Koen Wauters – De Maximale beweging in de Nederlandse poëzie: Pump up the volume! + Thomas Vaessens – Ongerijmd succes: Poëzie in een onpoëtische tijd (PDF)
De Maximale beweging in de Nederlandse poëzie: Pump up the volume!
Zeven jaar geleden, in mei 1988, kwam de programmatische bloemlezing Maximaal uit. Men noemde de elf gebloemleesde dichters (Pieter Boskma, Bart Brey, Dalstar, Johan Joos, René Huigen, Tom Lanoye, Arthur Lava, K. Michel, Frank Starik, René Stoute en Joost Zwagerman) al snel ‘de Maximalen’ en de literaire beweging, waarvoor ze stonden, ‘het Maximalisme’. De media besteedden veel aandacht aan het nieuwe fenomeen, maar al na een jaar hieven de Maximalen hun beweging officieel op om elk hun eigen weg te gaan. Ondanks die vrij korte periode, dat de Maximalen in de schijnwerpers stonden, was er wel sprake van een echte beweging met een bijhorende poëtica.
De eerste contacten tussen de Maximale dichters dateren van 1983. Toen richtte Pieter Boskma het tijdschrift Virus op. Zijn poëzieopvattingen leken al sterk op die van de latere Maximalen. In het tweede redactioneel lezen we bij voorbeeld, dat het tijdschrift zich wil afzetten tegen ‘trage stofluizen in murmelende eenzaamheid bezig elkaar – en Hollands officiële literatuur – het Grote Niets in te bespreken. (…) Zij zitten hermetisch in hun stalen ons is ons web’. Net zoals in de latere programmatische geschriften wordt de officiële (hermetische) literatuur als iets kleins en saais voorgesteld, waarvoor een alternatief moet gevonden worden. Onder Boskma’s redactie verschijnen teksten van Frank Starik, Arthur Lava en Dalstar. Die vier organiseren in die periode ook lezingen en performances met de ‘H.J. van de BijL dichtersgroep’.
Ook de term ‘Maximaal’ dateert van die periode. Hij is voor het eerst gebruikt in 1984 door Dalstar, in het tweehonderd stellingen tellende manifest Maximale kunst. Dalstar schreef dat manifest tijdens een reis naar New York met de Nederlandse kunstenaars Peter Klashorst, Gerald van der Kaap en Paul Blanca. Het is een reactie op Soll Lewitts Sentences on conceptual art, het manifest van het ‘Minimalism’, een Amerikaanse stroming in de plastische kunst, die het idee en het concept, waaruit een kunstwerk ontstaat, centraal stelt. De term ‘Maximaal’ zelf is de omkering van ‘minimaal’, en het Maximale grondbeginsel ‘te veel is niet genoeg’ is een omkering van het minimale beginsel ‘less is more’.
Uitnodiging voor de derde Maximale salon, Parijs 1990
Dalstars nauwe banden met plastische kunstenaars leidden trouwens, vooral in die beginperiode, tot wederzijdse beïnvloeding. Zo zijn er onder andere drie ‘salons Maximaliste’ georganiseerd. De eerste vond plaats in 1985 in Amsterdam, de volgende twee jaar later op Tenerife, en de laatste in 1990 in Parijs. Die Maximale salons waren groepstentoonstellingen van hoofdzakelijk Nederlandse kunstenaars uit de kringen rond de galerijen W139 en Aorta, waaraan Dalstar zijn medewerking verleende. Naast de al genoemde kunstenaars namen ook Dirk van Weelden, Harald Vlugt, Peter Giele en Rob Scholte eraan deel. Op de laatste salon lazen Pieter Boskma, Koos Dalstra, Frank Starik en Joost Zwagerman Maximale poëzie voor.
Er is verwantschap tussen het werk van de kunstenaars en dat van de dichters. Tineke Reijnders schrijft in Kunst en Museumjournaal over de kunstenaars: ‘Affiniteit met de popmuziek is trouwens iets wat heel deze generatie kenmerkt en beeldrijk als zij in haar teksten is, weerspiegelt deze muziek zich gemakkelijker in plaatjes dan in abstracties. Trouwens dat we hier te maken hebben met een leeftijdsgroep, die is opgegroeid met stripverhaal en televisie, is meer dan een open deur’, een citaat dat net zo goed op de Maximalen had kunnen slaan. Verderop heeft ze het ook over ‘de ludieke invalshoek’ en de ‘neo expressionistische trant’ van de schilders, twee bepalingen, die ook bij de Maximalen vaak gebruikt worden.
Na Dalstar’s manifest ontwikkelde het Maximale gedachtegoed zich vooral via het tijdschrift De held. Dat is hét Maximale tijdschrift bij uitstek: alle Maximalen hebben er ooit in gepubliceerd. Er verscheen ook een aantal manifesten in, waarvan de belangrijkste ‘Het timbre van de tuinkabouter’ en ‘Maximaal’ zijn. Tekenend voor het tijdschrift is, dat het niet zuiver literair wou zijn. Er staan beschouwingen in over krakers, film, muziek en strips.
Ook de Maximalen hadden banden met de populaire cultuur en de subcultuur. Zo poseren ze, zelfs als ze het subculturele circuit al ontgroeid zijn, nog als kraker of marginaal. Die voorkeur voor de subcultuur blijkt ook uit de keuze van hun literaire voorbeelden. Bij de persvoorstelling van Maximaal was zelfs William Burroughs, een van de meest archetypische underground schrijvers, aanwezig.
De Maximalen hadden bovendien een grote voorliefde voor de massacultuur. Dat blijkt al uit Dalstars manifest Maximale kunst. Hij schrijft: ‘Populaire kunst = de voornaamste literaire bron’ en ‘Fashion = de inhoud van Maximale kunst’. Ook in de latere programmatische geschriften wordt gerefereerd aan de populaire cultuur. Vooral in het woordgebruik komen elementen uit de popmuziek voor. Kreten uit de house muziek moeten de Maximale poëzie de nodige expressie geven. Ook het feit, dat de dichters ter promotie van Maximaal een korte videoclip gemaakt hebben, is tekenend voor hun voorliefde voor de massacultuur. Dat de Maximalen behoren tot de eerste generatie, die is grootgebracht in de bloeiperiode van de massacultuur, is een mogelijke verklaring voor die voorliefde.
