Rob Exfield – Kickstart

Er is een zone in het bewustzijn, waar de mens zichzelf in totaal spiegelbeeld zien kan, dat wil zeggen: een spiegelbeeld van het bewustzijn zelf, in al haar naaktheid, in al haar beperktheid. Een punt, ver van het lichaam. Het verste punt, dat je zonder lichaam kunt bereiken. Zoals de plek waar en het tijdstip, waarop je geboren bent. Zoals de plek waar en het tijdstip, waarop je een afspraak hebt lopen met de dood. Om de boel bij te praten.

Ik slaap nog.

Onze camera’s doen wonderen. We hebben de wereld in handen. Wie voor onze lens terecht komt, is zichzelf niet langer de baas. In de ban van wat fout kan gaan, de black outs, de versprekingen, de verkeerde bewegingen, de valpartij, verstijven hun gedachten en worden ze slaafs. Een gevoel van macht maakt zich van ons meester. Waarheen we ons oog ook draaien, bieden ze zich schaamteloos aan. Ze kunnen de verleiding niet weerstaan. De spiegeltjes en de kralen. We banen ons een weg rond de samenstromende massa. We rennen van hot naar haar. Ze komen achter ons aan.

Ik moet wakker worden.

We zien de sterren. In alle soorten en maten. De pasgeborene en de stervende. De dubbele, de pulserende en de stralende. De schietende, de vallende en de dwalende. Uiteindelijk spatten ze uiteen of storten ze in elkaar. We zien de sterren opkomen en ondergaan. Zelfs voor de grootsten is de roem van tijdelijke aard. In hun geval wordt ons werk vermakelijk. We lachen ons kapot, als er weer eens ééntje in een direkte uitzending onderuit gaat. Want des te groter de schade, des te onvergetelijker is de grap. En lachen houdt ons gaande. Soms heeft onze voorpret een bezwerende kracht, alsof we het ongeluk ermee over iemand kunnen afroepen. En ook Mahler zal de dans niet ontspringen. Eén dag voor zijn tachtigste verjaardag voert de chirurg zijn allerlaatste open hart operatie uit. De patiënt is een kleuter. Live op tv. Voor een goeie grap is het nooit te laat.

Ik ben wakker geschrokken. Als ik geen koffie drink, kom ik nog op tijd aan.

Het ziekenhuis hangt van de donaties aan elkaar. Iedere hoek is aangeraakt door een verre gulle hand. De verdiepingen zijn bezaaid met gedenkplaten en dankbetuigingen. Hele vleugels zijn naar de goedgevigen vernoemd. Ik blijf hangen voor een vergulde muur en mompel de namen. Esher port me in de rug. ‘Sta je te slapen?’ Zijn nerveus gillend stemmetje teistert de nog uitgestorven aankomsthal. Een patiënt in een rolstoel, met in zijn schoot een kuis gesloten gehouden pakje sigaretten, zit ons met dorre ogen aan te staren. ‘Ik heb de tijd’, wil ik hem zeggen, ‘alle tijd van de wereld. Echt waar.’ Maar ik blijf mijn tong de baas.

We beginnen te sjouwen. Op de bovenste verdieping van het gebouw strekken zich de operatiezalen uit. We laden de vrachtlift af met onze camera’s, de monitors en de geluidsapparatuur. Ik loop de waslijst na. Mijn handen zijn nog zwart van de kabels, die we eerder vanaf het dak naar boven hebben getakeld. Het regent daar pijpenstelen en de rand is glad. Op de heuvel tegenover staat het leegstaande kantoorcomplex van Grüß Gott Fernsehen. Daar hebben we, nog geen vier uur geleden, diezelfde kabels vanaf een even hoog dak naar beneden laten zakken. Het is een kleine wereld en de tijd zijn we kwijt. Die hebben we verkocht aan Esher. “De kruidenier”, zoals we hem noemen, staat zijn winst uit te tellen op de productie van gisternacht. Ons harde werk is hem door de Heer zelf, in de vorm van zijn hoogsteigen televisiestation uit Oostenrijk, in ruisende dollars uitbetaald. Ons loon blijft karig. Maar niemand klaagt. Waar vind je zulk werk vandaag? En Esher houdt ons aan het lijntje. Onze nachtrust is een verliespost. Eén misstap en we zijn gevlogen. ‘Als je iemand zou kunnen vermoorden om er ongestraft mee weg te komen, wie zou je dan kiezen?’, vraagt Gidon grijnzend. Hij heeft mijn gedachten gelezen. Maar ik houd wijselijk mijn kop. Gidon eigent zich God toe en draagt sinds kort een keppeltje. Voor ik het weet leest hij me een theologische les. De lift stopt op de verkeerde verdieping en haar zware deur schuift steunend open. Ik werp snel een blik op het bordje naast de knoppen. Wat heeft de afdeling Oncologie te bieden vandaag?

