Rob Gollin & Bob Witman – JUNG UND MODERN, DAS HABEN WIR GERN!

Kunstenaars werden miljonairs van 25 jaar oud op de overspannen kunstmarkt van het vorige decennium. Armani-pakken, coke en postmoderne praatjes….
Dat de kunst in de jaren tachtig is geëindigd met een knal staat vast, maar over het precieze tijdstip van de explosie verschillen de meningen. 19 oktober 1987 zou kunnen, Black Monday op Wall Street, de koersen roetsjen omlaag. Of 2 augustus 1990: wereld in crisis door de Iraakse annexatie van Koeweit. En voor één man zijn de jaren tachtig geëindigd op 24 november 1994 in een smal straatje in de Jordaan in Amsterdam ‘na drie tikken, een grijsgeel licht en een implosie’. Op die dag verloor schilder Rob Scholte zijn benen, toen onder zijn auto een bom ontplofte.
Bart van de Ven (1955), halflang haar, Brabants accent, zit in The Living Room, een galerie die ook zijn huiskamer is. Het is 1998, maar het had ook 1981 kunnen zijn, het jaar waarin hij in een andere woonkamer een andere Living Room begon met wat in Amsterdam misschien wel de belangrijkste galerie van de jaren tachtig zou worden. Van de Ven is van klein naar groot naar klein gegaan. ‘Bart zal wel miljonair zijn’, veronderstelde de Amerikaanse schilder Robert Longo, die heel hot was in het vorige decennium. ‘Wat, een uitkering? Bart een uitkering? You’re kidding. Bart had het allemaal. Such a nice guy.’
‘Er was heel veel geld in de tweede helft van de jaren tachtig’, zegt Van de Ven. ‘Voor al die nieuwe rijken was het bon ton om kunst te verzamelen. Kunst om aan de muur te hangen en om mee te speculeren.’ De kunsthausse had alle trekjes van de optiehandel. Werk van jonge schilders ging op een kunstbeurs drie keer over de kop. In 1988/89 steeg de wereldwijde veilingomzet tot tien miljard gulden. Dat is ook in de hoogconjunctuur van de jaren negentig nooit boven de vier miljard uitgekomen.
‘Er zijn geen goede kunstenaars meer, Walter, er zijn kunstenaars met geld en er zijn kunstenaars zonder geld en de kunstenaars zonder geld zijn helemaal geen kunstenaars.’
Dit citaat komt uit Gimmick!, het boek dat negen jaar terug verscheen en waarin Joost Zwagerman (1963) het verhaal vertelt van een jonge kunstenaar uit de provincie die naar de stad trekt en zich in het kunstleven stort: Life in the fast lane. Zwagerman karikaturiseert de Amsterdamse kunstenaars met hun voorliefde voor Armani-pakken, cocaïne, postmoderne praatjes en de spotlights (‘Ik ben op televisie, dus ik besta’). Zwagerman, nu: ‘Het virus van het yuppiedom had ook de kunstenaar bereikt. Geld was een manier geworden om je kunstenaarschap mee uit te drukken.’
Sommige kunstenaars waren not amused. Zeker de beroemdste onder hen, Rob Scholte, was zo pissig dat hij met een van de hoofdpersonen werd geïdentificeerd, dat de schrijver een tijd lang een blokje voor hem omfietste. ‘Maar dat ik de werkelijkheid had willen beschrijven, is een belediging voor mijn literaire fantasie’, zegt Zwagerman. ‘Ik ben geen journalist. Ik ben ook geen J.J. Voskuil.’ (Het is inmiddels allang weer goed tussen Rob & Joost).
‘Gimmick! tja’, zucht Wim van Sinderen (1958), ex-Vinyl-redacteur, ex-gallery director van The Living Room en ex-secretaris van Rob Scholte. Hij is tegenwoordig conservator in de Rotterdamse Kunsthal. Er komen spotlichtjes in zijn ogen als hij met een vals toontje een fotografe uit het wereldje citeert: ”Leuk boek Joost, maar in werkelijkheid was het véél erger.”
‘Het is een schelmenroman’, zegt Zwagerman, ‘in dat genre is een karikaturisering onvermijdelijk.’ Toen het boek verscheen, was de vriendenclub die begin jaren tachtig de kunstwereld bestormde al bezig uit elkaar te vallen. Door jaloezie, geld, drugs, vrouwen, of gewoon, zoals Van Sinderen zegt, ‘omdat de dingen gaan zoals ze gaan’. Die tachtigers van de twintigste eeuw hadden elkaar aan het begin van dat decennium gevonden in een breuk met de vernieuwingszucht van het modernisme. ‘De musea hingen vol onbegrijpelijke conceptuele kunst’, zegt Van Sinderen. ‘Het was kunst over kunst over kunst. Er was niets meer te zien. Het modernisme was doodgelopen.’ En de rest van jaren zeventig was ook al ellendig. ‘Rampenfilms, symfonische rock, The Sweet en Hannes Meinkema.’ Van Sinderen kijkt vies.