Bovendien willen de Maximalen rebelleren, en de enige manier om op artistieke wijze te choqueren is juist door in de cultuur elementen binnen te halen, die niet als artistiek worden beschouwd. Joost Zwagerman zegt in een interview: ‘Heel cynisch gezien is de voorliefde voor de massacultuur nog de enige wijze om je als kunstenaar provocerend op te stellen. De revolutie zit ‘em in de kitsch.’
Vanaf 1987 begint de Maximale poëtica heel duidelijk gestalte te krijgen. Er verschijnen om te beginnen twee programmatische dichtbundels: Langs de doofpot van Joost Zwagerman en Quest van Boskma. Verder publiceerde Arthur Lava in De Held ‘Het timbre van de tuinkabouter’. Daarin beschouwt en beoordeelt hij de Nederlandse literaire productie van 1986. De toestand is, vindt hij, bedroevend; slechts enkele dichters, latere Maximalen, kunnen hem boeien. Naar aanleiding van dit artikel vroeg Jos Knipscheer van uitgeverij In de knipscheer Lava een bloemlezing samen te stellen met auteurs, die hij wél goed vindt. Deze bloemlezing werd Maximaal. Een aantal manifesten, waarvan de twee belangrijkste ‘Het juk van het grote Niets’ (1987) en ‘Maximaal’ (1988) zijn, bereidden de publikatie ervan programmatisch voor.
De belangrijkste Maximale manifesten
– Dalstra, K., Maximale kunst. Amsterdam, Aorta, 1984.
– Lava, A.,‘Het timbre van de tuinkabouter’. In: De held, jrg. 3, nr. 1, december 1986 – maart 1987, p. 31-35.
– Lava, A.,‘L’Aperitivo’. In: Lava A. (red.), Maximaal. Werk van 11 Nederlandse en Vlaamse dichters. Amsterdam, In de knipscheer, 1988, p. 11-14.
– Stoute, R.,‘Een poging tot reanimatie’ In: Poëziebulletin, jrg 1, nr. 1, 1987, p. 1.
– Zwagerman, J., ‘De dichter vergeet’ In: De held, jrg 4, nr. 3, april 1988, p. 22-23.
– Zwagerman, J.,‘Het juk van het grote Niets’ In: de Volkskrant 6-11-87. Ook verschenen in: J. Zwagerman, Collega’s van God. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1993, p. 185-193. (De versie uit Collega’s van God is identiek aan die uit de Volkskrant, alleen de inleidende tekst van de redacteur en het afsluitende gedicht van Lucebert zijn weggelaten.)
– Zwagerman, J., ‘Maximaal’. In: De held, jrg. 4, nr. 2 (= 1); maart 1988, p. 3-5.
Joost Zwagerman heeft ‘Het juk van het Grote Niets’, dat in 1987 in de Volkskrant verscheen, geschreven met de expliciete bedoeling ‘de Maximale Welle’ voor een groot publiek aan te kondigen. De tekst begint met een verheerlijking van de Vijftigers: ‘Ik ervoer zijn woorden als een genotszalige dreun (…), zoals ook zijn gedichten, en die van Campert, Claus en vooral Lucebert opstoppers verkochten.’ Die lofzang contrasteert Zwagerman met een weinig vleiend beeld van de hermetische poëzie uit de jaren tachtig. Die is volgens hem ‘zo stilletjes en minnetjes, zo duf klein en muf, dat ze verdrinkt in haar eigen oerdegelijkheid (…) dat ze saai, topzwaar, overacademisch, bloedeloos, onuitnodigend en klein is; dat ze kortom gebukt gaat onder het juk van het grote Niets’. Zwagerman noemt als remedie tegen het hermetisme Dalstar, Pieter Boskma, K. Michel, Arthur Lava, Tom Lanoye en René Huigen. Hun poëzie is, schrijft hij, ‘krachtdadig, ronkend en licht vandalistisch’.
‘Maximaal’, ook geschreven door Joost Zwagerman, verscheen in 1988 in De Held. Het manifest begeleidde enkele gedichten van Dalstar, René Huigen, Pieter Boskma en Arthur Lava. Zwagerman probeert ‘Maximaal’ als volgt te definiëren: ‘In ieder geval is Maximale poëzie een lyrische en grootschalige aangelegenheid. Maximale poëzie is de poëzie van de samoerai: open, strijdvaardig; het sleutelwoord is beweging. Meer algemeen staat maximaal voor het grote gebaar en dito woord, is het zeker niet behoedzaam of hermetisch, maar wel uitbundig en onvoorzichtig (…) Nee, hier vaart geen schip richting wit, hier dwarrelt geen sneeuw zichzelf in een veertien regelig vacuüm (…) geen stilte, geen leegte, geen sneeuwvlokjes; in plaats daarvan wordt er, om met René Huigen te spreken, “op onhoofse wijze de kont van de muze gekust”. Dames en heren dichters, hooggeacht publiek: Pump up the volume!’
Maximaal, bloemlezing door Arthur Lava
In mei 1988 verschijnt dan de bloemlezing Maximaal, waarin Arthur Lava in de inleiding ‘L’Aperitivo’ de Maximale poëtica nog eens verwoordde: ‘Als er één kunstuiting bestaat, die ons tegenwoordig als een geeuwend nijlpaard doet vastkoeken aan de oevers van de verveling, dan is het wel de poëzie. Dat komt doordat veel hedendaagse dichters zich hebben toegelegd op het figuurzagen van fletse stillevens, die geen enkele aantrekkingskracht bezitten (…) Waarom zo spaarzaam in expressie, zo kopschuw voor gedrevenheid? (…) Deze bloemlezing is een reanimatie. Ze heeft de voortreffelijke pretentie de ramen van het rusthuis dicht te spijkeren en de muze de straat op te jagen, waar zij met een vitaal crescendo haar achterstallige schuld aan de wereld zal inlossen. (…) Poëzie is dus niet vorm of vent, maar juist vorm en vent, twee voor de prijs van één! Zo zorgt de dichter ervoor, dat kunst en leven weer samenvallen (…) met een Maximale tongzoen brengt hij aldus de bedlegerige muze tot bewustzijn.’