De vier Bee Gees van Grüß Gott Fernsehen zijn in niets veranderd. Hun goed gekapte lange haar en de elegantie van hun danspasjes blijven belachelijk. Ze kondigen al zingend het einde van de wereld aan. De apocalyps die zich binnenkort zal voltrekken en de verlossing daarna. Hoe ze stuk voor stuk heten, blijft me steeds maar ontgaan. Hun namen lijken verdacht veel op elkaar. Alleen Ruby zal ik niet vergeten. Die zit op de eerste rij van het vaste publiek, dat met het circus meereist. Terwijl de rest van de halvegaren er alleen maar op achteruit gaat, ontwikkelt haar lichaam juist steeds mooiere lijnen. Vijf jaar geleden, toen ze aan de zwakke hand van haar zieke moeder meekwam, zaaide haar verschijning op de set al verwarring. Onder de vooruit zienden natuurlijk. En nu de belofte zich voor het ongelovige oog van onze camera’s waar maakt, kan ik haar niet langer uit mijn kop krijgen. Hoe kan zoiets moois verloren gaan, straks met het Noorderlicht verdwijnen, terug geflitst naar haar ondergesneeuwde dorp? Ik zou haar graag apart nemen en uitleggen wat er fout is aan haar wereld. Ik hoop de kans te krijgen. Zoals alle anderen hier. Was het alleen maar, om haar te beschermen tegen wat zij haar willen zeggen. ‘Ze is een hoer’, schimpt Gidon. Als Ruby joods zou zijn, dan zou hij zeker anders piepen. Voor bekeerlingen als Gidon maakt dat joods zijn alle verschil. Hij kan niet nalaten om af te geven op wat hij zichzelf ontzegt. Hij gunt haar aan niemand anders.

Ruby heeft een onderonsje met de producent. De ongeneeslijke ziekte van haar moeder is een onmisbaar decorstuk van de show. Het verschrompelde appeltje doet straks een rechtstreeks verslag van haar strijd om het leven. Ze getuigt hoe haar onwankelbare geloof in de Bee Gees haar gaande houdt. En van mij mag het zo blijven. Want haar dochter maakt al het lijden waard. Het ellenlange openingsgebed, waarbij de vier troeteldieren elkaars handen wel heel lang vast houden, bereikt haar hoogtepunt in een opgelucht halleluja. Het half dode publiek valt plichtsgetrouw in. En dan is het moment daar voor de eerste gymnastische oefening. Om de show te reanimeren, voor er echt slachtoffers vallen. Als ware MTV talenten vegen de vier de dansvloer met de kijkers aan. En zingen, dat ze kunnen! Het hele thuisland klapt mee. Dat het playback is, kan niet deren. Onze lichtman gaat met de faders te keer, alsof de Heilige Geest zojuist in hem is gegleden. De rook van de joint, die hij heeft gerookt, zweeft hoog boven de coulissen. ‘Welkom bij het Eurovisie Songfestival!’, brult Gidon. Hij kan het sprektakel niet langer verdragen. Zijn spot is een schot op open doel. De lachers liggen onmiddellijk aan zijn voeten. En het programma is nog maar nauwelijks begonnen.

