Rob Scholte – Inleiding bij de oorlogsprenten van Jan Sluijters

Eigenlijk hield ik nooit zo van het werk van Jan Sluijters en zag hem vooral vanwege zijn latere werk als de schilder van het Gooise matras. Een beetje bourgeois kunstenaar, dacht ik, die mondaine dames vereeuwigde, alsmede hun talrijk kroost.
Ergens in 2009 kreeg ik bij Kunsthandel Jan Kuindersma in Schoorl, toen nog gevestigd naast Restaurant-Hotel Merlet, een oorlogsprent van Sluijters cadeau. Deze was als bijlage met blanco achterkant verschenen en ingesloten geweest bij het weekblad De Nieuwe Amsterdammer. Geen voorloper van de latere Groene Amsterdammer. De Groene Amsterdammer werd eerst gewoon De Amsterdammer genoemd en is ouder dan De Nieuwe Amsterdammer. Henri Wiessing werd als hoofdredacteur van De Amsterdammer ontslagen en richtte daarna zijn eigen mosgroene Nieuwe Amsterdammer op. Opnieuw hoofdredacteur was Wiessing bevriend met bekende anarchisten als Alexander Cohen (bekend van het koning Gorilla-incident en later bekend als monarchist) en Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Zowel Wiessing als Sluijters werden beiden in hun denkbeelden gevormd door hun eerdere verblijf in Parijs tijdens de beginjaren van de 20e eeuw. Wiessing was er correspondent voor het Algemeen Dagblad en Sluijters verbleef daar met een beurs van de Prix de Rome, die werd ingetrokken, toen hij weigerde oude meesters in het Louvre te kopiëren en koos voor de moderniteit.
This one knocked me out.
De aan mij geschonken prent beeldde Sinterklaas af. Sint Nicolaas met een doodskop als gezicht onder de mijter en gezeten op z’n schimmel. Bijgestaan door de naast hem voortsluipende duivelse helper Zwarte Piet, die met Sint gebroederlijk samen over het slagveld trekt, terwijl om hen heen de wereld brandt, zoals het onderschrift vermeldt zijn ze op weg naar de staatshoofden.
Alles wat ik niet had gewaardeerd in Sluijters’ latere werk werd hier in één keer goedgemaakt. De actualiteit van deze 5 december-prent is enorm en zal nog lang doordenderen in de verre toekomst. Had ik niet recentelijk Johan Nijenhuis, regisseur, een aanvaring zien hebben met een andere regisseur Dick Maas over de poster van spannende semi kinder-horrorfilm Sint, die de laatste maakte. Had er zelfs geen gerechtelijke procedure tussen beiden over plaatsgevonden? Is de door Nijenhuis betwiste poster niet volledig afgeleid van deze oorlogsprent van Sluijters, zodat we ons kunnen afvragen, of de schatplicht van de poster-ontwerper niet enorm is?
Hoe is het mogelijk, vroeg ik me af, dat een werk met zo’n hoge beeldkwaliteit, met zulke enorme maatschappelijke en politieke implicaties, als deze prent van Sluijters zolang voor mij, en ik neem dus aan, geïnformeerd als ik ben over het algemeen, voor de kunst en de rest van de wereld verborgen is gebleven?
Ik begreep van Kuindersma, dat het niet om een incident ging, maar dat Sluijters de gehele duur van de Eerste Wereldoorlog ongeveer driewekelijks dergelijke litho’s had vervaardigd. Direct op een niet te tillen loodzware litho-steen, dus waarschijnlijk op het bureel van de redactie, getekend.
Zwart-wit met één steunkleur. Hij wisselde dit werk af met Willy Sluiter (geen familie) en Piet van der Hem. Om beurten, alle weken van het jaar, vier lange oorlogsjaren, de hele WO1 door. Spijtig, dat Kuindersma mijn interesse voor de prenten nu pas bemerkte, want hij had veel meer prenten gehad. Hij had ze allemaal verkocht voor zo’n 150-200 euro per stuk. Hoeveel er in het totaal waren, kon hij me niet vertellen. Ook de oplage per prent was onduidelijk, dat kon in de duizenden lopen. In hun aantal gelijk aan de oplage van de Nieuwe, dat staat min of meer vast. Niet, dat het er veel toe deed. Het belang zat ‘m in de kwaliteit van de beelden, niet in de zeldzaamheid.
