Theo Knippenberg – Das Lied von der Erde

Ik was platzak teruggekomen uit Canada maar in plaats van een toelage kreeg ik van mijn moeder een flat, op het toen nog keurige Kanaleneiland. Drie kamers op de eerste etage, en daaronder een eigen garagebox, waarin de uitgeverij werd geboren. De grootste kamer verhuurde ik aan een priester, een Jezuïet, een erg belezen man, die daar ongestoord met zijn vriendin kon spelen, terwijl ik brood op de plank had. De Jezuïet had een heel andere voorkeur voor muziek. Door hem leerde ik Bach kennen (mijn moeder was meer van de operette, ‘die Lustige Witwe’) en op zondagmiddagen hoorde ik nu door de dunne muur Erik Satie (hun voorspel) en ‘s avonds als finale Gustav Mahler (Ewig! Ewig!).
Mahler was geïnspireerd door de Chinese lierdichters uit de eerste eeuw na Christus. Zijn ‘Das Lied von der Erde’ was gebaseerd op de gedichten van Li-Tai-Po, Yang Ti en Po Tsju I. Dezelfde dichters vond ik terug in verschillende bundels van Slauerhoff, die hen vertaald had en ook verhalen over hun leven had geschreven. Zo werd de band tussen literatuur en klassieke muziek ook steeds duidelijker. Achteraf gezien heeft Mahler mij toen geïnspireerd om later die Chinese gedichten en verhalen van Slauerhoff uit de verschillende bundels eens voor het eerst bij elkaar te brengen in een boek, natuurlijk een Bulkboek, ‘Joeng Poe Tsjoeng’ (‘van geen nut’)

Ik had me ingeschreven op de School voor de Journalistiek in Utrecht, een nieuwe opleiding die we ter plekke nog moesten uitvinden, samen met de docenten, vooral journalisten zonder enige onderwijservaring. En we zaten in de hoogtijdagen van de democratisering van het onderwijs. Dus er werd vooral vergaderd, over inspraak en medezeggenschap.
Maar ik wilde actie. Dus binnen een week na mijn aankomst in Utrecht werd ik betrokken bij een Utrechts kunstfestival, de Motion Weeks. Ik wist niets van kunst maar raakte bevriend met een jonge kunstenares die poedelnaakt met een poederblusser op de rug over een stellage boven het Neude klom. Ze heet Pink. De bedoeling van die poederblusser heb ik nooit begrepen maar ze had een mooi lijf. Zoals zo vaak in het leven werd mijn interesse eerst gewekt door die borsten om daarna gefascineerd te raken door wat daaronder zit, dat hart, die ziel! Jaren later heb ik nog eens een kunstprijsvraag van Pink in een uitgave opgenomen toen ze met haar gezin en een zwerfkei van 3000 kilo door Nederland trok, samen overnachtend in musea.
En het allermooiste vind ik haar op linnen geschilderde brieven uit Arcadia in een taal die ik als een van de weinigen kan lezen. Want ik mag dan niets van kunst weten, lézen kan ik. En, mijn God, wat zijn die brieven mooi.

Tijdens de Motion Weeks begon mijn carrière, niet in kunst, maar als uitgever, met de Motion Mini Pockets. Mijn grote liefde was en bleef echter de film. Toen Huub Bals mij daarna vroeg om mee te werken aan de Cine Manifestatie, de voorloper van zowel het Rotterdams Filmfestival als de Utrechtse Gouden Kalveren, was ik verguld. Maar zelfs dineren met de door mij verafgoodde regisseuse Agnes Varda in de Amsterdamse ‘Port van Cleve’ (“biefstukken sinds 1870” maar Agnes bleek vegetarisch) was slechts een voorloper van mijn latere net zo leuke en leerzame diners in hetzelfde restaurant met Angèle Manteau, mijn peetmoeder in uitgeversland, en wel een echte vleeseter. Ik heb Angèle een paar jaar geleden nog gesproken, kort voor haar dood, ze was intussen barones en bijna honderd.

Drie herinneringen. Drie uitstapjes naar andere werelden. Naar muziek. Naar kunst. En naar mijn grote liefde, de film. En alle drie kantelen ze mij terug naar waartoe ik blijkbaar levenslang veroordeeld ben, uitgeven. Alles meteen uitgeven.