Rob Exfield – Onaantastbaar

3
‘Als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje’, vat mijn moeder het leven, dat nog voor me ligt, samen. Verdriet is de hoogste vorm van geluk. Ik vecht er tegen, maar het blijft zo. De walgelijke, tegennatuurlijke omkering van emotionele grootheden, waaraan mijn ziel ten slachtoffer valt, als aan een zichzelf voedende ziekte, gif en medicijn tegelijk, heb ik aan mijn schepper te danken. Hij vindt het beter om mij in te delen bij de allerzwaksten en legt mij derhalve in mijn moeders schoot. Aan haar borst slaat het virus op mij over. Haar zelfmedelijden, dat ik zo verafschuw, krijgt in mij gestalte als een tweede natuur, een schaduw, waaraan ik niet ontsnappen kan. ‘Er is geen hoop op verlossing, behalve door de liefde tussen moeder en kind’, zegt ze. Maar, terwijl ze mijn onvoorwaardelijke liefde afdwingt, is haar liefde voor mij niet sterk genoeg om haar de lijdensweg, die het bestaan is geworden, te besparen. We zijn hulpeloos. Ik laaf me aan hetzelfde beekje in het tranendal en mijn zelfbeklag werkt verslavend. Ik ken geen sterkere emotie dan die van het plotseling omslaan van het weer, de huilbui bij heldere hemel, de klamme hand om het hart, de brok in je keel, de dissonante stemming van mijn snaren. Echt geluk is onverdraagbaar.
En niemand kan me helpen, want…
‘Als het goed met je gaat, zie je ze. Maar als je ze echt nodig hebt, zijn ze in geen omstreken te bekennen.’ Vriendschap is een hachelijke zaak, je moet vooral niet over één nacht ijs gaan. En met het komen van de dooi, straks, valt haar schone schijn nog te bezien. Mijn vader wantrouwt iedereen, behalve zichzelf. Hij spreek uit ervaring. Kinderen van mijn leeftijd vormen geen uitzondering. En als ze toch door de beugel kunnen, dan zijn hun ouders wel fout. Of die zijn “van het kerkie”, of het zijn “papen” of ronduit “kapsoneslijers” of criminele asocialen. Ze gaan op voorhand aan de schandpaal. Driftig smoort hij mijn verwachtingen in de kiem, zijn volle gewicht gooit hij op me, om mijn tegenstand te verpletteren en zijn gelijk te krijgen. Alleen in afzondering kan ik, net als hij, een goed mens zijn. En een weerwoord heb ik niet. Wie zou het wagen zijn vader te verloochenen? Waar haal ik de moed vandaan?