Ik werd nog meer verbijsterd, toen ik de naslagwerken opsloeg en ontdekte, dat er over deze ongelofelijke oorlogsserie niets te vinden was in de literatuur over Sluijters. Deze WO1-prenten waren nagenoeg onbekend. Alleen een boekje van Kurt Löb over Sluijters, Jan Sluijters: boekillustraties, politieke prenten en affiches, uit 1961 gaf wat van deze geheimen prijs.
Want dat is wat ik merkte, ik was gestuit op een geheime en doodgezwegen reeks meesterwerken, die in belang en wezen vergelijkbaar waren met het oeuvre van John Heartfield, daterend van vlak voor WO2, maar dan gemaakt hier in Nederland tijdens WO1. Uit die periode in Duitsland kenden wij het werk van Otto Dix, Hanna Höch en George Grosz, maar hier in ons land is dus ook een kunstenaar in de gelijke periode actief geweest met prenten van minstens een dergelijke kwaliteit en importantie, maar vrijwel niemand behalve de tijdgenoten van Sluijters heeft dit werk ooit nog kunnen waarnemen.
Dat juist dit deel van Sluijters’ oeuvre vrijwel geheel van de aardbodem leek verdwenen, kon niet op toeval gebaseerd zijn. Ik besloot ter plekke, dat ik niet zou rusten voordat ik al deze prenten, die heel schappelijk in prijs waren, zodat zelfs mijn lege portemonnee het zich kon veroorloven, aan te schaffen, te bemachtigen en me te beijveren ze aan een ieder te kunnen presenteren. Sluiter en Van der Hem liet ik aan anderen over. Zoals toen door mij werd bedacht, is precies hoe het uiteindelijk is gegaan.
Ik ben samen met mijn bevriende assistenten, fotograaf Eelco Franz en dichter Edzard Dideric, achter deze prenten aangegaan. Kriskras door Nederland hebben we hun spoor gezocht. Mijn Sluijters-collectie groeide met de dag.
Via Marktplaats en allerlei antiquariaten zochten en vonden we gestaag. Bij Griffioen Grafiek in Hilversum kon ik een grote slag slaan, doordat ik mocht ruilen met Arthur en Marjan Griffioen tegen mijn eigen grafische werk.
Beiden komt de eer toe, na Löb, als eersten het belang van deze Sluijters-reeks te hebben onderschreven en met dit materiaal de eerste tentoonstellingen te hebben georganiseerd.
De ene Sluijters-prent bleek nog mooier en onverbiddelijker dan de andere te zijn. Wat een rijkdom aan verbeeldingskracht. Wat een belang zouden deze werken kunnen hebben voor het herstel van ons verwrongen Nederlandse zelfbeeld. Wat ik bemachtigde, begon ik onmiddellijk presentabel te maken door ze in te lijsten in gelijke dunne houten lijsten met een groen passe-partout, zodat een uniforme serie ontstond. Ik moest en zou als mijn missie aannemen deze verborgen Sluijters wereldkundig te maken en dat is exact wat nu uiteindelijk door deze publicatie van Uitgeverij Waanders en de tentoonstelling in Museum De Fundatie gebeurd.
Sluijters wordt vooral geroemd om zijn koloriet en penseelstreek. Anders dan datgene, waar ik hem om bewonder, namelijk om de rake politieke stellingname in zijn compositie van betekenissen. Wat een verwrongen beeld heeft er van mijn gewaardeerde collega tot voor kort bestaan. Zou Sluijters door het bekend raken van deze oorlogsprenten wel salonfähig blijven? De vraag doemt zelfs op, of met deze oorlogsprenten vergelijkbare publicaties in het huidige repressieve Nederlandse culturele klimaat wel gepubliceerd zouden kunnen worden of dat zij ten prooi zouden vallen aan de stille censuur van de dominante politieke correctheid. Denk aan het wel en wee van een cartoonist als Guus Nekschot.
In 2011 vond in het Singer Museum te Hilversum een overzichtstentoonstelling van Sluijters plaats, waar zoals gebruikelijk de WO1-prenten opnieuw ontbraken. De toenmalige Singer Museum-directeur Jan Rudolph de Lorm kwam in die tijd op atelierbezoek in mijn Bergense studio en ik wilde hem natuurlijk mijn verzameling Sluijters niet onthouden. Door De Lorm kwam ik in een film over Sluijters terecht, waarin een oude bekende van mij uit de 80’er jaren, de kunstexpert Joost Zwagerman zijn mening over Sluijters te berde brengt.
