Theo Knippenberg – Leugens (63): When in Rome, do as the Romans do

Mijn vriend Dyl speelde graag met het fenomeen ´geloof´. Hij deed zich voor als priester en preekte voor de gelovigen en nam mensen de biecht af.
Volgens de legende is hij zelfs bij de paus op bezoek gegaan.
Eeuwen geleden was dat, en hij had al weken gelopen, zijn voeten bloedden, toen hij in het bisdom Mentz een kar vol pelgrims ontmoette, die hem naar Rome bracht. Daar zag hij aan de poort van een uitspanning een snoezige vrouw staan, die hem toelachte. 
Haar lief gezichtje beviel hem ten volle. 
‘Waardin,’ zei hij, ‘wilt u een reizende pelgrim herbergen, die, met zonden overladen, de Heilige Vader om genade komt smeken? ‘Wij herbergen iedereen die betaalt.’
 ‘Ik heb honderd dukaten in mijn beurs,’ antwoordde Dyl, die er maar ééntje had, ‘en met u wil ik de eerste verteren; laat ons een fles oude Roomse wijn drinken.’
 ‘De wijn is niet duur in deze heilige stad,’ sprak zij, ‘kom binnen en drink voor een zilverstuk.’ 
 Zij dronken samen lang en leegden, onder vriendelijk gekeuvel, zo´n menigte flessen, dat de waardin aan haar meid zeggen moest de klanten in haar plaats te gerieven, terwijl zij en Dyl in een marmeren achterkamer zaten, waar het koel was als in de winter. 
Haar hoofd op zijn schouder leunend, vroeg zij hem wie hij was. 
‘Ik ben de hertog van Geenland, graaf van Nergensthuis, en ’k heb in mijn geboorteplaats vijf en twintig bunders maneschijn.’ 
‘Waar ligt dat land?’ vroeg de waardin, uit Dyls beker drinkend.
‘‘t Is een land’, vertelde hij, 
‘waar men stoute verbeelding, onzinnige verwachtingen en ijdele beloften zaait; een land, waar u niet vandaan bent, met uw lichtbruine huid, met uw ogen die flonkeren als parels; ze zijn van de kleur van de zon, die goudbruine lokken; ’t is het erfdeel van Venus, die gevleesde schouders, die goddelijke borsten, die ronde armen, die fijne handjes. Willen wij samen avondmalen?’
 ‘Mooie pelgrim,’ sprak zij, ‘wat komt u hier doen?’
b‘De paus spreken,’ antwoordde Dyl. 
‘Helaas!’ sprak zij, ‘de paus spreken! Ik, die hier al mijn hele leven woont, heb het nog nooit gekund.’ 
‘Ik zal het kunnen,’ sprak Dyl.
‘Maar,’ zei zij, ‘weet u waar hij is, hoe hij is, en kent u zijn levenswijze?’
 ‘Onderweg vertelde men mij,’ antwoordde Dyl, ‘dat hij Julius de Derde heet, dat hij ontuchtig, onzedig en lichtzinnig is, dat hij goed kletst en snedig antwoordt. Men zei ook dat hij een mannenvriendschap opgevat heeft voor een zwarte, vuile bedelaar, die met een aapje om aalmoezen vroeg, dat hij die tot kardinaal gemaakt heeft en dat hij ziek is als hij hem een dag niet ziet.’
‘Drink,’ zei de vrouw, ‘en spreek niet zoo luid.’ 
‘U ziet, liefste, dat ik de paus ken en weet wie hij is.’
 ‘Helaas!’ zei zij, ‘spreek daarover niet met anderen. Maar u zult hem niet zien.’
‘Ik zal hem spreken,’ zei Dyl. 
‘Als u dát kunt, betaal ik U honderd florijnen.’ 
‘Ik heb ze gewonnen!’ vond Dyl.
Hoewel zijn benen vermoeid waren, doorliep hij de volgende dag de hele stad en vernam hij, dat de paus die dag de mis zou opdragen in de kerk van San Giovanni in Laterano. Dyl toog er heen, ging zo dicht bij de paus staan als hij kon, en telkens als de paus de kelk of de hostie ophief, keerde Dyl de rug naar het altaar. 
De paus was bijgestaan door een schelmse, zwaarlijvige kardinaal, die, met een aapje op de schouder, het volk het sacrament gaf, met tal van ontuchtige gebaren daarbij. Hij wees de paus op het gedrag van Dyl, en toen de mis afgelopen was, kwamen vier grote lansdragers de pelgrim overmeesteren. 
‘Van welk geloof bent u?’ vroeg de paus hem. 
‘Van hetzelfde als mijn hospita, Zeer Heilige Vader,’ antwoordde Dyl. 
De paus ontbood de vrouw. 
‘Wat gelooft u?’ vroeg hij haar. 
‘Alles wat Uwe Heiligheid gelooft,’ antwoordde zij.
‘En ik net zo,’ zei Dyl. 
De paus vroeg hem, waarom hij de rug naar het altaar gekeerd had.
‘Ik voelde mij onwaardig het te aanschouwen,’ antwoordde Dyl deemoedig.
‘Bent u pelgrim?’ vroeg de paus. 
‘Ja,’ zei hij, ‘en ’k kom om vergiffenis voor mijn zonden te vragen.’
De paus zegende hem en Dyl ging weg met de waardin, die hem honderd florijnen neertelde. Met de beurs gevuld, verliet hij Rome om naar huis te gaan. 
Maar zeven dukaten moest hij de paus betalen voor het perkament, waarop zijn vergiffenis geschreven stond.

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Leugens
https://robscholtemuseum.nl/?s=Micky+Hoogendijk
https://robscholtemuseum.nl/micky-hoogendijk-goede-tijden-slechte-tijden-good-times-bad-times-dutch-tv-soap-1-2-3-npo-radio-2-wie-ik-graag-voor-mijn-camera-wil-de-paus/

Plaats een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*


CAPTCHA ImageChange Image