Rob Exfield – Ricochet

Op een slof en een oude voetbalschoen kwam hij aan de macht en met even groot gemak houdt hij die macht vast. Het land is niet groter dan een speldenknop, maar de arrogantie van de Minister-President kent geen grenzen. Bibi Netanyahu is de enige politicus, die vloeiend Engels spreekt, alleen al daaraan ontleent hij een gevoel van superioriteit aan alle anderen. Voeg daaraan toe het profiel van de gewiekste opportunist, de gewetenloze demagoog, glad in het debat, niet verblind door visie, neem een stap terug en zie de man: een vacuüm. Terwijl de anderen alle moeite doen om de schijn op te houden, dat ze politieke idealen hebben, besteedt Netanyahu al zijn tijd en macht aan het handhaven van de situatie. Hij blokkeert iedere vorm van vooruitgang en laat geen weg terug open. De Minister-President houdt zijn wereld in een wurggreep.
Israël is in een constante staat van oorlog, de spanning aan de grens loopt weer eens op. Ons konvooi kruipt bergopwaarts naar de donkerste hemel, die ik ooit heb gezien. De sterren heroveren de wereld, van oudsher, in vanzelfsprekende stilte. Ik hang uit het raam van de cabine. De zwoele lucht masseert m’n gezicht. Ik keer terug naar mijn ware grootte. Ik ben een stip. Naast me hangt Herzl voorover op het stuur. Hij beheerst de kunst van het wakend slapen. Zoals zovelen in het land. Ze hebben allen dezelfde school doorlopen. Ik kuch, hij schrikt op, salueert met zijn wenkbrauwen in de richting van het oplichtende asfalt en dommelt halsstarrig weer in. Ik geef het op. Met Herzl praat ik liever niet over politiek.
Ik ben een brokstukje van de Nederlandse baby-boom, een nummer. De hele lichting van mijn geboortejaar werd met één paraafje van de dienstplicht vrij gesteld. Het waren goede tijden, aan alles was een overschot, mijn geluk kon niet op. Het groeiende leger van de hormonen in mijn lichaam paradeerde vooruit in de richting van vrede en vrijheid. Nooit speelde ik met het idee om ander van het leven te beroven, zelfs niet in een koude oorlog. Maar Nederland is ver weg vannacht. Niemand daar weet wat het leven hier betekent. De Hollanders met hun hoekige hoofden, hun hoekige gedachten, hun hoekige benul van de wereld. Niets staat dichter bij Israël dan Israël zelf, daarna volgen de Verenigde Staten. Een maal per jaar schuiven rijke Joden in New York aan voor een feestelijk maal. De baten komen ten goede aan het Israëlische leger, de donaties lopen in de vele miljoenen. Elenore, de vaste gastvrouw van de avond, neemt haar teksten al door. Ik hoor haar aan de andere kant van de lijn. Ik stel me de goed verwarmde en prachtig verlichte zaal voor. De verrukkelijke geur, die door de dienstingang uit de keukens stroomt. De kleur van Elenore’s schoenen. Dan klinkt er gedonder in de verte. De verbinding wordt verbroken. We zijn aangekomen op het uiterste punt, hier begint het niemandsland.
We bevinden ons op de basis van een pantserbrigade. Vannacht is het hun beurt om voor de camera te verschijnen en het ingestudeerde praatje te maken ten overstaan van de goed gevigen in Amerika. De live-uitzending zal worden afgewisseld met beelden van de eenheid in actie. Een simulatie, die van te voren wordt opgenomen. Onze witte tv-truck staat midden op het terrein geparkeerd, een open doelwit voor de vijand zou je zeggen, maar niemand lijkt zich daar druk om te maken. We zijn geïnstrueerd om het open licht zoveel mogelijk te vermijden en waar te schuilen als het luchtalarm afgaat. Langs het hek zijn een aantal hoge betonnen wallen geplaatst, hier en daar liggen grote betonnen pijpen. Maar stel, dat de vijand straks tijdens de luttele minuten van de uitzending het vuur op ons opent, zullen we dan in de lucht blijven? Als het aan de regisseur ligt, zeker wel. Wij zijn er niet zo zeker van en lopen te morren.