‘De vorige keer was al de laatste keer!’ gilt Esher in zijn mobieltje. Hij komt opzettelijk naast me staan en staart boos naar mijn handen. En ik zit toch echt te poetsen! We desinfecteren de apparatuur, die straks de operatiezaal binnen gaat. De lichtman heeft zich kennelijk verslapen en nu is de hele productie in gevaar. Esher kookt van woede. Ik voel de alcohol op mijn vingertoppen vervliegen. Ik ben blij, dat ik vrijuit ga. Aan de andere kant van het grote glas wordt alles in gereedheid gebracht voor de historische operatie. Het gerucht gaat, dat Mahler zich al in het gebouw bevindt en dat het gevaar dus langzaam dichterbij komt. We moeten voortmaken. Zijn staf is in rep en roer. De verschijning van hun meester kan straks in alle richtingen uitpakken, afhankelijk van zijn bui. Die zou nu goed moeten zijn, met de eer, die hem vandaag te wachten staat. Daar is geen ego tegen bestand, zou je denken. ‘Waar hangt zijne majesteit toch uit? Zeker nog even langs bij zijn collegae van de plastische chirurgie’, hoor ik de hoofdzuster honen. Zij heeft haar hele carrière in zijn dienst gestaan. Nu kijkt ze even in de spiegel en trekt een gekke bek. Dan deelt ze ons de groene plunje uit. Een broek, een hemd, een mutsje en de papieren overschoenen. We zijn haast niet van echt te onderscheiden! Gidon vraagt zich af, of hij zijn keppeltje onder of juist op het haarnetje moet dragen. ‘Als ik U was, dan zou ik de rebbe even bellen, confrère’. Neuman neemt hem in de maling. Ze passen samen de loodschorten aan, die ons moeten beschermen tegen de röntgenstraling. Ik krijg trek in een sigaret en begin het terrein te verkennen. Dat hebben wij rokers, altijd op zoek naar frisse lucht. Ik inspecteer de kamertjes, de hokken en de kasten aan het eind van de gang. Ik probeer de ramen. Geen as kegeltje te bekennen. Geen kiertje. Geen spoor van pyromanie. Het wordt dus nog een lange reis, samen met personeel, patiënten en bezoekers in de lift, helemaal naar de begane grond, buiten, met een verzwaard geweten. Omdat ons werk vandaag geen gaatje laat. Ik waag het erop.

De blondste Bee Gee heeft zich uit de voeten gemaakt. De overgebleven drie doen de ronde in een interview met de gemaskerde man uit Afrika. Zijn gezicht is door brandwonden zo verminkt geraakt, dat hij het liever verborgen houdt. Het is de prijs, die hij heeft betaald om in Christus te geloven. Islamieten zijn daar makkelijk in. Nu toert hij de religieuze evenementen af om zijn verhaal te verkopen, je ziet zijn leren kop in iedere show. Intussen ren ik samen met Easy, onze hyperactieve cameraman de trappen op door het lege gebouw. We gaan de dartelende Bij achterna. Er komt geen einde aan de besteiging. Ik voel steken in mijn borst, ik raak buiten adem. Onze voetstappen klinken hol door het kale beton, waaruit de tempel van God blijkt te bestaan. Behalve op de zevende verdieping dan. Daar is een aanvang gemaakt met het inrichten van een heus kantoor. De vodden en werkschoenen, die er door de bouwvakkers zijn achtergelaten, verraden haastige spoed. De bedrading van de computers en telefoons hangt los over de rand van de tafels. Ze gaat nergens naar toe. Ik ontwaar er papierwerk, een dikke bijbel, familie foto’s en een paar cactusplantjes. De oplichters hebben aan alles gedacht. Blondie staat te springen en wijst naar zijn voeten. Hier moet het dus gebeuren. Over een paar minuten gaan we in de lucht. Easy klapt de kleppen van het spotje open. Ik schuif de hengel van de microfoon vast uit. De ruimte licht op. Achter de Bee Gee ontwaar ik een rij douchetegels, die waterpas op de muur vast zit. In het Duits probeert hij ons snel iets uit te leggen. Moet je bij Easy mee aankomen! ’30 Seconden!’ De regisseur is de aftelling begonnen. Blondie trekt zijn dasje recht. Ik hoor de geroosterde Afrikaan op de set afscheid nemen, de korte jingle van Grüß Gott en we zijn “On Air”.

Mahler komt door de flapperende automatische deuren de afdeling opstuiven. Nog voor zijn secretaresse de kans krijgt om zijn jas en tas aan te nemen, slingert hij nijdig commando’s in het rond. Alsof hij nooit is weggeweest en iedereen intussen in de gaten heeft gehouden. De knutselaars, die hem gewoonlijk alleen maar voor de voeten lopen. De kruipers, die wachten tot hij straks is opgestapt. Mahler is alziend, in absolute controle. Hij daalt neer vanuit zijn walhalla en verwacht totale toewijding van zijn dienaren. Er is geen ruimte voor vergissing of gedraal. Zijn assistenten, de uitverkorenen, wachten hem op in een kaarsrechte rij. Daarom valt mijn aanwezigheid in de kamer des te meer op. Ik stel net de richting van een antenne bij en laat me niet storen. Ik ben één en al oor. Mahler kijkt me verwonderd aan. Mijn groene uitdossing heeft hem in verwarring gebracht. Ik weet nu hoe het is, om gekleed als een chirurg door het gebouw te lopen. Op weg naar beneden, in de gangen, op de trappen, in de lift, ja, zelfs buiten zijn alle ogen op mij gericht. Zo voelt het dus, om half god te zijn. Een dokter, die rookt weliswaar, maar dat moet toch kunnen? Mahler kijkt door me heen. ‘Is Isaak klaar?’ De patient, een kleuter van zes jaar, heeft een naam gekregen. De kleine co-ster en de nova hebben dus al een persoonlijke band. Dat is iets wat medici gewoonlijk uit de weg gaan, om hun werk vol te kunnen houden. Maar vandaag speelt Mahler quitte. ‘En heb jij hier nog verder iets te zoeken?’, vervolgt hij in mijn richting. Ik heb geen antwoord klaar. ‘Wil je dan zo vriendelijk zijn om de kamer te verlaten?’ Ik ga. ‘Het wordt dus niets tussen mij en Mahler’, zeg ik tegen Gidon. ‘Het is een klootzak, maar wel een goeie’, antwoordt hij, overdreven oprecht. ‘Dacht je er soms een gratis operatie uit te slepen?’, komt Neuman ertussen. ‘Steek er dan eerst nog maar eentje op!’ Ze lachen. Wachten jullie maar, denk ik. Esher maant ons tot orde.