De titel van deze film zegt meteen alles over het misverstand aangaande Sluijters: Jan Sluijters-schilderdier. Ik had voor de gelegenheid toegestaan me te laten interviewen vanwege mijn eerdere voornemen, dus vanwege het hiervoor al geformuleerde goede doel, het onbekende werk van Sluijters bekend te maken. Voor mij best uitzonderlijk, want ik had sinds de eeuwwisseling, langer dan tien jaar al, alle publiciteit doelbewust vermeden. Ik herinner me, dat me tijdens het interview (het werd er jammer genoeg uitgeknipt) gevraagd werd, wat voor type dier Sluijters zou zijn als ik hem als dier moest typeren. Ik antwoordde naar eer en geweten “een mens”. Dat is wat uit de oorlogsprenten van Sluijters over hem naar voren komt, namelijk zijn betrokkenheid bij de medemens en zijn humaniteit. Ik, noch de door mij verzamelde politieke prenten van Sluijters, pasten bij de teneur van deze Sluijters-natuurfilm. De opinies van de mens Sluijters en de mens Scholte vloekten eenvoudigweg bij deze film, die Zwagerman’s lofzang op de dierlijke Peter Klashorst-achtige schilderkunst van Sluijters werd.
Hoe meer ik van z’n prenten in mijn bezit kreeg, hoe meer mij de vraag werd beantwoord waarom het bestaan van deze beelden zo stilgehouden is. Sluijters moet als bewonderaar van het Duitse satirische weekblad Simplicissimus danig teleurgesteld zijn geweest in de praktische uitwerking, die Kaiser Wilhelm I gaf aan de Hoogduitse stijl. Sluijters toont zich behalve als humanist, ook als idealist en pacifist te midden van het hevige krijgsgewoel in Europa en het verdien-model van de vaderlandse neutraliteit. Sluijters heeft legio onderwerpen tot zijn beschikking, die mogelijk redactioneel werden voorbereid. Zijn prent van prins Hendrik, die verhaalt hoe zijn zwijntjes de ‘Veluwsche Bosschen’ in bezit hebben genomen, doordat een afrastering heeft plaatsgevonden voor de koninklijke jacht. Hoe deze monarch dit laatste kleine boompje aan het Nederlandse volk overlaat, waar zijn tekkel-hondje dan nu tegen aan pist, laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Hier spreekt en tekent een overtuigd antimonarchist, die ziet hoe de Royals en de elite met de door hem verfoeide oorlog hun voordeel doen.
De geschiedenis van WO1 en alle andere geschiedenissen worden geschreven door de uiteindelijke overwinnaars en niet door de verliezers, die daarover niets te vertellen hebben. Deze winnaars zijn na WO1 ongetwijfeld van dezelfde afkomst en maatschappelijke klasse als degenen, die naderhand de historie schreven van WO2. Wat niet in het straatje past of er niet goed voor hen uitziet, wordt weg- en schoongepoetst. Het leidt geen twijfel, dat ook dit meesterlijke grafische oeuvre van Sluijters daar jarenlang het slachtoffer van is geworden.
Wat dat betreft sluit mijn liefde voor deze Sluijters aan bij mijn andere voorkeuren, zoals de liefde, die ik voel voor andere miskende of -verstane Nederlandse kunstenaars als Erich Wichmann, Jan Toorop (geroemd als voorloper van Gustave Klimt en afgewezen vanwege zijn latere rooms-katholieke werk, dat deur aan deur verkocht werd) en Han van Meegeren (veroordeeld vanwege zijn vervalsing van Johannes Vermeer, als zodanig aangekocht door Dirk Hannema, de oprichter van het Nijenhuis in Heino, maar die met zijn hertje de belangrijkste inspiratie was voor Walt Disney’s Bambi).