Herzl trekt een zak Bamba open. De gepofte pinda’s zijn razend populair in het land. Iedereen is met ze opgegroeid, niemand zal ze afslaan, er wordt gesproken van een nationaal symbool. De klaarblijkelijk uitgehongerde soldaten drommen samen om een handje vol te vergaren. Herzl straalt.
Er steekt een windje op, het wordt eindelijk koeler. De vier uitverkorenen treden in volle uitrusting aan. Ze willen hun teksten oefenen, ik speld ze losjes hun microfoontjes op. De held van de avond is Brandon, een jonge immigrant uit Cleveland, van scholier omgetoverd tot commandant. Hij heeft het leven gered van de dikke en de dunne, dat zijn die twee, die nu naast hem staan. Brandon lacht onophoudelijk, hij geeft kennelijk graag zijn mooie witte tanden bloot. Zijn atletische postuur staat in sterk kontrast met dat van zijn vervormde vrienden. Deze lucifer draagt veel te grote kisten, hij trekt steeds zijn schouders op, alsof hij zich daardoor kleiner en breder kan maken. De dikke daarentegen lijkt berusting te hebben in het biologische ongeluk, dat hem is overkomen, hij knort er vrolijk op los. Zoya, een blondine van Russische origine, vertegenwoordigt de meiden in het kamp. Ze heeft onvoorstelbaar mooie ogen, die slechts kilte uitstralen. Zoya sluit de rij. Opnieuw wordt contact gezocht met Elenore, na wat gekraak klinkt haar opgewonden stem. Brandon beantwoordt haar vragen als een automaat en grijnst zelfverzekerd naar de lens. Zijn Engels is natuurlijk uitstekend, in tegenstelling tot dat van de anderen. De dikke en de dunne staan ongelukkig te hakkelen en raken steeds de tekst weer kwijt. Ook Zoya is een en al onzekerheid. Elenore spoort ze aan. Maar net als ze een tweede ronde willen beginnen, schalt plotseling het alarm. Binnen een tel is de hele basis in rep en roer. Vanuit alle hoeken komen de soldaten aanrennen, een deel gaat de kant van de pantserwagens op, anderen zoeken dekking. Wij, rond de camera, staan aan de grond genageld in een absurd tableau vivant. Als konijnen gevangen in het licht, bewegen we ons niet. Ik ken deze scenes uit films, uit verhalen. Maar de realiteit is sneller dan haar schaduw, plotseling knalt ie naar binnen. Brandon kijkt me smalend aan. Hij doorziet me. Hij doet of het dreigend gevaar hem niet deert. En Zoya lacht met hem mee. Dan klinkt het signaal opnieuw. Het blijkt slechts een oefening, dagelijkse kost voor Brandon en de zijnen. Met gemak pikt hij de draad weer op. Ik kijk naar zijn zelfingenomen tronie. Wat is er verkeerd aan?
Het is nu de beurt aan Zoya Lieberman, de mooiste soldate van de basis. Elenore giert het uit. ‘Nee, geen familie van de nieuwe Minister van Veiligheid’, stamelt Zoya. Het schaamrood op haar wangen kan de pret in New York niet drukken. Elenore rekt de grap tot de misselijkheid erop volgt. Zoya is een en al verontschuldiging. Haar ijzige ogen tranen, ik heb met haar te doen. Een half uur later zie ik mijn kans schoon. De repetities zijn afgelopen, de kostbare satelliet verbinding is verbroken, de militairen rukken in. Op zoek naar de enige plee, die de basis rijk blijkt te zijn, ontwaar ik haar zittend op een muurtje. Met een vriendin neemt ze haar tekst door, haar Russische accent klinkt modder zwaar. Ze vraagt me om een sigaret. Ik trek een vies gezicht, ze moet lachen. ‘Rook je echt? Tabak?’, vraag ik. Ze knipoogt, ‘Alleen als het moet.’ Ze loopt een stukje met me op. De joint in mijn borstzak heeft op dit moment gewacht. Op het exercitie terrein wordt intussen alles in gereedheid gebracht voor onze opnamen. De assistenten stellen ontelbare camera’s op, de lichtmannen slepen zware spots en zelfs een gigantisch zoeklicht aan. Het geluidswerk daarentegen zal eenvoudig blijven, de aard van de zaak is lawaai. Ik neem de tijd met Zoya.