‘Eine gute Abend, meine Damen und Herren!’, Blondie’s ogen schitteren weer. Net stond hij nog geïrriteerd zijn kruis recht te trekken, nu draagt hij zijn taak weer blijmoedig. De tegeltjes, daar blijkt het dus echt om te gaan. Op een paar in het midden zitten plakletters vast. Easy zoomt in. ‘De namen van deze zusters en broeders zijn vereeuwigd op de muur van ons nieuwe hoofdkwartier in de Heilige stad zelf!’, jubelt Blondie. ‘Voor honderd dollar per tegel! Meer mag!’ Concreter kan de scam niet worden, maar hij verbloemt het prachtig. Overal in het Duitse taalgebied pikken arme donders de telefoon op. Om het beloofde land zelf te zien, daarvoor is het te laat. Ze zijn te ziek en het einde der tijden is nabij. Maar voor een kaartje op de eerste rang hebben zij hun pensioen wel over. De angst is gul. Op de set beneden maakt het trio zich op voor een muzikaal intermezzo. Er valt wat te vieren.

De anesthesist steekt zijn duim op. Isaak slaapt. Mahler en zijn kornuiten hebben eindeloos lang hun armen schoon staan schrobben en schieten nu snel hun jassen aan. De handschoenen, de maskers, ze zien er tip top uit. Hij komt voor me staan. De ster van de show is de laatste, die ik de microfoon opspeldt. De hoofdzuster maakt een hoop kabaal met de bestekbak. ‘Kan het niet wat minder?’ Mahler draait zich onverwachts om. Ik grijp zijn schouder. ‘Nee he!’, haalt ie naar me uit. ‘Nu moeten we helemaal opnieuw beginnen! Ik moet steriel blijven, jij sukkel!’ Zijn gezicht staat op huilen. Alsof de operatie de mist is ingegaan, voor hij is begonnen.

‘Lukt het daar een beetje?’, sist Esher me niet toe. Maar ik hoor hem.

Malcolm Mustard heeft een dikke buik. Hij kan niet overeind komen van de sofa. Daarom buig ik me diep over hem heen en zoeken mijn vingers een sluipweg rond de knopen van zijn goed door zwete overhemd. Er zit niets anders op, ik moet het snoertje kwijt. En waar zal ik de microfoon nu stoppen? De mosterdpot heeft een veel te lange baard. Wat ik ook verzin of probeer, steeds borstelt zijn haar er tegenaan. Naast me helpt Ruby haar moeder van de set. ‘Nog één minuut!’ De Bee Gees veren op van hun stoelen. Drie verkopen elkaar een high five. Dat ze Mustard hebben kunnen strikken, is een wonder. Thuis schuiven de verloren zielen aan. De gironummers van Grüß Gott Fernsehen blijven onder het beeld door rollen. Voor de late inschakelaars.

Isaak is ten dode opgeschreven, alleen Mahler kan hem redden. De bejaarde chirurg staat nu al meer dan een uur te prutsen. Maar liefst vijf camera’s rond de operatietafel leggen de slag om het leven van het jochie vast. Geen handeling ontsnapt de aandacht. Mahler mompelt onduidelijke taal, die alleen zijn assistenten begrijpen. Soms verliest hij zijn geduld en neemt hen de instrumenten uit handen. Op de monitor zie ik de zijne lichtelijk trillen. Zou dat de opwinding zijn? Ik bid, dat de microfoons het houden. Stel je voor, dat ik moet ingrijpen, omdat er eentje uitvalt of lawaai begint te maken. De perfusionist lijkt zelfverzekerd, maar ik bewaar liever mijn afstand.

