Warna Oosterbaan – Volkssmaak: Het verschil tussen cultuur en smaak

De smaak van de massa bepaalt het werk van Komar & Melamid. Maar de massa zal hun werk nooit omarmen.

Het is een van de tragedies van de laatste twee eeuwen dat beeldende kunstenaars veelal dingen maken die de burgers niet mooi vinden. Die tragedie wordt algemeen aangeduid als ‘de kloof’ en er zijn al talloze pogingen gedaan die kloof te overbruggen. Daarbij was het wel steeds de bedoeling dat de burgers de kloof overstaken. De overheid hielp hen: met spreiding van kunst over het hele land, met lage toegangsprijzen voor het museum, met renteregelingen waarmee je goedkoop in het bezit van een schilderij, ets of bronsplastiek kon komen en met subsidies voor tijdschriften en radio- en tv-programma’s die over kunst gaan.

Dat heeft niet erg geholpen. De burgers blijven lelijke dingen koesteren en melden zich maar hoogst zelden bij de galerie om daar een kunstwerk van een erkende kunstenaar aan te schaffen. Zeker, er is een elite die de weg naar het museum, de kunstuitleen en de galerie wel heeft gevonden, en die elite verbreedt zich ook. Maar aan de meerderheid van het volk gaat dat allemaal voorbij. Met feilloze precisie kopen ze op de braderie en in de lijstenwinkel hun ondergaande zonnen en treurige clowns – net zoals ze haarfijn weten dat bruin vinylbehang, een scheef Perzisch tapijtje op het dressoir en fauteuils van donker eikenhout evenzovele garanties zijn voor gezelligheid en sfeer.

De laatste jaren gaan er stemmen op die verdeling dan maar zo te laten, om te berusten in de smakeloosheid van de massa. Bovendien, zo hoort men ook wel opperen, is die smakeloosheid eigenlijk niet een ‘andere smaak’? Staat er tegenover de hoge cultuur van de elite niet gewoon een populaire cultuur met eigen regels en idealen die zich in gedetailleerdheid en uitvoerigheid niet wezenlijk onderscheiden van de elitecultuur? Wat geeft je dan het recht die cultuur te verwerpen en een andere op te dringen?

Op die vragen zijn vele antwoorden mogelijk, maar laten we voor deze gelegenheid eens het meest cynische noemen. De aanspraak op superioriteit van de elitecultuur dient een heel plat belang: zij voorziet de subsidiëring van de opera, de aankoopregeling en het kunstmuseum van een klinkende legitimatie. Van die subsidiëring profiteert de elite het meest en de pogingen de kunst te spreiden zijn dus vooral het resultaat van haar welbegrepen eigenbelang.

Argumenten genoeg, kortom, om de kloof de kloof te laten en de massa niet langer lastig te vallen. Maar Vitaly Komar en Alexander Melamid denken daar heel anders over. Deze twee Russische kunstenaars vonden een nieuwe manier om de kloof te overbruggen. In een vraaggesprek met het Amerikaanse weekblad The Nation vertelde Melamid drie jaar geleden hoe hij en zijn partner probeerden ,,door te dringen tot het brein van de Amerikanen, om hun wensen te begrijpen, om deel te worden van deze samenleving waartoe we voor een deel behoren en voor een ander deel niet”. Een paar jaar lang werkten ze in Bayonne, New Jersey. Ze ondervroegen de bewoners over wat ze mooi vonden. ,,Ik realiseerde me”, zegt Melamid, ,,dat de mensen kunst willen, maar ze hebben geen kunst omdat wij, de kunstenaars van de elite, hen niet bedienen.”

Maar daar voelden Komar & Melamid zich niet te goed voor. Met uitgebreid marktonderzoek peilden ze de smaak van de Amerikanen en maakten daar hun inmiddels befaamd geworden schilderijen bij. Eén zoals het volk het wil en – om het nog wat duidelijker te maken – één zoals het volk het absoluut niet wil.