Zoals ieder jaar komt Recanati ons juist tijdens deze productie opzoeken. Hij is net terug van een snoepreisje naar de andere kant van de oceaan en moet nu onze zijde inspecteren. Vannacht mag er immers niets fout gaan, er staat te veel op het spel. Het tv bedrijf verdient een prachtig percentage van het gecollecteerde geld, bovendien gaat het om zijn persoonlijke reputatie, het gezicht van de natie en allerlei politieke belangen, waar zelfs hij geen weet van heeft, maar die zeker bestaan, daar in het duister. Recanati knippert met z’n ogen. Zijn dunne vingers maken zijn bril schoon. Als baas hoef je maar een ding echt te kunnen: doen zonder te kijken. De regisseur biedt hem een plek aan achter het controle paneel.
‘Hij is er vroeg bij,’, zegt mijn collega, ‘zeker een idee van zijn vrouw’. Samen rollen we een extra lange geluidskabel uit over het terrein. Ik antwoord niet, mijn hoofd is nog bij Zoya. Mijn gedachten hangen aan een touwtje. In de vuurkegel van die sigaret wilde ik blijven. Zeker nu het vette druppels begint te regenen. Ik inspecteer de microfoon en schroef hem vast op de top van de telescopische boomstick. Als het circus straks losbarst, moet ik overal bij kunnen komen zonder zelf in beeld te verschijnen. Dat wordt ploeteren. De regen houdt aan. Ik kijk naar de modder op m’n gympen. Het is niet anders.
Hooggeëerd publiek, komt dat zien, komt dat zien! De regisseur begint te gillen. Er is geen ontsnappen aan. Als machinegeweer vuur schieten zijn orders door de intercom. Hij zit in mijn kop, hij gaat er rustig voor zitten. Met de adem van Recanati in zijn nek, gaat ie tot het uiterste. De cameramannen rennen als gekken tussen de opstartende pantserwagens door. Zwarte rook slaat ze in het gezicht. Recanati heeft zojuist persoonlijk het startschot gegeven voor deze namaak oorlog. Op zijn teken is de sirene afgegaan. De soldaten stonden al klaar, in volle uitrusting, de scramble kon niet sneller. De reptielen zetten zich abrupt in beweging, alsof wakker geschud door het helle licht van onze spots, hun geraas is oorverdovend. De regisseur roept: ‘Geluid!, geluid!’ . Ik sta te dromen. Door de modder ren ik nu zo goed en kwaad als het gaat achter de camera’s aan. Nog even en de belichting trekt vijandelijk vuur. Zo dicht op de grens kan het niet missen. Ik vloek. Dit is absurd. De pantserwagens rijden kris kras door elkaar, de chauffeurs maken er een potje van. Zo gaat het kennelijk in de oorlog. Op de rug van zijn persoonlijke krokodil flitst de grijns van Brandon naar de kijkers in Amerika. In Hollywood doen ze het niet beter. Ik word duizelig. Ik stap het beeld in! Nee, dat doe ik niet! Ik ben bang om uit te glijden. Ineens moet ik weg. Er doemt een heuveltje op. Ik strompel naar boven en houd me aan mijn boomstick vast als aan een vlagloze mast. De microfoon wijst in de verkeerde richting, maar met de helse herrie van de rondom me voort ploegende monsters maakt dat niet meer uit. En dan komt er plotseling een eind aan het spektakel. De regisseur onderbreekt de opnamen. Ik zoek koortsachtig naar mijn sigaretten. Mijn knieën knikken. Ik hap naar adem. Recanati komt op me af. Kennelijk heeft hij wat te zeggen. Maar waarom juist tegen mij? ‘He, jij daar!, kom onmiddellijk naar beneden!’ Ik doe of ik hem niet hoor, het helpt niet, hij heeft het echt op mij gemunt. ‘He, kom daar ogenblikkelijk vanaf!’ Ik kijk naar de microfoon op mijn stok, ik kijk naar mijn voeten. Ik haal mijn schouders op en doe wat me wordt gezegd. ‘Ben jij wel goed wijs, weet je wel wat je doet?’ Zo slecht was mijn werk nu ook weer niet, denk ik nog, maar dan volgen mijn ogen zijn uitgestoken lange vinger. Hij wijst op de heuvel, de plek van mijn redding. Ik neem een trek van mijn sigaret en kijk hem onbegrijpend aan. Hij geeft geen krimp en blijft wijzen. Met gespeelde tegenzin draai ik me nogmaals om. En dan pas zie ik het bord. Grote duidelijke letters, een koe kan het lezen: “LEVENSGEVAAR!”, “OPEN VUUR VERBODEN!” . Ik heb staan ‘boomen’ op de gigantische munitie opslagplaats van de basis. Mijn collega’s drommen samen, ook de soldaten komen eraan. Mijn gympen zijn doorweekt en zwaar. Ik lach maar met de hele club mee. Wat een lol, er komt geen einde aan. Ik kan wel door de grond zakken.
Bij de tweede kop zwarte koffie begin ik eindelijk te ontnuchteren. Met een droge plof trekt Herzl nog eens een zak Bamba open. Die is helemaal voor ons alleen, de hele basis is gaan slapen. Het is koud geworden, we zoeken beschutting onder het afdak van een van de barakken. Met niets om handen en drie uur wachten tot het begin van de uitzending te gaan, geef je je al gauw over aan dingen, die je anders nooit zou doen, tv kijken bijvoorbeeld. Gelukkig hebben we die hier niet. Ik begin gulzig van de Bamba te eten, terwijl ik de zak intensief bestudeer. Ik zie niets. Het is lucht met een smaakje. Voor je het weet is het op en voel je je leeg en open je een nieuwe zak. Bamba wordt gepersonificieerd door de figuur van een tienerbaby, met een luier van blauwe spijkerstof, soldaten kisten en een rode drol vormige kuif op een kale kop, die altijd lacht. Kraal ogen. Deze keer op rolschaatsen. Ik kijk op. Herzl zit te snurken. Mooi zo. Ik heb het rijk alleen. Ik luister naar het geruis van de wind in de struiken en de vreemde geluiden, die uit de duistere verte, van de andere kant van het hek, komen. Ik luister lang. Het stopt met regenen. Ik blijf luisteren. Ik houd de wacht.
‘I want to thank you personally and on behalf of the platoon for the donations you have made last year. We were able to build a new toilet block, a new washing-room and new showers. It certainly has upgraded our situation here, near the boarder.’
‘Oh, I am happy to hear that Brandon, you certainly deserve those improved conditions, as all of us here in New York would agree…’
(Applaus)
‘And how can we help you this time, Brandon?’
‘Well Elenore, what would you say about a sauna?
(Gelach, Elenore het hardst. Hoe krijgt ze het na zoveel oefeningen van de tekst toch steeds weer voor elkaar?)
