Theo Knippenberg – Leugens (58): Children of a lesser God

Kippen kwamen in mijn jeugd nog van de boerderij. Onze kippen kwamen van de ouders van Agnes, ons dienstmeisje. Ik ging daar graag een kip halen. Eerst moest ik dan in de mooie kamer een beker melk drinken, ik was immers visite maar dronk nog geen koffie. En de melk was daar erg lekker, schuimend vers van de koe.
Dan ging ik met Leentje, het jongste zusje van Agnes, naar buiten en mocht ik daar zelf een kip uitzoeken. Leentje was twee jaar ouder dan ik en erg spannend. Nu realiseer ik me dat Leentje van dat grote gezin niet alleen de jongste was maar ook de mooiste en intelligentste. Toch ging ze niet naar school, had ik Agnes aan mijn moeder horen vertellen. Ze mocht van haar ouders niet naar het lyceum in Almelo, hoewel ze op de lagere school de beste van de klas was. Dat was niet voor ´ons soort mensen´, En zelf vertikte Leentje het om naar de huishoudschool in het dorp te gaan. Dus werd ze thuis aan het werk gezet.
Na het sanatorium was Leentje het enige meisje in het dorp dat naar mij keek alsof ik niet dik was en zij het wel leuk vond dat ik langskwam.
Het werd een vast ritueel. Ik wees de kip aan die ik wilde. Leentje greep de kip bij haar poten en droeg het spartelende dier ondersteboven naar het hakblok. Ze drukte de kippennek tegen het hout, greep met haar andere hand de bijl en sloeg de kop er af. In bijna dezelfde beweging zette ze de kip weer op haar poten. Het onthoofde dier rende weg, zigzaggend over het erf terwijl het bloed in golfjes uit de open nek spoot, nagekeken door haar eigen kop die over de grond rolde.
Leentjes simpele wreedheid bracht mij in verwarring maar ik voelde ook een nieuw soort opwinding bij haar.
“Ze zeggen dat alles wat leuk is ook slecht is”, vond Leentje. “Dus neem ik aan dat alles wat slecht is ook leuk is´.
Pakweg anderhalf jaar was Leentje er niet. In de mooie kamer, terwijl ik er voor het eerst koffie dronk in plaats van melk, vroeg ik de moeder waar Leentje was.
´Die is in Almelo´.
Ik nam aan dat ze toch haar zin had gekregen en nu naar het Lyceum mocht. En ik was blij voor haar. Daarna kreeg ik stukje bij beetje via mijn moeder het verhaal boven tafel.
Leentje was van huis weggelopen, en bleek zwanger toen ze door de politie thuis werd afgeleverd. Ze weigerde te zeggen wie de vader was, wist het misschien niet eens.
De normale oplossing, trouwen, was daardoor uitgesloten dus werd ze, op advies van meneer pastoor, zwanger afgestaan aan de Zusters van de Goede Herder, in Almelo. Die hadden een ´opvang voor gevallen vrouwen´. Wat die daar met de baby hebben gedaan mag God weten. Waarschijnlijk duur verkocht aan een kinderloos echtpaar. Leentje zelf werd tewerkgesteld in de naaifabriek van de nonnen, twaalf uur per dag, zes dagen in de week, zonder loon, en ook buiten de werkuren bleef ze letterlijk achter de tralies. Twee keer is ze weggelopen en beide keren op verzoek van haar ouders door de politie teruggebracht naar de nonnen. Op haar achttiende verjaardag werd ze op de bus naar huis gezet. Een bleke lege huls van een meisje, waar al het leven voorgoed was uitgeperst.
Leentje was, in terugblik, net als Wolff en ik, een kind van de jaren zestig dat in opstand kwam tegen de verstikkende moraal van naoorlogs Nederland. Net als wij doorzag ze de leugens van haar ouders, van het gezag, van de kerk. Maar ze had de dubbele pech dat ze een meisje was en zwanger werd. Leentje en de godvruchtige Zusters van de Goede Herder waren het meest effectieve voorbehoedsmiddel in mijn jongensjaren.

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Leugens