Wichmann, die door Dr. Lou de Jong in De Geschiedenis van Ons Koninkrijk in de Tweede Wereldoorlog als voorloper van het fascisme in Nederland werd beschreven, is daarna vrijwel nergens meer te zien geweest. Doordat hij medeoprichter van de Rapaille-partij was geweest, die in 1921 Hadt-je-me-maar in de Amsterdamse gemeenteraad bracht, en vanwege de medewerking, die hij gaf aan De Bezem van Alfred Haighton, is Wichmann uit de kunstgeschiedenis weggeschreven en in musea onvindbaar. Ondanks het wapenfeit, dat Wichmann met Janus de Winter, ook uit Utrecht, vlak voor WO1 als eerste Nederlander tot de abstracte kunst wist te komen. Deze Fortuynist was de eerste vertaler in het Nederlands van Wassily Kandinsky’s Über das Geistige in der Kunst.
De Stijl-gangmaker Theo van Doesburg begon na de kennismaking met Wichmann tijdens zijn militaire diensttijd in Utrecht zijn eerste abstracte werk te antidateren om zodoende toch maar vooral als eerste abstract werkend kunstenaar van Nederland te boek te komen staan, zoals Carel Blotkamp overtuigend wist aan te tonen. “Pauvre monsieur Van Doesburg”, was Wichmann’s repliek. Wichmann’s reputatie heeft ondanks, dat hij al in 1929 overleed, lang voor het uitbreken van WO2, een enorme knauw gekregen van dit oordeel van De Jong. Onterecht naar mijn idee. Deze veroordeling is een direct gevolg geweest van het onbegrip van De Jong voor de vorm-of-vent-discussie, die de kunst van het Interbellum beheerste. Niet voor niets was Wichmann langdurig bevriend met Arthur Lehning, de anarchist, die ook in de sympathieën van zijn andere vriend, de dichter Henrik Marsman, een gelijkelijke toeneiging tot het vitalisme van Mussolini moest bespeuren. De filmmaker Joris Ivens, die ook niet bepaald van fascistische sympathieën kan worden beticht, maakte zelfs een film over Wichmann, die nooit afkwam.
Eenzelfde soort veroordeling van zijn politieke engagement trof ook Sluijters, die, hoewel anders van politieke kleur dan Wichmann, in zijn oorlogsprenten de hypocrisie van het neutrale Nederland aanpakte. De prenten moeten het naoorlogse establishment een doorn in het oog geweest zijn, want liever genoot deze club onopgemerkt van de winst. De neutraliteit leverde een verdubbeld bruto nationaal product en inkomen op tijdens deze oorlogsjaren. Wapens, kolen, drugs, ga zo door, wij leverden alles aan alle partijen en konden we dat niet, dan voerden wij het wel door als transitogoederen. Sluijters tekent de oorlogsprofiteur in al zijn gewetenloze facetten, het glas champagne heffend op het volgende oorlogsjaar, meerdere ringen aan één vinger, bedreigd, echter niet door het oorlogsgeweld, maar door de venerische ziekten. Ook tekent hij de hamsteraar en de schrijnende armoede. Het parlement ziet hij als slaapzaal (“Slaap, kamerlid, slaap, zo zacht als een schaap.”) of als een asiel voor schoothondjes.
Het hoogtepunt uit de reeks vormt voor mij een prent, die geïnspireerd is op de Geslachte os van Rembrandt van Rijn en die later ook Chaim Soutine inspireerde. Op deze prent claimt een oorlogsinvalide de korting, die hem en lotgenoten bij de slager wordt geboden, terwijl een slagershulp hem het vlees van zijn eigen lijf snijdt om het vervolgens met korting aan zichzelf te verpatsen. Hoe waar en terecht is Sluijters in zijn waarnemingen en waarschuwingen.
Sluijters en Wichmann zijn beiden underdogs, die de rekening van de geschiedschrijvers voor hun uitingen gepresenteerd hebben gekregen. Juist hun vergelijkbare werk wilde ik gaan verzamelen en tentoonstellen, zodat ik me kon beijveren voor hun voor mij noodzakelijke rehabilitatie. Het is heel goed voorstelbaar, dat Sluijters zijn maatschappelijk engagement verruilde voor een behaaglijk bestaan zonder kritiek op de hand, die hem voedde. Zo stond Sluijters met zijn vrouwen- en kinderportretten voor dezelfde keuze, die Emil Nolde moest maken voor stillevens, Kurt Schwitters voor landschappen, Giorgio de Chirico voor zijn zelfverheerlijkende traditionele zelfportretten en Francis Picabia voor zijn Casablanca-naakten.