Ik kijk naar Zoya. Ze ontwijkt me. Ze is nog jong, een kind. Brandon stelt haar voor aan de kijkers. Het verhaal gaat zo: in de oorlog van de vorige zomer is hun krokodil door een granaat geraakt. Brandon wordt van de commando toren weg geblazen en belandt in de bosjes. Vandaar ziet hij het beest in vlammen opgaan. Zonder een seconde te verliezen springt hij terug op het kokende staal en trekt de dikke en de dunne door het luik naar buiten. Onder dekking van Zoya ontsnappen ze aan een wisse dood. Onze Russische heldin leegt het ene na het andere magazijn op de onzichtbaar blijvende vijand. De schade blijft beperkt tot kleerscheuren. En daar staan ze dan: de twee clowns zwaaien overdreven naar de camera, Zoya bloost. Een goed moment om ons speelfilmpje te vertonen. De regisseur drukt op de knop. In New York wordt het stil. Of hoor ik toch het gekletter van bestek? We wachten een volle minuut. In het oosten licht de hemel op. Alles lijkt een droom. We zijn aan het eind van onze krachten.
Recanati staat tevreden op. Hij maakt zijn bril nog eens schoon en stapt de controle kamer uit naar buiten, de nieuwe dag in. Hij ziet ons aan de slag. Niemand kijkt op, of om, of terug. Zodra we naar huis kunnen gaan, krijgen we vleugels. Ik trek mijn kabels uit de modder en verzamel een eindeloze hoeveelheid uitrusting stukken. Er komt toch nog een heleboel bij kijken, zo’n uitzending van een paar tellen. Het belangrijkste is, dat het rustig is gebleven, ons werk heeft de vijand niet gewekt. Zouden ze weten hoeveel geld er met de productie gemoeid is, hoeveel het Israëlische leger eraan verdient, dan zouden ze ons zeker een poepje laten ruiken. De moderne oorlog, ik snap er kennelijk het fijne niet van. Maar ik verwacht geen antwoorden, ik wil hier alleen maar weg. Brandon staat zijn paar minuten ‘fame’ te vieren, Zoya hangt om zijn nek. De dikke en de dunne snappen er niks van, net toen ze voor de camera aan de beurt zouden komen, besloot New York ze te schrappen. Kennelijk wilde Elenore het pijnlijke moment vermijden en geen risico lopen met hun tekortschieten in de tekst en de taal. Hun optreden bleef dus beperkt tot glimlachen en als levend bewijs dienen voor Brandon’s heldhaftigheid. Zoya kwam er beter vanaf, de grap over haar familienaam bleef haar bespaard, ook al scheelde het maar weinig. Ik hoorde de aarzeling in Elenore’s stem. Ze speelde even met het idee. Maar zacht geworden door haar geflirt met Brandon, liet ze het schot voor open doel liggen. Opgelucht beantwoorde Zoya haar simpele vragen op een zelfverzekerde en vrolijke toon, haar accent leek haast verdwenen.
Ineens gaat de hele installatie tekeer. We zijn nog maar net begonnen met het volladen van de TV truck als de hel losbarst. En het is om het echt deze keer. De hele reptielen-vloot komt als bij toverslag tot leven, het gegier van de motoren verscheurt de illusie van de ochtend. Er is geen verschil tussen dag en nacht in tijden van oorlog. Dat wil zeggen: voor de soldaten. Wij kijken elkaar vragend aan. Het alarm jankt door. Mijn collega maakt een gebaar: zullen we doorgaan? En dat is wat we doen. Want alles went, zelfs gevaar.
Herzl geeft vol gas. Onze witte truck steigert als een paard. We schieten uit de modder. ‘Van hier in een rechte lijn naar Tel Aviv, zonder stoppen!’, roep ik. We scheuren over het exercitie terrein, het hek staat wagenwijd open. En dan krijgt hij een ingenieuze inval, Herzl zet een zigzag beweging in. Ik vlieg van links naar rechts. Ik stoot met m’n hoofd tegen het dak van de cabine. Herzl is slim. Ik schiet in de lach. Daarom wil ik het met hem niet over politiek hebben. We bereiken de hoofdweg, eindelijk remt hij af. Het is hier verboden in te halen, dus laat hij z’n strategie maar varen. Binnen een kwartier zijn we buiten de oorlogszone. De weg terug is één lange afdaling richting het zuiden. De zon knippert onaangedaan tussen de bergen en de boomtoppen. De wereld is mooi, er is zoveel te zien. Ik steek m’n neus uit het raam en ruik de frisse ochtendlucht. Maar Herzl ziet het kennelijk anders, hij jakkert maar door, zonder een woord te wisselen. Misschien heeft hij gelijk en zit de duivel ons op de hielen. Er schroeit iets.
