Theo Knippenberg – Laten wij zacht zijn voor elkander, kind

“Barbara is ook wel overweldigend mooi” zei een wederzijdse vriendin jaloers, alsof ik daarom verliefd op haar was geworden. Niets is minder waar. Ja, ik viel voor Barbara als een blok. Maar juist omdat ze onder dat mooie gezicht zo onthutsend beschadigd was. Alsof ik in de spiegel keek. Haar uiterlijke schoonheid, zoals ik die alleen kon waarnemen in haar films, waarin ze zichzelf niet hoefde te zijn, was een masker. Net als haar platenhoesjes. Bedoeld voor anderen. Voor mij was het de schok van herkenning van die littekens. Die traan onder elke lach, die blijkbaar niemand anders zag. Die raakten mij. Dat overkomt me nog steeds trouwens.
Het was heerlijk om Barbara in mijn armen te houden, in bed, op de bank, op de vloer, en samen naar Randy Newman te luisteren, of naar J.J.Cale. En te kussen, nooit ophoudend met kussen, mijn god wat kusten we veel toen. En wat verzachtte dat de pijn.

O, laten wij maar zacht zijn, en maar niet

het trotse hoge woord van liefde spreken,

want hoeveel harten moesten daarom breken

onder de wind in hulpeloos verdriet.

Seksueel hadden we een perfecte match moeten zijn. We hadden in die tijd, wisten we, driften die elkaar naadloos aanvulden. Maar juist omdat we dat wisten van elkaar, en ook waarom, werkte dat niet. Onze vrees om elkaar verder te beschadigen was te groot. We hadden allebei toen nog anderen nodig, die ons niet herkenden.

Barbara hielp mij door een zwart gat in de tijd. Toen ik in geldnood zat regelde ze een opdracht voor een radio feuilleton dat we samen schreven. Toen ik steeds blinder werd voor het leven om me heen liet ze me eerst naar mezelf kijken. Zonder haar was ik nooit van die snuifrotzooi afgekomen. En nog zo wat. Terugkijkend gaf ze mij veel meer dan ik haar kon bieden. En haar grootste gift, ze gaf me mij terug.

Veel liefde ging verloren in de wind,

en wat de wind wil zullen wij nooit weten;

en daarom – voor we elkander weer vergeten -

laten wij zacht zijn voor elkander, kind.

Een jaar of vijftien geleden droomde ik weer van Barbara. Zo’n echter-dan-de-werkelijkheid droom waarin je zelfs elkaars zweet ruikt. Ze zei dat ze me nodig had. Ik had net email, vond haar adres en schreef haar dat. Ze antwoordde: “Als je bedoelt te zeggen dat JIJ MIJ nodig hebt, zeg dat dan gewoon”.
Ze had gelijk. Maar dat heb ik niet gedaan.
Wel denk nog vaak dat we goed waren geweest samen. Als we allebei een hele andere jeugd hadden gehad. Of tenminste een andere vader. Maar dan hadden we elkaar waarschijnlijk nooit ontmoet, en ook niet herkend.

PS: De titel en de twee coupletten zijn uit het gedicht “Zwerversliefde” van Adriaan Roland Holst (1888-1976)