Tot dusver zijn overigens steeds dezelfde namen opgedoken; van de elf dichters zijn sommigen namelijk Maximaler dan anderen. De kern is het triumviraat Dalstar, Lava en Zwagerman. Rond hen cirkelen enkele andere dichters (Pieter Boskma, René Huigen, René Stoute en Frank Starik), die nog vaak met die drie en met elkaar in contact kwamen. De overige schrijvers (K. Michel, Bart Brey en de twee Belgen Tom Lanoye en Johan Joos) hadden slechts sporadisch contact met de anderen.
Vlam uit ijs
kom dan mij naderen, vlam uit ijs gebeiteld
door de boeienkoning van plezier
wiens ketens smelten zoals mottevleugels in de kaarsen –
kom dan mij naderen, zaad uit vloed geijzeld.
want deze kooi van herenstrippers en dozijnen maskers en
vrouwtjes op de pijnbank in de zonneloze kelderkast
rollen uit de tikmasjien op de wikkels der konserven
door mijn konsumptieve ik gehamsterd van de kust.
kom dan mij naderen, asherrijzer, waterloop
naar het massief van de koude ascese.
uit spermastolsels bliksemt uw losgebroken stieroog –
kom dan mij naderen, warm vloeibaar licht.
Pieter Boskma
De Maximale poëtica
De meeste critici deelden het poëticale landschap ten tijde van de opkomst van de Maximalen in twee groepen in: enerzijds de ‘hermetische’ (vaak wordt ook ‘talige’ of ‘autonome’ gebruikt) en anderzijds de ‘anekdotische’ dichters. Tot de eerste groep rekent men dichters als Gerrit Kouwenaar, Wiel Kusters, Frans Budé en Tom van Deel, tot de tweede Judith Herzberg, Ed Leeflang en Jan Eijkelboom.
De Maximalen hebben zich vooral afgezet tegen de hermetische dichters. Daarbij doelden ze niet op wat ze de ‘originele’ hermetici noemen, zoals Gerrit Kouwenaar en de Merlyn dichters, maar veeleer op hun vele navolgers, zoals Wiel Kusters, Frans Budé en Tom van Deel. In alle manifesten, die een sterk antithetische opbouw hebben (de hermetische poëzie wordt afgewezen en de Maximale poëzie wordt geprezen), verwijten ze de hermetische ‘epigonen’ saai, uitdrukkingsloos, levensloos, klein, statisch, voorspelbaar en stil te zijn. Het gaat, met andere woorden, vooral om een gebrek aan expressie.
De Maximale dichters:
1 – K. Michel
2 – René Stoute
3 – Arthur Lava
4 – Joost Zwagerman
5 – Bart Brey
6 – René Huigen
7 – Frank Starik
8 – Dalstar
9 – Pieter Boksma
10 – Tom Lanoye
11 – Johan Joos
De Maximalen namen als grote literaire voorbeeld, naast de klassieke avantgardistische stromingen, zoals het futurisme, dadaïsme en het surrealisme, de Vijftigers. Die schreven volgens hen wél expressieve poëzie. Merkwaardig is, dat de Maximalen negeren, dat er bij de Vijftigers ook een tendens naar de door hen verfoeide talige poëzie aanwezig was. Het Vijftigers beginsel ‘een kunstwerk ontstaat vanuit de inwerking van de materie (taal) op de scheppende geest’ is door het hermetisme uitgewerkt, terwijl de Maximalen vooral het in vergetelheid geraakte beginsel ‘kunst is expressie’ in ere willen herstellen.
In alle programmaverklaringen van de Maximalen zijn constantes te vinden: ze spreken zich uit over de functie, de aard en de vorm van de poëzie. Een van de basisfuncties van literatuur volgens de Maximalen is vermaak. Dit is op te maken uit hun gehamer op de allerminst vermakelijke hermetische poëzie. In alle teksten, waar iets over het hermetisme gezegd wordt, vallen de woorden ‘saai’ en ‘vervelend’.
De hermetische poëzie is niet alleen weinig vermakelijk, ze is ook niet opwindend. Arthur Lava schrijft over Jellema: ‘Doet deze wijsgerige dichtkunst onze neusvleugels trillen van opwinding? Neen (..) zo weinig prikkelende mededelingen. ’De Maximale poëzie daarentegen is ‘spannend’ en ‘aantrekkelijk’. Ze ‘kust op onhoofse wijze de kont van de muze’ (wat een verwijzing is naar ‘de blote kont der kunst te kussen’ uit Lucebert’s ‘Verdediging der 50-ers’) en ‘brengt met een maximale tongzoen de bedlegerige muze tot bewustzijn’. De Maximale poëzie beoogt, in tegenstelling tot de hermetische, een seksuele geladenheid, zoals blijkt uit woorden als ‘opwinding, prikkelen, spannend, aantrekkelijk, kussen, kont en tongzoen’.
Nauw verwant aan de opvatting, dat poëzie moet vermaken en opwinding veroorzaken, is de stelling dat poëzie moet imponeren. In ‘De dichter vergeet’ gaat Zwagerman daar dieper op in. Hij probeert in dat artikel te definiëren wat voor hem een cruciaal gedicht is: ‘Cruciaal wordt een gedicht echter als het mijn poëtica, in plaats van nog meer te laten wankelen, simpelweg doet oplossen, verdwijnen. Kort gezegd: cruciaal is een gedicht als het de lezende dichter voor onbepaalde tijd van zijn dichterschap berooft.’ Met andere woorden: een gedicht is voor Joost Zwagerman een absoluut meesterwerk als het erin slaagt hem zo te imponeren, dat hij vergeet dat hij zelf dichter is.