Allen bewogen zich voort onder dezelfde serieuze dreiging van WO2 en manoeuvreerden zich weg van de publieke bestraffing, die hen als Entartete Kunst te wachten stond. Zo blijken zelfs de meest traditionele uitingsvormen voort te komen uit een politieke keuze, namelijk die van het overlevingsinstinct. Wie ben ik om daarover te oordelen?
Toen in voorjaar 2012 de publieksruimte onder mijn studio in Den Helder vrij kwam, dat is in het voormalige postkantoor tegenover het NS-station van Den Helder, besloot ik daar het Rob Scholte Museum te vestigen. Om die kunst te kunnen laten zien, waar ik belang aan hecht. Zo kon het gebeuren, dat de bijna complete collectie van de Sluijters-oorlogsprenten te zien was in Den Helder van juni 2013 tot en met maart 2014. Tot Museum De Fundatie de serie in zijn geheel aankocht. De onderscheidende identiteit van mijn privémuseum liet zich in eerste instantie heel goed mede door de Sluijters-serie bepalen. Met wat kon ik de leegte, die de verkoop van deze serie achterliet, ooit vervangen? Eerlijkheidshalve moet ik zeggen, dat dat me gelukt is met de Intarsia, een verzameling hout-inleg werken, en de Bamboo-serie uit Indonesië, vergeten volkskunst uit West en Oost, deze net als de kathedralen door anonieme kunstenaars vervaardigde en door de kunstkritiek als kitsch weggezette volksvlijt.
De Sluijters-tentoonstelling in Den Helder moet vrijwel de eerste keer zijn geweest, dat de serie in z’n totaliteit te aanschouwen is geweest na de eerdere aanzetten van Griffioen en anderen. Door de Sluijters-film was ik vrij snel in contact gekomen met Drs. Anton Kruft van Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog (SSEW), die net als ik enthousiast werd voor Sluijters. Zijn steun voor het project kwam voort uit de doelstelling van deze Stichting, die wetenschappers en andere WO1-enthousiasten bij elkaar brengt, om de Eerste Wereldoorlog in al zijn facetten bij de huidige generatie bekend te maken. Zij wilden proberen de leemte aan kennis over WO1 in te vullen. Wie WO1 niet begrijpt, begrijpt WO2 niet en dus ook een eventuele WO3 niet. Deze laatste toevoeging is van mij.
Door de neutraliteit van ons land vonden hier de afgelopen 100 jaar nauwelijks herdenkingen van WO1 plaats. Ook treffen we hier geen monumenten voor gevallenen aan, want ons leger bewaakte vooral de eigen grenzen tegen de oorlogsvluchtelingen. Sluijters tekent onze strijdmacht vooral als slapend, bemost en geschikt voor vogelnestjes en grenscontrole. In de ons omringende landen, die wel partij in het wereldconflict waren, is dit anders, Laten we hopen, dat dit boek, de tentoonstelling en de activiteiten, die rond de Nationale Herdenking Eerste Wereldoorlog 1914-1918 georganiseerd worden, in deze functionele onwetendheid verandering gaan brengen. De SSEW heeft daar een belangrijke bemiddelende rol in gespeeld en bracht de historicus Hans van Lith met zich mee, die enthousiast begon aan de inhoudelijke duiding van de prenten en daarmee veel van de door mij niet begrepen personages en gebeurtenissen heeft kunnen verklaren.
De praktijk van het museumpje spelen combineerde wonderwel met de wereld van Sluijters en zijn WO1. Veelgehoord commentaar betrof de actualiteit van de prenten voor de wereld van vandaag. In de armste stad van Nederland, want dat is Den Helder, kwam de rauwe werkelijkheid van de oorlogsprenten niet als vreemd aan de orde van het dagelijks leven over. Herkenning van thema’s als armoede, bankencrisis, manipulatie van de media en het niet functionerende gemeentelijke, provinciale en landelijke bestuur werd dagelijks geuit door de bezoekers. Het meest aansprekend voor velen is de prent waarin de Nederlandse leeuw poseert voor een regeringsfilm. Hij wordt grotesk opgeblazen als het konijn van mijn Amerikaanse collega-kunstenaar Jef Koons, zodanig, dat hij bij verder oppompen dreigt uit elkaar te spatten. In met name dat laatste herkenden velen de kabinetten-Balkenende 1, 2, 3 en 4 als ook het kabinet-Rutte 1.