Als het project een practical joke is, dan is het er wel een die zeer goed is uitgevoerd. Het marktonderzoek is volgens de regels van de kunst opgezet en bovendien hebben de kunstenaars hun project in een aantal landen herhaald. En zo weten we nu eindelijk dat blauw de lievelingskleur is van 44 procent van de Amerikanen en van 31 procent van de Nederlanders en dat voor 87 procent van de Nederlanders kleur een belangrijk criterium is bij het kopen van een winterjas.

Als we op het terrein van de echte kunst komen, worden de resultaten echt opmerkelijk. Wanneer er mensen op een schilderij staan, ziet de helft van de Nederlanders hen het liefst gekleed, zeven procent gaat met naakten akkoord. Zeventig procent van de Nederlanders ziet bij voorkeur fijne penseelstreken en 64 procent heeft liever niet dat de verf er dik op ligt. Enzovoorts. Het lijkt op wetenschap, maar dat is het natuurlijk niet. Op de theorie waarvan Komar & Melamid zich bedienen, valt nogal wat af te dingen.

Om te beginnen laat smaak zich niet zo eenvoudig generaliseren als Komar & Melamid denken. Het gemiddelde van de voorkeuren van de Nederlanders is natuurlijk niet ‘de Nederlandse smaak’. Dat komt doordat in een samenleving waarin economische en machtsverschillen steeds geringer worden, smaak steeds meer een middel is waarmee groepen zich identificeren en profileren.

De Franse socioloog Pierre Bourdieu heeft dat fraai samengevat in de titel van zijn lijvige boek La distinction (1979): de manier waarop mensen onderscheid maken tussen mooi en lelijk is tevens een middel om zichzelf van anderen te onderscheiden. Zodra je al die voorkeuren bij elkaar optelt, verlies je uit het oog dat de posities die mensen innemen op de smaakladder voor een belangrijk deel hun betekenis ontlenen aan de posities van anderen op die ladder. Interessanter dan het gemiddelde van alle smaken in een land zou daarom een nauwkeurig overzicht van de segmentering van de smaak zijn.

Dat neemt niet weg dat er wel zoiets als een algemeen Nederlands patroon bestaat. Wie één stap over de grens zet, ziet de architectuur, de inrichting van de huizen en de kleding van de mensen meteen veranderen. Per land laat zich een stijl onderscheiden, een wijze van presenteren, een repertoire van vormen en kleuren. Dat zijn echter geen smaakverschillen in de traditionele zin van het woord. Het zijn cultuurverschillen; het is het geheel van historisch bepaalde mogelijkheden waarbinnen zich smaakverschillen kunnen manifesteren.

Aan dat verschil gaan Komar & Melamid geheel voorbij; ze meten cultuurverschillen en presenteren ze als smaakverschillen.

Ten tweede, en dat is het belangrijkste probleem, zijn Komar & Melamid in hun eigen kloof gevallen: ze zoeken aansluiting bij de smaak van de massa, maar wensen niet te accepteren dat de lijstenwinkel, de postershop, de Rien Poortvlietkalender en het Anton Pieckmuseum al ruimschoots in de esthetische behoeften van de massa voorzien.

De gevolgtrekking die we blijkbaar moeten maken, is de volgende: een portret van een huilend zigeunerjongetje is pas kunst als het door een elitekunstenaar is gemaakt of uitgezocht. Op zich is dat een principe dat past in een inmiddels eerbiedwaardige artistieke traditie; men denke aan het werk van Marcel Duchamp, Andy Warhol, Jeff Koons en Rob Scholte. Maar tussen deze kunstenaars en Komar & Melamid is een belangrijk verschil: de eersten bedachten het zelf; ze hadden voor hun werk geen marktonderzoek nodig.

Er is ook een overeenkomst: net zo als Duchamp, Koons en Scholte zullen ook Komar & Melamid nooit door de massa worden omarmd. De massa weet namelijk zelf heel goed wat ze mooi vindt.

NRC, 13 maart 1997

http://retro.nrc.nl/W2/Lab/Profiel/Kunst/volkssmaak.html