Vermaken, opwinding veroorzaken en imponeren kunnen beschouwd worden als vormen van zintuiglijke bevrediging. Die mag echter niet verward worden met de klassieke zintuiglijke bevrediging, die opgewekt wordt door schoonheid. Zeker niet als die schoonheid verbonden wordt met begrippen als welluidendheid, harmonie en vakmanschap. In die betekenis mág de poëzie zelfs niet mooi zijn voor de Maximalen. In die context halen zowel Lava als Zwagerman een interview met Bernlef aan, waarin die zegt: ‘Allemaal goedgemaakte objectjes, mooie taalmachientjes, maar het is allemaal zo klein.’
Poëzie moet volgens de Maximalen ook op een of andere manier de werkelijkheid uitdrukken. De achterliggende gedachte van deze stelling is dat de Maximale poëzie zeker niet autonoom mag zijn. De Maximaal zoekt niet, zoals de hermetische dichters, het ‘hier niet, nu niet’, maar ‘het hier en nu’. Het weergeven van de werkelijkheid verloopt echter niet geheel onproblematisch, en kan niet geïnterpreteerd worden als een zuiver mimetische weergave. Lava schrijft immers over de Maximale dichter: ‘De droom heeft hij afgezworen, het theater geenszins.’ Daaruit kan worden afgeleid, dat een gedicht niet louter een weerspiegeling van de realiteit kan zijn, zoals bij het anecdotisme. Dé werkelijkheid bestaat niet volgens de Maximale dichter, men kan ‘in dit postmoderne overgangsklimaat’ slechts pasticheren. De Maximale dichter heeft ook niet de intentie, in tegenstelling tot vele klassieke avantgarde bewegingen, om met zijn poëzie de werkelijkheid te veranderen. De Maximaal is niet geëngageerd. Zwagerman zegt in dat verband: ‘Ik denk, dat de tijd voorbij is, dat je nog met poëzie of met welke kunst ook de revolutie kunt prediken.’
Aansluitend bij de gedachte, dat de Maximale poëzie de werkelijkheid moet uitdrukken, is de eis, dat ze ‘zich weer met het leven moet bezighouden’ en dat kunst en leven moeten samenvallen. Ook dat is gegroeid uit de weerstand tegen autonome poëzie. De eis dat poëzie het ‘volle leven’ moet weergeven, is trouwens rechtstreeks ontleend aan de Vijftigers. In de inleiding van de bloemlezing Vijf 5-tigers haalt Gerrit Kouwenaar een strofe van Lucebert aan, waarin staat, dat het gedicht ‘de ruimte van het volledig leven’ wil weergeven. ‘Leven’ is een kernwoord uit de Maximale poëtica. De Maximalen willen immers niet alleen het leven weergeven in hun poëzie, ze willen ook ‘levende poëzie’ schrijven.
In poëzie moet, ten slotte, ook de persoon van de dichter tot uitdrukking komen. In de hermetische poëzie was ‘de dichter uit het gedicht verdwenen’ en daar willen de Maximalen iets aan doen. Boskma zegt in een interview: ‘Het gaat ook om de persoonlijkheid’, en Lava schrijft: ‘Bovendien maakt de dichter zich niet tot balling van zijn eigen woorden, maar blijft nadrukkelijk aanwezig in zijn werk. Soms schaamteloos als hoofdrolspeler. Poëzie is dus niet vorm of vent, maar juist vorm en vent, twee voor de prijs van één!’
Niet alleen over de functie, maar ook over de aard van de poëzie hebben de Maximalen zich expliciet uitgelaten. Goede poëzie is volgens de Maximalen zeker geen autonoom taalbouwsel, zoals bij het hermetisme. ‘Het is weinig aanlokkelijk om te lezen hoe de zoveelste dichter zich weer eens “in het wit wil schrijven”, weer eens “van de stilte de aanwezigheid wil vastleggen”’, zoals Joost Zwagerman schrijft. De Maximale poëzie moet inhoud hebben. Ze drukt – hier overlappen functie en aard van poëzie elkaar – de persoonlijkheid van de dichter, de werkelijkheid, het volle leven, emoties uit. Tekenend voor het verschil tussen hermetici en Maximalen is het feit, dat de hermetici uitgaan van het gedicht als taalobject, terwijl de Maximalen vertrekken vanuit een taalsituatie, waarbij de dichter vanuit zijn persoonlijkheid en door middel van expressieve poëzie de lezer moet vermaken, opwinden en imponeren.
Goede poëzie is, en dat is een van de kernwoorden uit de Maximale poëtica, ‘expressie’. ‘Waarom zo spaarzaam in expressie?’, vraagt Lava zich bij de hermetische poëzie af. De Maximale poëzie moet, in tegenstelling tot de levenloze hermetische poëzie, levend zijn. In de hermetische poëzie is ‘ieder leven bijna letterlijk uit het gedicht geschreven’. Ze is volgens Arthur Lava ‘bloedeloos, bedlegerig’, te vergelijken met een ‘stilleven’ (ook letterlijk ‘stil van leven’) en ze hoort thuis in een ‘rusthuis’. De ultieme vorm van levensarmheid is uiteraard de dood, en er duikt ter karakterisering van de hermetische poëzie ook een aantal termen op die met dood te maken hebben. In een interview noemen de Maximalen de hermetische poëzie ‘een sterfhuisconstructie’, ze is ‘doodstil’. De Maximalen willen daar verandering in brengen: ‘Wij hebben hiermee geen mausoleum (voor de doden) opgericht, integendeel, wat wij willen is levende poëzie!’ René Stoute schrijft dat, om tot die levende poëzie te komen, ‘een snelle reanimatie nu meer dan ooit geboden lijkt’, en Lava antwoordt op deze oproep in ‘L’Aperitivo’ met: ‘Deze bloemlezing is zo’n reanimatie. (…) Ze wil met een vitaal crescendo de achterstallige schuld aan de wereld inlossen’.
De belangrijkste recensies van Maximaal
– Goedegebuure, J., ‘Teveel is nog altijd niet genoeg’. In: Hp/De tijd, 23-4-1993.