Het relaas van Mustard is wonderbaarlijk. De Texiaanse predikant houdt er thuis zijn eigen kerk op na. Met zijn grote hoed, cowboy laarzen en de bijbel in zijn knuist is hij een markante verschijning in het oecumenische gebeuren. Hij kauwt en kraakt maar wat raak, zelfs de Bee Gees hebben moeite hem te volgen. ‘Het lijkt wel, alsof ie een boodschappenlijstje opleest’, zegt Gidon. ‘Dat zou me niets verwonderen’, ketst Neuman, die zijn lagere school nooit heeft afgemaakt. ‘Zijn Engels is ver beneden de maat.’ We proesten het uit.

Het gebeurt op een prachtige, zonovergoten dag, nu precies drie jaar geleden. Mustard spreekt een massa toe tijdens het open lucht festival in Phoenix, Arizona. De Heer zegent hen met een licht verkoelend briesje, alles is subliem, niets kan stuk. Als opeens, vlak voor het einde van zijn lange preek, Malcolm een verlammende druk in zijn rechter schouder voelt. Alsof de Heer hem de hand heeft opgelegd, zo zwaar, dat hij alleen maar op de planken neer kan storten. Een vlammende pijn schiet door zijn borst en weg is hij! Dood! Een helikopter tilt hem op vanuit het duister naar het licht. Hij ziet zijn hele verzamelde gemeente beneden zich, hij voelt hoe alle liefde zich daar verenigt tot een stuwende kracht, die zo sterk is, dat zelfs God overtuigd raakt. ‘Malcolm, jij zult leven! Want jij hebt nog belangrijke dingen te doen. In de naam van mijn Zoon en de rest. Amen.’ Twee dagen later wordt ie uit het ziekenhuis ontslagen. ‘Halleluja, halleluja!’ De Bee Gees gaan uit hun dak. Het kleine deel van het publiek, dat nog niet in coma is gegleden, kijkt verrast en beteuterd op. Ze hebben er niets van gesnapt. Behalve Ruby dan. Voor de allereerste keer dit jaar lacht ze naar me. Zou zij slimmer zijn dan alle anderen?

Esher komt naast me staan. Dat is een goed teken. Misschien zoekt hij verbroedering, nu de uitzending haar hoogtepunt heeft bereikt. Of juist niet, en gaat ie zo één of andere giftige opmerking maken. Ik doe uit voorzorg maar een stapje opzij. Op de monitor voor onze neus zien we Isaak’s rustende hart. Mahler overlegt met de perfusionist. Ze rekken het moment voor het grootst mogelijke effect.

Het wonder van Mustard sluit het programma. De Bee Gees nemen afscheid met een extra fitness training op de maat van een potpourri van psalmen. De verloren zielen komen voortijdig overeind, een ware wederopstanding. Ze hebben gehoord, dat de bus terug naar het hotel al klaar staat. Nog één maal brengt de regie de tegeltjes in beeld. De namen. De nummers.

Mahler zegt iets. De microfoon kraakt, zijn laatste woord blijft onverstaanbaar. Dan neemt hij Isaaks jonge hart in handen en kneedt het weer tot leven.

Het is een zootje in de kleedkamer van de Bee Gees. Ik voel het en daarom klop ik aan. ‘Hinein bitte!’ roepen ze in koor. Ik ben voor de microfoons gekomen. Ze liggen klaar. Ik hoor de droge plok van een kurk. ‘Grüß Gott’, wil ik zeggen. Maar terwijl ik me weer omdraai naar de deur, stapt Ruby binnen met de glazen.

Ik sta te knipperen met mijn ogen in het harde daglicht. De deur van Mahlers kantoortje stond aan. Ik heb hem snel open gedaan en ben naar binnen geglipt. Door een raam ben ik naar buiten geklommen. Het balkonnetje laat geen ruimte voor een tweede. Het gebouw van Grüß Gott Fernsehen aan de overkant blijft verscholen in een nevel. Eindelijk steek ik mijn sigaret op. Ik word duizelig. Een windstoot blaast de motregen in mijn gezicht. Dat werkt verkwikkend. Maar mijn peuk wordt nat. Ik gooi hem weg en trap voor de zekerheid na. Een klein vlammetje likt aan mijn papieren overschoenen.

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Rob+Exfield