?s=Oude+Zijds+Voor+Burg+Wal
https://robscholtemuseum.nl/?s=Wetering+Schans
https://robscholtemuseum.nl/?s=PC+Hooft+Straat
https://robscholtemuseum.nl/?s=Ruysdael+Kade
https://robscholtemuseum.nl/?s=Keizers+Gracht
https://robscholtemuseum.nl/?s=Prinsen+Gracht
https://robscholtemuseum.nl/?s=Gouden+Bocht
https://robscholtemuseum.nl/?s=Oosten+Burg
https://robscholtemuseum.nl/?s=Werk+Spoor
https://robscholtemuseum.nl/?s=West+Gaarde
https://robscholtemuseum.nl/?s=Amsterdam
https://robscholtemuseum.nl/?s=Katen+Drecht
https://robscholtemuseum.nl/?s=Rotterdam
https://robscholtemuseum.nl/?s=Veluwe
https://robscholtemuseum.nl/?s=Ambiorix+Plein
https://robscholtemuseum.nl/?s=Brussel
https://robscholtemuseum.nl/?s=Hotel+Saint+Regis
https://robscholtemuseum.nl/?s=Hôtel+Terminus
https://robscholtemuseum.nl/?s=Hôtel+Terminus+Nord
https://robscholtemuseum.nl/?s=Parijs
https://robscholtemuseum.nl/?s=Ville+Lumière
https://robscholtemuseum.nl/?s=Zeeuws+Meisje
https://robscholtemuseum.nl/?s=Levend+Kunst+Werk
Plaats een reactie