– Heijne, B., ‘Aafes-complex’. In: Vrij Nederland, 10-9-1988.
– Kuipers, W., ‘Er moet iets gevoeld worden’. In: de Volkskrant, 26-8-1988.
– Kusters, W., ‘Maximaal postexperimenteel’. In: Vrij Nederland, 9-7-1988.
– Lieske, T.,‘Maximaal und Moritz’. In: Tirade, jrg. 32, nr. 319, 1988, p. 565.
– Middag, G., ‘Sirocco, storm, regen, orkaan’. In: nrc Handelsblad, 9-12-1988.
– Middag, G., ‘Sirocco, storm, regen, orkaan’. In: nrc Handelsblad, 9-12-1988.
– Niemöller, J., ‘Maximaal’. In: Bzzletin, jrg. 17, nr. 158, september 1988, p. 71.
– Rueb, R.J., ‘Het Maximalisme in de Nederlandse poëzie’. In: Brakke hond, jrg. 6, nr. 22, juni 1989, p. 94-103.
– Schaafsma, E., ‘Zeepbel of nieuwe dichtersgeneratie’ In: Nieuwsblad van het noorden, 26-5-1988.
– Schenke, M., ‘Poëzie zet Nederland niet op zijn kop’. In: Algemeen dagblad, 2-10-1989.
– Schouten, R., ‘Poëzierubriek’. In: Maatstaf, jrg. 36, nr. 7, juli 1988, p. 81-86.
– Van den Blink, I.,‘Nieuwe dichtkunst’. In: Tubantia, 7-12-1988.
– Wieg, R., ‘Heel veel woorden’. In: de Volkskrant, 21-4-1989.
– Zaal, W., ‘De Maximalen’. In: Elsevier, 16-7-1989.
– Zeeman, M,‘De Maximalen: een nieuwe dichtersbeweging’. In: Leeuwarder Courant, 24-6-1988.
– Zeeman, M., ‘Een teil vol rotte vis’. In: Leeuwarder Courant, 8-7-1988.
– Zwaap, R., ‘Een bendeoorlog nader beschouwd’. In: De Groene Amsterdammer, 14-9-1988.
R≠T, schilderij van Koos Dalstra
De Maximale poëzie moet ook, in tegenstelling tot de hermetische poëzie, groot zijn. Zwagerman noemt de hermetische poëzie ‘zo minnetjes (…) onuitnodigend en klein’ en Lava vraagt zich af: ‘Waarom zo’n voorkeur voor het afgepaste?’ De hermetische poëzie vergelijkt hij met figuurzagen, een hobby voor kinderen en kleine knutselaars. De hermetische poëzie is volgens Zwagerman ‘gepriegel, een klein gebeuren in de grachtengordel’. ‘Klein’ slaat hier zowel op de poëzie als op de kleine groep van hermetici uit de Amsterdamse grachtengordel, die voor elkaar schrijft. Daartegen zetten de Maximalen zich af door te kiezen voor het grote, zoals al blijkt uit hun naam. Het Maximalisme is dus ‘de kunst van het Grote Gebaar en dito woord’, zoals Zwagerman schrijft. De Maximalen willen bovendien niet alleen ‘grote’ poëzie schrijven, ze willen ook een groot publiek bereiken. Zwagerman wil de poëzie in de ‘showbizkwis’ en René Stoute zegt in een interview: ‘In de toekomst staan we alleen nog pocketuitgaven toe met een minimumoplage van tienduizend, goedkoop, voor een tientje. Maximale produktie.’
Een derde streven van de Maximalen is, dat hun poëzie dynamisch moet zijn, in tegenstelling tot het statische hermetisme, dat volgens Lava lijdt aan inertie en gekenmerkt wordt door ‘een chronisch gebrek aan bravoure en flamboyantie’. Daartegenover staat dus de Maximale poëzie, waarvan Zwagerman schrijft: ‘Het sleutelwoord is beweging.’ Lava vult dit aan met: ‘Wat deze dichters evenwel bindt is de voorliefde voor beweging.’ Hun poëzie is ‘wendbaar en trefzeker’.
Beweging is zo belangrijk voor de Maximale poëzie, omdat ze een weergave wil zijn van de altijd veranderende tijd. Het motto van de tweede Maximale salon op Tenerife was trouwens ‘Er is geen tijd’. Beweging is bovendien een typisch avantgardistisch thema. In het Italiaans futurisme stond de zoektocht naar mogelijkheden om beweging weer te geven zelfs centraal.
Jonge regen
R kwam een klankexplosie
Zoals bijvoorbeeld
Miami visa versa mi amigo mi amore
Die zo enorm was
Dat het strand
Haar benen spreidde
R werd gebeden
Voor een zon
Die scheen met zulk een felheid
Dat niemand durfde vragen:
Waar haal ik
Als het winter wordt
De bloemen?
Die dag dus waren letters
Net zo ontoegankelijk
Als de gasten uit een klooster
Dat uur waren woorden
Net zo zeldzaam
Als de humor van een vis
De verzamelaar van wolken
Een conserveblik met blouses
Dalstar
Nauw gerelateerd aan het bewegende is het onvoorspelbare. De hermetische poëzie ‘loopt aan de leiband’. Ze is ‘afgepast en spaarzaam’. Zwagerman schrijft: ‘Wat eens grillig en onvoorspelbaar was, (…) is verworden tot een nieuwe degelijkheid.’ Het Maximale alternatief is poëzie, die ‘grillig, onberekenbaar en flamboyant’ is. Die onvoorspelbaarheid is net als de beweging een middel om de tijdgeest weer te geven.