‘Het is mooi weer om te kraken, om te demonstreren, maar niet om te kronen’, was de eerste, door Hanneke Groenteman uitgesproken, zin van een berucht VARA-radiodagje, 30 april 1980. Die veldslag op Koninginnedag was de cesuur, vindt kunstenaar Hugo Kaagman (1955). De apathische seventies waren voorbij. Er werd vooral van die BKR-kunst geknutseld, waarbij het niet donderde wat je maakte. ‘Je leverde het in bij de overheid en die stopte het in grote loodsen. Daar ligt het nog steeds. De kunstenaars die het toen hebben gemaakt, zijn nu nog te beroerd om het op te halen.’
Kaagman, actuele bril, bestijgt de trap in zijn huis dat uitkijkt op De Nederlandsche Bank in Amsterdam. Overal hangt de met sjablonen gespoten kunst van deze ex-graffiti-artiest. Hij maakt al jaren composities in Delftsblauwe sferen. Multinationals zijn er dol op. ‘Tribal art uit Holland’, luidt zijn eigen geuzentypering. Kaagman is een product van de punkgeneratie. Zelf blaadjes maken, anarchie, graffitikunst op straat en exposeren in kraakpanden. Het was de tijd van die onzinslogans: Rules are made for fools. En: Anarchy in the postoffice, I want my pension now.
Kraken, punk en new wave luidden eind jaren zeventig een generatiewisseling in. ‘Voor die tijd waren de kunstenaars van een jazzgeneratie’, zegt galeriehouder Van de Ven. Nu werden de gettoblasters meegenomen naar sjieke kunstbeurzen. Uit de speakers spetterden de B 52’s, Defunkt en Talking Heads. ‘Er was energie, er was zelfvertrouwen.’
En ‘er mocht weer lekker geschilderd worden’, zegt conservator Van Sinderen. ‘Geen concepten, geen theorie, maar schilderen wat je voelt: cris de coeur. Kleurrijk en persoonlijk werk.’ En, vooral, niet bescheiden zijn. ‘De jaren tachtig zijn de jaren van de grote bek.’
Schij-ijt!
Het was – en is – de belangrijkste hartenkreet van Peter Klashorst (pas nog op tv met de Teleac-cursus Schilderen met acryl). Hij, en in zijn voetspoor andere kunstenaars als Maarten Ploeg, Peter Giele (oprichter galerie Aorta, mede-oprichter van discotheek Roxy), Gerald van de Kaap, Rob Scholte, het schilderstandem Ernie & Bidet, het beeldhouwersduo Mantje/Vlugt en Sonja Oudendijk. ‘De sfeer was: we trekken samen de wereld in’, zegt galeriehouder Van de Ven. ‘Er was een grote solidariteit. Ieder werk moest een nieuwe aanval zijn op, een breuk met het modernisme.’ En, er klinkt wat nostalgie in zijn stem: ‘Als er een opening was, zetten we klapstoeltjes in een oude Renaultbus, en gingen we met zijn allen het land in.’
‘Het was een blije tijd’, vult Van Sinderen met een grijns aan. Iedereen was lekker aan het verven, er waren geruchtmakende groepstentoonstellingen in de galeries Aorta en W139. En het woeste, half figuratieve werk van Klashorst c.s. sloeg goed aan bij de nieuwe kunstkopers. Al snel zaten de eerste kunstenaars in het vliegtuig naar New York. De gouden jaren waren begonnen en bij het tempo van die tijd paste naadloos de drug cocaïne, in Gimmick! ook wel liefdevol neusvertier en Boliviaans natuurschoon genoemd. ‘Achteraf lijkt het wel of de drugs de generatie bepaalt’, zegt Zwagerman: ‘Hasj voor de hippies, coke in de snelle jaren tachtig en in dit decennium XTC.’
Van de Vens The Living Room, inmiddels verhuisd naar de Laurierstraat in de Amsterdamse Jordaan, groeide uit tot een toonaangevende galerie. Een klapper was de eerste grote solo-expositie van Rob Scholte in 1984. Terwijl iedereen nog wild aan het schilderen was, ging Scholte opeens heel precies en realistisch werken. ‘Geniaal’, vindt conservator Van Sinderen ook nu nog. ‘Een kunstenaar die telkens opnieuw iets doet wat je niet verwacht, wat je nergens aan kunt relateren. Dat heb ik maar een paar keer in mijn leven ervaren.’
Nederland maakte via Scholte kennis met het postmodernisme, het onbekommerd citeren uit de kunstgeschiedenis en samplen van bestaande beelden. Nu nogal gewoontjes, maar toen werd Scholte geregeld gekruisigd door de kritiek.
