Theo Knippenberg – No Logo

Helemaal alleen, heerlijk stoned en onverbrekelijk verbonden met de natuur om mij heen peddelde ik de kano weg van Samosir, een eiland in een meer op een eiland.
Ik voelde me een God, en dat is natuurlijk de Goden verzoeken.
Die andere kano heb ik nooit zien aankomen. Ik was de enige bewoner van deze planeet tot, uit het niets, de stem van Mick Jagger over het water schalde.
“Angie….!” riep Mick. En nog eens, harder nu: “Aaangiieee…”.
De goden hadden me voor straf een mafkees op mijn pad gestuurd. Een Amerikaan zoals snel bleek, en echt àlles aan hem was fout.
Ten eerste was hij naakt. Een zware belediging voor de lokale bevolking, de Bataks, die vanaf jonge leeftijd hun genitaliën bedekten, sinds ze bekeerd waren tot het Christendom. Ik vervloekte de missionarissen die dat op hun geweten hadden. Tot hun bekering waren de Bataks echte kannibalen. Toen hadden ze wel raad geweten met dit roodverbrande witte vlees.
Ten tweede had hij flessen Amerikaans bier in zijn kano. Volle flessen, ik had geen idee waarvandaan. Er was geen enkele plek op het eiland waar je flessen Amerikaanse Budweiser kon kopen. Voor alle duidelijkheid: dit verhaal speelt zich een halve eeuw geleden af, lang voordat het massatoerisme onze planeet overspoelde. Misschien had hij dat bier wel zelf meegebracht, helemaal vanuit Albuquerque of Oklahoma of waar hij ook vandaan kwam.
En tenslotte pronkte hij met deze dwaze geluidsmachine op zijn naakte schoot. In een kano!
Even voor de jonge lezers, denk aan de Walkman van jouw grootouders, of de iPod van jouw ouders. Vermenigvuldig de maat en het gewicht met duizend, en je hebt wat hij had, een taperecorder, een machine die de batterijen sneller leegtrekt dan jij ze kunt vervangen. Om het nog erger te maken, was het ding ‘made in Holland’.
Bijna nòg erger was dat het hem zo overduidelijk niet ging om de muziek maar om het protsen met die machine. Hij gebruìkte de Stones! Ik vond dat schandalig.
Tot die ontmoeting had ik me een God op aarde gevoeld. Maar zoals iedereen weet, zeker na het lezen van het boek Jona, haten de Goden hoogmoed.
Want het allerergste komt nog. Jonathan (zo heette hij echt!) bleek te verblijven in hetzelfde dorpje als ik. En alle jonge ongebonden vrouwen in dat dorpje, inclusief die waar ik verliefd op was (ik schreef mijn eerste liefdesverhaal over haar, nee, niet meer met een ganzenveer, al gewoon met een kroontjespen) aanbaden hem. Zelfs Zij had liever zijn bier dan mijn joints.
De meisjes lieten hem Angie spelen, tien keer, honderd keer achter elkaar. En ze bleven het zelf zingen toen alle batterijen leeg waren. En in plaats van mij, zoals voorheen, woordjes te leren in de Toba taal, met veel gegiechel, wilden ze nu van Jonathan Engelse woorden leren, vooral van vier letters. (Zoals love).
Zo werd de ‘Globalisering’ voor mij geboren op het Toba Meer. En ik haat het nog steeds. Want in Azië, in Afrika, in Latijns Amerika is Globalisering alleen maar Amerikanisering.
En in Amerika ook.
Maar, Amerika, let op mijn woorden, de Goden haten hoogmoed.