De Maximale poëzie wil ook onzuiver zijn. ‘Men durft geen mestkevers omhoog te laten kruipen langs de behaarde benen van het publiek’, schrijft Lava over de hermetische poëzie. Die is volgens Zwagerman bovendien uitgegeven in oververzorgde dichtbundels. Het werk van de Maximalen gaat daar tegenin: ‘hier worden mijnenvelden aangelegd (…), daarbij en passant even de sneeuw, de witheid bevuilend’. De onzuivere Maximale poëzie contrasteert met de zuivere hermetische poëzie. Hiermee verwijzen de Maximalen expliciet naar de splitsing die Sötemann maakt in Over poëtica en poëzie. De zuivere dichters zijn volgens hem taalgerichte dichters, zoals Kouwenaar en zijn navolgers, de onzuivere zijn dan de anderen. Als voorbeeld van onzuiveren noemt hij Walt Whitman, Mayakovski, Pablo Neruda, Rilke en Hölderlin. Joost Zwagerman verwijst in interviews vaak naar Over poëtica en poëzie en ook andere Maximalen zijn er zeker door beïnvloed. Het is geen toeval, dat in het interview met de Volkskrant Pieter Boskma bij zijn literaire voorbeelden exact dezelfde lijst geeft als de dichters, die Sötemann als voorbeeld van ‘onzuiveren’ gebruikt.
Een andere constante is, dat de Maximalen ‘lawaaierige poëzie’ willen schrijven. Die moet een remedie zijn tegen de hermetische poëzie die ‘stilletjes en minnetjes’ is. Er ‘rest slechts de stilte’ in hun gedichten. Over de poëzie van de Maximalen schrijft Zwagerman dan: ‘Het is poëzie, waar ik met smart op wacht: krachtdadig, ronkend en licht vandalistisch, waarbij veel verontwaardigd stampei. Inmiddels is hiervoor genoegzaam aangetoond, dat stampvoeten en lawaaischoppen, na jaren van buitensporig geconserveerde stilte in oververzorgde dichtbundels, hard nodig is.’
Over de poëticale strategie, de manier, waarop de doelen in verband met aard en functie van poëzie moeten bereikt worden, spreken de teksten zich veel minder uit. Lava schrijft in ‘L.’Aperitivo’: ‘Een opmerkzame lezer zal waarschijnlijk meer verschillen dan overeenkomsten bij de hier aangetreden elf auteurs ontdekken. Gelukkig maar, want voor je het weet heb je een partijgeest en dat is dodelijk voor de dichtkunst. Wat deze dichters evenwel verbindt, is de voorliefde voor de beweging, de hang naar het extraverte.’ Met ‘verschillen’ bedoelt Lava vormelijke verschillen, verschillen in strategie. Met betrekking op de aard van hun poëzie ‘de hang naar het extraverte en beweging’ ziet hij immers meer overeenkomst. Daaruit blijkt, dat Lava zich ten opzichte van de strategie van de poëzie minder normatief opstelt.
Toch duiken er in de programmatische geschriften aanbevelingen over stijlmiddelen op. De Maximale poëzie mag zich niet bedienen van ‘eindrijm, dat roestige harnas der voorspelbaarheid’ of ‘uitgesleten natuursymboliek’. Ze moet gebruik maken van ‘harde, open beelden’, het mengen van registers (‘je ziet bij haast ieder van ons, dat we heel hoogdravende en heel alledaagse woorden door elkaar gebruiken’), ‘kolderieke alliteraties’ en ‘grotesken’. De stijl is ‘hoekig en ongepolijst’.
Ook de stijl waarin een aantal manifesten is opgesteld, is een illustratie van enkele Maximale stijlmiddelen. Het mooiste voorbeeld is ‘L’Aperitivo‘, waarin Arthur Lava kwistig gebruik maakt van grotesken, opeenstapelingen, ellipsen, korte zinnen en het mengen van registers.
De stilte ontluisterd
1.
Kijk.
Kijk dan. Roerloos ben ik nu,
als in een goed gedicht van iemand anders.
Te grabbel gooit zich niet de looppas, nee,
een daad is niet langer volzang vijftig de bevestiging.
Als ding houd ik mijn mond
en nagel alle grond gelijk.
Ik ben er niet en kijk.
2.
Wat is er niets te zeggen?
Zo veel woordgebroed is opgehitst,
in slaap gesust en weer wakker gemept.
Stilte weet zich met geweld bereikt.
Nee, onteigenaars en inkeerkomers,
te volharden en te zwijgen ben ik niet.
Mijn roerloosheid is niet absoluut,
Niet houd ik mij in afwezigheid op,
noch sla ik mij wederkerend voor de kop.
Nog te veel is er dat zich langs de doofpot snaait.
Joost Zwagerman
De receptie van Maximaal
Er werd relatief veel aandacht aan de Maximalen besteed: tussen mei 1988 en juni 1989 verschenen zo’n vijfentwintig artikelen over hen in Nederlandse kranten en literaire tijdschriften. Aangezien hun programma’s en gedichten bovendien getuigen van een grote voorliefde voor alle vormen van massacultuur, is het niet verwonderlijk, dat de Maximalen ook buiten het strikt literaire milieu aandacht kregen. Zo zijn ze onder andere vermeld in Oors pop encyclopedie van 1990 en 1992 onder het kopje ‘popdichters’.
Alle critici zijn het erover eens, dat de Maximalen zich opwerpen als een beweging, die verandering wil. Ook over het soort verandering bestaat er weinig discussie. Door de vooraf verschenen programmatische teksten, vooral door ‘Het juk van het Grote Niets’ van Joost Zwagerman en door de inleiding ‘L’Aperitivo’ bij de bloemlezing, zijn de critici goed ingelicht over wat de Maximalen willen. Zo wijzen ze bijna allemaal op de band tussen de Maximalen en de Vijftigers. Volgens de meesten zijn er overeenkomsten in poëtica en stijl te bespeuren. Sommige recensenten vergelijken ook de kwaliteit van de poëzie van de Maximalen met die van de Vijftigers en ze vinden, dat de Maximalen niet het niveau van hun voorbeeld halen.
Ook over de Maximale afwijzing van het hermetisme zijn de recensenten eensgezind. Wel valt op, dat bijna alle critici vrij ongenuanceerd stellen, dat de Maximalen alle hermetische poëzie afwijzen.