Wil jij iets met je schilderijen? Vergeet het. Er valt niks meer te omver te werpen, te provoceren, te rebelleren. (…) Kunstenaars worden popsterren, man. Popsterren en geldschieters,
zegt een van de hoofdpersonen in Gimmick!. Volgens Zwagerman is postmodernisme een logisch gevolg van het informatie- en beeldenbombardement waarmee de tachtigers zijn opgegroeid. ‘Die generatie is misschien wel vroeger dan ze zou willen opgezadeld met het bewustzijn dat alles al is gedaan. Dat hoor je eigenlijk pas te beseffen als je al een tijdje op weg bent. Dit overbewustzijn werkt cynisme in de hand: als het toch niet uitmaakt, kunnen we radicaal voor onszelf leven.’ Zie hier, de oerimpuls van de yup.
‘Pomootje’ (koosnaam van de Haagse Post) Scholte werd geïntroduceerd bij de invloedrijke Keulse galeriehouder Paul Maenz en vanaf dat moment vlogen zijn prijzen omhoog. Hij trad toe tot de global jet set, alles wat hij aanraakte werd geld waard. ‘Hij moet zich een tijdje koning Midas hebben gevoeld’, zegt een van zijn vrienden.
Voor andere Nederlandse kunstenaars leek het grote geld een kwestie van tijd. ‘Dan stonden we in Keulen op de beurs’, vertelt Van de Ven, ‘en kwam Paul Maenz langs. ”Das gefallt mir auch sehr”, wees hij. Dan was de spanning te snijden.’
Een snedig adagium van het beurswezen destijds:
Jung und modern, das haben wir gern
Maar tegen het einde van de jaren tachtig dreigde de door New York en Keulen gedirigeerde kunstmarkt overspannen te raken. ‘Er moesten steeds opnieuw jonge kunstenaars worden gehyped’, zegt Van de Ven. ‘Want de prijzen van de voorgaande lichting waren inmiddels zo gestegen, dat ze voor speculanten niet meer interessant waren. Ze zochten steeds nieuwe jonge kunstenaars die nog betaalbaar waren.’
Toen Hugo Kaagman in 1988 bij The Living Room kwam, proefde hij de verwording. De vriendschapsbanden van weleer waren geërodeerd door arrogantie en cokegebruik. Er ging, bekent hij nu, een rare wereld voor hem open. Hij vernam stoere verhalen over deals die werden gevierd in Yab Yum. Op kunstbeurzen ontmoette hij schemerige tussenpersonen met stapels duizendjes in hun portemonnee. ‘Je rook de corruptie en het zwarte geld. En er zaten types bij die volledig waren doorgeslagen door het gebruik van drugs.’
Bovendien groeide er wrok tegen Scholte, ‘want hij ging steeds meer verdienen, terwijl het iedereen steeds slechter ging.’ ‘Na een aanvankelijk homogene groep te zijn geweest, was de boel in facties uiteen gevallen.’
Na de beursval in 1987 en de Midden-Oostencrisis in 1990 daalde de veilingomzet van 10 naar 2,8 miljard gulden. Zelfs het motto van Scholte (‘het enige echte aan kunst is de prijs’) voldeed niet meer. De hoge kunstprijzen bleken grotendeels lucht. Galeriehouder Van de Ven, retorisch: ‘Je kunt je natuurlijk ook afvragen of het mogelijk is dat een werk van een 24-jarige kunstenaar die aan het begin van zijn oeuvre staat, een ton waard kan zijn.’
Een aantal kunstenaars uit de jaren tachtig is niet zo’n beste belegging gebleken, erkent Van Sinderen, maar hij vindt het te vroeg om een oordeel over zijn generatie te vellen. ‘De dogma’s van het modernisme zijn op de proef gesteld en omver geblazen. Die ontworsteling, de generatiewisseling, het opnieuw opeisen van vrijheid en je eigen kunst maken, dat is het belang van die jaren geweest.’
Voor één man waren de jaren tachtig in 1990 nog niet voorbij. Rob Scholte heeft bij herhaling verklaard dat de aanslag op hem in 1994 direct voortvloeit uit de vercorrumpering van de kunstwereld, die in de jaren tachtig is ingezet. Geld, coke, jaloezie en de morele verloedering van Nederland zijn de boosdoeners. En zijn vinger wijst beschuldigend naar enkele van zijn oude vrienden.
Hugo Kaagman: ‘De hele boel ging een beetje aan decadentie ten onder. Als die hele hype was doorgegaan, waren er misschien meer ongelukken gebeurd.’

Algemeen Dagblad, 11 april 1998 – 00:00

http://www.ad.nl/ad/nl/4566/Geld/article/detail/461387/1998/04/11/JUNG-UND-MODERN-DAS-HABEN-WIR-GERN.dhtml