Aan de voet van de laatste berg komt onze dolle mans rit tot een einde. We naderen het benzinestation. Herzl wil koffie, en natuurlijk iets eten. Door te eten sticht hij vrede in zijn wereld. Je kijkt naar een verse warme croissant en de oorlog is weg. We rollen de beschaafde wereld binnen. Ik schiet rechtop in mijn stoel. Want ik voel het, er is hier iets gaande, iets is niet in de haak. Bij de aanblik van onze truck zet de hele uitspanning het op een lopen: chauffeurs en passagiers laten hun voertuigen achter, verkopers en bedienden, ze vluchten alle kanten op. Ze maken onbegrijpelijke gebaren. Ze schreeuwen ons iets toe. We kunnen het niet verstaan. ‘Stop onmiddellijk!’. Herzl doet wat ik zeg. Er is vast een terreuraanslag gaande. Stel je voor, staan ze ons hier op te wachten, net toen we dachten, dat we veilig waren. Herzl opent het portier. Er slaat een walm verschroeide lucht naar binnen. We springen de cabine uit. Vanonder de truck druipen vlammen naar het asfalt. ‘We staan in brand, ze hebben ons geraakt!’ Herzl maant me tot kalmte. Nu zijn de rollen omgedraaid. Hij klimt terug achter het stuur en rijdt onze brandhaard het pompstation uit. Of hij stom is, of een held, is moeilijk te zeggen. Klaarblijkelijk is de grens vaag en zijn de verschillen te verwaarlozen. Ik sta weer eens te beven. Herzl spuit drie of vier blusapparaten leeg tot de laatste rook is opgetrokken. Wat blijft is de misselijkmakende stank van verbrand rubber. Ik kijk sprakeloos toe. Herzl vat het voor me samen. Hij heeft tijdens de afdalingen de remmen misbruikt, ze hebben het begeven, de olie is in de fik gegaan. Nog even en de truck was met haar kostbare lading en al te midden van het volle pompstation tot op de grond toe verkoold. Dat zou me een klap hebben kunnen geven!
Herzl is helemaal wakker. Hij belt Recanati uit bed voor raad. Die zegt hem bij de truck te blijven tot de aankomst van de takeldienst. Voor mij bestelt Herzl een taxi. We bevinden ons in het midden van nergens, maar de luxe Mercedes rijdt bijna ogenblikkelijk voor. Ik omhels Herzl ten afscheid, dat doe ik niet vaak. Vanaf vandaag zijn we door het lot verbonden, hij stopt me op het laatste moment nog een zak Bamba toe. Ik vlijt me uit op het leer van de achterbank en snuif diep. ‘Tel Aviv, alstublieft.’ ‘Geen probleem.’, zegt de chauffeur en schakelt bijna in een klap door naar de hoogste versnelling. ‘We zijn er zo.’ Dat vind ik welletjes, want we hebben minstens nog een uur te gaan. Hij is een Arabier, een Palestijn, we spelen kat en muis. Zolang hij maar niet wil weten, waar ik zojuist vandaan kom, wat ik in de nacht heb gedaan. Ik kijk naar de Bamba zak op mijn knieeën. Heel even doet de tiener baby me aan Bibi denken. Netanyahu is de naam. De gepofte pinda. ‘Heb je trek misschien?’ Ik steek de zak naar voren. Hij slaat af, zonder te kijken. Mijn chauffeur heeft haast. Met bijna tweehonderd kilometer per uur blijft hij met gemak hangen op de linker helft van de drukke snelweg. Ik weet het. Hij is een roekeloze zelfmoordenaar. Ik sluit m’n ogen. Wat kan er vandaag nog fout gaan?