2
Mijn “default” gaat als volgt te werk: hij maakt een vriend, door wie hij zich vervolgens laat verraden. Hij wendt zich af in zelfbeklag. Dan haalt hij de woede binnen en geeft zich over aan een groeiende wraakzucht, die hem alleen maar krachtiger maakt. Hij zal zijn gram halen, voor verontschuldigingen is het te laat, er is geen weg terug en hij is onvermurwbaar. Op die vierkante meter van zijn éénmansland is hij zowel onderdaan als dictator.
Denkbeeldige vrienden daarentegen zijn onvervangbaar, vooral zij, die ik tot persoonlijke held heb uitgeroepen: de onaantastbaren. Die bestaan echt, maar in het werkelijke leven ga ik ze liever uit de weg. Stel, dat zij me hun vriendschap niet waard vinden, dat ik ze niets te bieden heb, dat ik te licht van gewicht wordt verklaard. De gedachte, dat ze mijn gedroomde versies door hun gedrag dusdanig in gevaar brengen, dat ik de ingebeelde kameradie moet laten gaan, is ontoelaatbaar. Of stel dat ik er getuige van ben, dat ze elkaar in levende lijve ontmoeten en, in tegenstelling tot mijn verhaal, helemaal niet met elkaar overweg kunnen. Er zijn erbij, die zo verblind zijn door hun eigen reflectie, of juist zo scherpziend, door het ontbreken daarvan, dat ze elkanders aanwezigheid absoluut niet dulden. Ik kan ze niet zomaar hun gang laten gaan. Ze vormen immers samen mijn skelet, te lang heb ik me in ze gespiegeld, zonder hun aanwezigheid, val ik uit elkaar.
Als een mot fladder ik rond het gloeiende lamp bolletje. Daar beneden heeft mijn hele entourage zich in de kamer verzameld. Alle stoelen zijn bezet, een deel zit op de rand van mijn bed, anderen staan rond de deur en bij de ramen. Zo min mogelijk meng ik me in de gesprekken, die de onaantastbaren onafgebroken voeren. Ik luister er liever naar, en dat is niet zomaar. Vaak spreken ze door elkaar, alsof ze elkaar niet horen, vallen elkaar in de reden, zonder er acht op te slaan. Ze vertellen over dingen, die ze hebben gedaan, afzonderlijk of samen. Ze beelden de zaken uit, die ze van zo dichtbij hebben bekeken, dat het ze sprakeloos heeft gemaakt. In de wirwar van hun woorden en gebaren, volg ik een dunne, rode draad, die oplicht zolang ze het onder elkander eens zijn en als één man spreken. Vaak hebben ze het over mij en gaan volledig voorbij aan het feit, dat ik erbij ben en ieder woord kan horen. In de meeste gevallen heerst een honende ondertoon. Enkele keren juist een jubilerende. Samen vormen ze de heren het tribunaal, dat voor mijn geweten doorgaat. Door het koor van hun stemmen tussen mij en de wereld te schuiven, kan ik alles wat me overkomt en waar ik voor kies, éénduidig verklaren. Ik ben nooit alleen, hoewel de waarneembare werkelijkheid het tegenovergestelde doet vermoeden. De afwezigheid van getuigen biedt me een grenzeloze speelruimte. Ik voel me aan niets en niemand iets verschuldigd, behalve aan mijn onzichtbare vrienden. Wij hebben met elkaar gemeen, dat we tegelijkertijd leven en dus onlosmakelijk samen de geschiedenis in gaan. Zij op het voorfront – geen woorden maar daden – en ik in mijn gepantserde verbeelding.
Met mijn uiterst draagbare sociale leven is het makkelijk reizen. Ik ben de uitgelezen persoon voor een definitieve emigratie naar een verre woestijn, waarin ik spoorloos kan verdwijnen. Maar in de parallelle werkelijkheid van een zon overgoten leegte heersen nieuwe normen en waarden, weinig van wat ik voorheen geloofde, houdt zich er staande. En omdat ik weet, dat ik nooit meer terug naar huis zal gaan, worden de onaantastbaren er zwaar op de proef gesteld. De meesten van hen zijn kunstenaar: danser, schilder, schrijver, dichter, toneelspeler of muzikant, hun werk valt in het niet of hun beweringen blijken ontoereikend, vergeleken bij de spanwijdte van de nieuwe sterrenhemel boven mij. Hun stemmen verstommen, de dagen verstrijken en tenslotte verdwijnen zij. Ik ben een vrij mens, zij het zonder bescherming en uiterst kwetsbaar.

1
Maar dan sterft mijn vader. Of eerder: wordt verlost van de bestraffing, die de almacht voor hem heeft uitgedacht. En mijn moeder zit daar, moedeloos, omdat zij haar spiegelbeeld heeft verloren. En ik voel een leegte groeien in mijn hoofd, die als onvoorwaardelijke liefde kan worden opgevat. Klinkklaar hoor ik er mijn eigen stem. Voor mijn vader heeft de tijd opgehouden te bestaan, de omwentelingen van de aarde om de zon tellen niet langer. Zijn universum is nu neutraal. En herinneringen aan hem dringen zich niet langer op, ze vallen nu samen. Het plaatje is totaal.

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Rob+Exfield