Verder wijzen de critici op een reeks uiteenlopende invloeden. Thomas Lieske en Guus Middag vermelden in hun bespreking bij voorbeeld Rimbaud, Trakl, Hölderlin, Pound, Rilke, Whitman, Camões, Van Ostaijen, Lucebert, Marsman en Slauerhoff, voorbeelden die de Maximalen ook zelf aanhaalden. De recensenten noemen echter ook een aantal auteurs die de Maximalen zelf niet als voorbeeld namen. Zo wordt bij de poëzie van Stoute, en één keer ook bij Dalstar, verwezen naar de Zestigers en Barbarber. Dat is des te merkwaardiger, omdat de Maximalen zich in manifesten niet positief uitlaten over deze dichters. De critici verwijzen soms ook naar andere kunstvormen bij hun bespreking van de Maximale poëzie. Zo worden vergelijkingen gemaakt tussen de Maximale poëzie en het werk van Magritte, Soutine en Artaud.
Bij de bespreking van de bundel valt op, dat vooral de verhouding tussen de poëtica van de criticus en die van de Maximalen de toon van de recensie bepaalt. Ten eerste is er een groep met een relatief ‘open’ poëzieopvatting: deze critici hebben geen vastomlijnd idee over hoe poëzie moet zijn en bijgevolg staan ze iets positiever tegenover de Maximalen. Tot deze eerste groep behoren Willem Kuipers, René Zwaap, Remco Ekkers, Guus Middag, Eric Kok, Joost Niemöller en Robert-Jan Rueb. Ten tweede zijn er de critici met een relatief ‘gesloten’ (meestal talige) poëzieopvatting: zij houden er vaste regels op na over wat zij goede poëzie vinden, en bijgevolg staan ze nogal negatief tegenover de Maximalen (die afwijken van het gangbare). Tot deze groep reken ik Rogi Wieg, Eddy Schaafsma, Michaël Zeeman, Wiel Kusters, Bas Heijne en Thomas Lieske.
In alle besprekingen komt deze tweedeling goed tot uiting. De eerste groep critici benadrukt vooral de ‘overvloed’: ‘De gedichten hebben vaart en een dwingende toon (…) Een kermistent van woorden, maar wel fraai en raak.’ Een andere groep critici daarentegen karakteriseert de Maximale poëzie als ‘overdadig’: ‘De gedichten zijn verstikkend. De grote lijn wordt niet gevarieerd, maar het detail. Tal van vergelijkingen, vreemde woorden, gebroken zinsconstructies, herhalingen, betekenisloze maar gevoelige bepalingen en bijvoeglijke naamwoorden.’ Eigenlijk komen deze beide visies grotendeels op hetzelfde neer. De Maximalen proberen ‘het volle leven’ weer te geven door middel van overvloed en of overdaad, alleen de appreciatie verschilt, en dat hangt samen met de poëticale opvatting van de recensent in kwestie.
Force de frappe
Er zijn van die dagen dat ik
mezelf niet ken, en dusdoende verdragen
met een vreemde sluit. Waar zijn de
grenzen, wie baat welke mijnen uit, de
ligging van de ambassades; – kortom:
diplomatieke betrekkingen met Lanoye,
Tom. En elke dag pleeg ik verraad. In
het holst van de nacht val ik met helse
ruiters binnen, remmen los. De nederige
hutten der vijand, ik brand ze plat en
vergiftig het vee, de vrouwen verkracht en
geslacht, hun dochtertjens maken het mee! Te
wapen!! De oudstgeborenen bij de lurven gevat
en te pletter geslagen op de stijlen van mijn
deur! De terreur ben ik, de Nv De Nieuwe Wanhoop,
Uitverkoop van curryworst en naslagwerken, huis
aan huis door brandstichters verkocht, en verlies
dat ze laten; mijn laatste afzetmarkt met de grond
gelijk gemaakt, ik zou beter afscheid nemen van mezelf.
Dag m’n lieve dwergstaat vol gezwollen lijken.
Dààg. (3 x huilen)
Tom Lanoye
Als de critici ingaan op de afzonderlijke dichters is hun visie niet altijd gelijk. Toch is er een aantal algemene tendensen. Zo is er bij Joost Zwagerman, Pieter Boskma en René Huigen steeds sprake van overvloed en of overdaad. Deze dichters worden daarom ook vaak genoemd als typisch ‘Maximaal’. Over René Stoute leest men vaak, dat zijn poëzie onder ‘invloed van de zestigers’ geschreven is. Thomas Lieske schrijft zelfs in de bespreking van Stoutes gedichten: ‘Nu en dan lijkt het of er een nieuwe Barbarber tijd is aangebroken.’ Bij Dalstar bespreekt men steeds de aparte vormgeving van zijn poëzie: met ‘&’ voor ‘en’,‘=’ voor ‘is’, het gebruik van ‘m8’ voor ‘macht’, en een grote hoeveelheid Engelse woorden. In de besprekingen van Tom Lanoyes poëzie wijst men vaak op de ‘provocerende humor’. K. Michel wordt beschreven als een buitenbeentje. Zijn poëzie heeft iets ‘geheimzinnigs’, en ook de poëzie van Frank Starik is anders: ze is eenvoudig en ‘om voor te dragen’. Over Bart Brey lopen de meningen uiteen. Zo noemt Michaël Zeeman zijn poëzie ‘klassiek’, terwijl Thomas Lieske spreekt van ‘clichématig’.
Ondanks bovenvermelde tweedeling is de algemene appreciatie van de bundel bij de verschillende recensenten gelijk. Ze vinden de bundel, ‘zoals bijna iedere bloemlezing’, onevenwichtig. Vernietigende recensies komen niet zo vaak voor. In dit verband schrijft Bas Heijne, dat de meeste critici aan het ‘Aafjes complex’ lijden. Dat is: ‘De angst, die bij iedere criticus moet leven: namelijk dat hij net als Bertus Aafjes de boot zal missen en de geschiedenis in zal gaan als vijand van de vernieuwing.’ Critici zouden dus in het geval van de Maximalen uit schrik als reactionair bestempeld te worden geen expliciet afwijzend geluid durven laten horen. Bas Heijne heeft daar zelf geen last van, want hij noemt Maximaal de slechtste poëziebundel sinds jaren.