Je maintiendrai.
“Als je niet ken winnen, moet je zorgen dat je niet verliest”.
Deze gedachte dringt zich steeds verder aan ons allemaal op.
Toen en nu.
Met het onderzoek van Van Lith en de hulp van journalist Tom Rooduijn, medeoprichter van het Republikeins Genootschap, die het project met raad en daad kwam ondersteunen, rees de vraag naar het definitieve totaal aantal van deze prenten, dat door Sluijters uiteindelijk was gemaakt. Waren het er nou 75, 76 of meer? Kruft en ik telden herhaaldelijk mis. Ook zorgden andere illustraties, die Sluijters omstreeks dezelfde tijd maakte voor het binnenwerk van De Nieuwe Amsterdammer, voor verwarring, maar deden uiteindelijk niet mee. Al leken ze kortstondig even op nieuw ontdekte bijlagen. Het ging ons alleen om de bijvoegsels, waarvan de achterkanten onbedrukt waren gebleven, en uitsluitend om die met de Sluijters-signatuur.
Journalistieke archieven en het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis werden geraadpleegd. De Groene bleek zelf geen enkele prent meer te hebben. Uiteindelijk kwamen we op 77 stuks uit. Ik hoop nog steeds op meer.
De laatste prent, die ons bekend werd, was mogelijk de schrijnendste van allemaal. Het was opnieuw een Sinterklaas-prent. Sluijters maakte er drie. Alleen had deze nu als onderwerp het kerkelijk seksueel misbruik. Door toedoen van Van Lith en Kruft kon ik deze prent van Peter van Amelsfoort overnemen voor het zeer schappelijke bedrag van 72 euro. Gedrieën maakten ze mijn speurtocht compleet en ik kan mijn dankbaarheid voor het verkrijgen van deze allerlaatste prent, die de serie door het thema kindermisbruik in idee completeert, niet uitdrukken. Ik wist heel goed wat de werkelijke waarde van dit ontbrekende sluitstuk was.
Some people know the price of everything, but the value of nothing.
Ralph Keuning, directeur van Museum De Fundatie, bezocht mijn museum in Den Helder. Al sinds we elkaar bij mijn tentoonstelling in het Nijenhuis te Heino beter leerden kennen, na aan elkaar te zijn voorgesteld door onze gemeenschappelijke vriend de Belgische kunstenaar Jan Fabre, weten we van elkaar, dat wij beiden veel geven om het werk van John Heartfield, waar Keuning op afstudeerde.
Heartfield en Sluijters zijn ongeveer elkaars equivalent in de verschillende WO’s. Ik leidde Keuning langs de werken, zoals ik bij menig bezoeker voordien aandacht had gevraagd voor de in mijn ogen interessantste prenten.
Ik wees hem op het profetische van de laatste prenten uit 1918. Duitsland, natuurlijk als steeds ook hier gesymboliseerd door de adelaar, wordt bij de Vrede van Versailles de laatste (V)eer uitgetrokken. De oorlogsgod Mars, die slechts een tijdelijke beroerte heeft en dus weer wakker zal worden. Niet gek als je bedenkt dat de Vrede ook een kind van de Oorlog is.
Dan na samen alle prenten te hebben bekeken, wijs ik terug naar het begin, de eerste prent uit 1914. Ik vertel dan over misschien wel het meest frappantste, dat me bij de directe omgang met deze Sluijters-verzameling is opgevallen, namelijk dat de oudste prenten het nieuwst ogen en de nieuwste prenten het oudst. Dat is echt krankzinnig, want tegennatuurlijk, het papier van de vroege prenten is veel witter. Chronologisch zouden de eerste prenten door zonlicht almaar bruiner en meer verkleurd behoren te zijn. Dit merkwaardige feit wordt veroorzaakt door de schaarste van lompen en de toevoeging van hout bij de papierproductie gedurende de latere oorlogsjaren.
Zo kan je gedurende het verloop van de oorlog de kwaliteit van het papier gradueel zien afnemen.
Dit en nog veel meer ga ik missen, maar ik weet, dat je om een beeld met je mee te dragen je het niet feitelijk hoeft te bezitten.

Den Helder, 4 juli 2014