Naast Bas Heijne zijn er enkele andere critici, die sterk afwijzend staan tegenover de Maximale poëzie. Het zijn Wiel Kusters, Rogi Wieg en Michaël Zeeman (die heeft door zijn uitspraak dat Maximaal ‘een teil vol rotte vis’ is, van Lava een echte teil vis over het hoofd gekregen). Ook Marc Reugebrink waardeerde de Maximalen niet, en tussen hem en Joost Zwagerman is er zelfs een heuse polemiek gevoerd. De aanleiding was een vernietigende recensie door Zwagerman van Reugebrinks bundel Komgrond in Vrij Nederland van 12 maart 1988. Enkele maanden later, op 26 augustus, laat Reugebrink zich negatief uit over de Maximalen in de Volkskrant. Op 30 november schrijft Reugebrink dan een open brief aan Joost Zwagerman in De Groene Amsterdammer. Aanleiding van die brief was de vraag van Zwagerman aan Reugebrink om voor De held op ‘polemische wijze’ Zwagermans nieuwe bundel De ziekte van jij te bespreken. Reugebrink wees die uitnodiging af en schreef in de plaats de genoemde brief naar De Groene Amsterdammer. Daarin verwijt hij de Maximalen hang naar sensatie, en beweert hij, dat ze niets van het hermetisme hebben begrepen. Een week later reageert Zwagerman, eveneens in De Groene Amsterdammer, op zijn beurt met een open brief aan Marc Reugebrink, waarin hij het Maximalisme en hun afkeer voor de hermetische epigonen nog eens verdedigt.
Tot slot
Op 30 september 1989 vond het laatste officiële gezamenlijke optreden van de Maximalen plaats. Samen met de Nieuwe Wilden, een beweging van radicaal feministische dichteressen, hielden ze op die dag een door Peter Giele geregisseerd ‘Wereldoptreden’ in Utrecht. De programmabrochure vermeldde: ‘Het zal waarschijnlijk voor het laatst zijn dat de Maximalen in deze brede samenstelling zullen optreden. Na zich als gezelschap te hebben gemanifesteerd, zullen zij zich de komende jaren toeleggen op de individuele invulling van wat zij ieder voor zich verstaan onder Maximale poëzie.’ Na het optreden werd het stil rond het Maximalisme. Alleen als Joost Zwagerman 1993 in zijn essaybundel Collega’s van God het artikel ‘Maximale jaren’ opneemt, waarin hij, weliswaar met een duidelijk canoniserende intentie, een terugblik geeft op de Maximale wapenfeiten, besteden enkele critici weer wat aandacht aan de Maximalen. Een aantal onder hen houdt er dan nog dezelfde mening op na als vijf jaar voordien, maar er zijn er ook, die in die tijd hun opvattingen wat hebben herzien. Zo schrijft Rob Schouten, wiens oordeel in 1988 toch niet zo positief was: ‘Het valt niet te loochenen, dat hij en de Maximalen een zekere verzadiging bij de overheersende poëzie van de jaren zeventig en tachtig treffend hebben aangewezen en daadkrachtig hebben bestreden.’
Een aantal Maximale schrijvers profileert zich de laatste jaren sterk. Zo zijn Joost Zwagerman en Tom Lanoye met hun proza doorgebroken. Bovendien schrijven Arthur Lava, Bart Brey, Koos Dalstra, René Huigen en Pieter Boskma nog steeds poëzie, die Maximaal geïnspireerd is. De Maximale beweging behoort echter definitief tot de geschiedenis.
Literatuuropgave
Over de Maximalen schreef Joost Zwagerman ‘Maximale jaren’ in de Volkskrant van 2-3-1990, Ook verschenen in Joost Zwagerman, Collega’s van God (Amsterdam, 1993).
Koen Wauters studeerde Germaanse talen aan de Katholieke Universiteit Leuven.
Literatuur, Jaargang 12, Nr. 5, maart-april 1995, p. 250 – 258
https://www.dbnl.org/tekst/_lit003199501_01/_lit003199501_01_0045.php
Ongerijmd succes: Poëzie in een onpoëtische tijd (PDF)
Book on Dutch Poetry and Intermediality
ISSUU, Jan 23, 2013
https://issuu.com/mnl_uva/docs/ongerijmdsucces
PDF:|
T.L. Vaessens – Ongerijmd succes | Poëzie in een onpoëtische tijd
https://dare.uva.nl/search?identifier=34bd1156-eeda-4b2a-825e-23ec1987a80d
Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Pieter+Boskma
https://robscholtemuseum.nl/?s=Bart+Brey
https://robscholtemuseum.nl/?s=Koos+Dalstra
https://robscholtemuseum.nl/?s=Dalstar
https://robscholtemuseum.nl/?s=Johan+Joos
https://robscholtemuseum.nl/?s=Ren%C3%A9+Huigen
https://robscholtemuseum.nl/?s=Tom+Lanoye
https://robscholtemuseum.nl/?s=Arthur+Lava
https://robscholtemuseum.nl/?s=K.+Michel
https://robscholtemuseum.nl/?s=Frank+Starik
https://robscholtemuseum.nl/?s=Ren%C3%A9+Stoute
https://robscholtemuseum.nl/?s=Joost+Zwagerman
https://robscholtemuseum.nl/?s=Peter+Klashorst
https://robscholtemuseum.nl/?s=Gerald+van+der+Kaap
https://robscholtemuseum.nl/?s=Paul+Blanca
https://robscholtemuseum.nl/?s=Dirk+van+Weelden
https://robscholtemuseum.nl/?s=Harald+Vlugt
https://robscholtemuseum.nl/?s=Peter+Giele
https://robscholtemuseum.nl/?s=Tineke+Reijnders
https://robscholtemuseum.nl/?s=Jos+Knipscheer
https://robscholtemuseum.nl/?s=Gerrit+Kouwenaar
https://robscholtemuseum.nl/?s=Lucebert
https://robscholtemuseum.nl/?s=Minimalisme
https://robscholtemuseum.nl/?s=Maximalisme
Plaats een reactie