Rob Exfield – De verkeerde hoek

Behalve gefluisterd, gezucht en geschreeuwd, bestaat het alfabet niet bij ons thuis. Er zijn geen boeken, er wordt niet geschreven, hoogstens een hakkelend boodschappenlijstje of een groet op een ansichtkaart. Verder van God los kan men niet komen. Het is ons hof van Eden misschien. Maar ik moet naar school, dat is wettelijk verplicht en het wordt de School met de Bijbel, want die is toevallig om de hoek.
We gaan nooit naar de kerk, zondag staat in het teken van uitgesteld huiswerk en Langs De Lijn: het live verslag van de voetbalwedstrijden op de radio. De schakelingen van stadion naar stadion en de beelden, die volgen, vormen het behang, de achtergrond van mijn ellende. Ik hoor de tijd verstrijken en mijn kansen kleiner worden. Een sleur van overwinning, gelijkspel en verlies. En aan het eind, als het te laat is, de uitslagen en standen voorgelezen door een asbak.
De bal is rond en zo tref ik mezelf twintig jaar later in het land van de Bijbel en langs de lijn. We zijn zojuist met de TV truck in Sachnin gearriveerd, een paar uren rijden naar het noorden vanuit Tel Aviv. Herzl heeft de hele rit plankgas gegeven, we zijn ruim op tijd en kunnen even rusten. We lopen het speelveld op. Dat wordt lachen, zegt ie en hij weet waarover hij het heeft. De Israëlische competitie is inderdaad een bedroevende toestand. De spelers proberen zichzelf slimmer af te zijn door hetzelfde te presteren met het doen van minder moeite. Dat zal wel te maken hebben met de hitte. Hun conditie is vaak slechts goed genoeg voor een halve wedstrijd, hun beperkte techniek leidt steevast tot hilarische blunders of grove overtredingen. Spel-inzicht en taktiek zijn ver te zoeken, ze klitten aan elkaar en de bal. Een flipperkast, om kort te gaan.
Vanuit de richting van de hoofdtribune komen ons een paar gestalten tegemoet. Het blijkt de staf van het stadion, de twee jongere broers van de burgemeester van Sachnin. De één draagt een koffiekan met kleine kopjes, de ander een doos gebak. Met de wedstrijd nog ver weg is het een en al gemoedelijkheid rond het veld. Maar onderweg hier naar toe hebben we ze al gezien bij de pompstations en wegrestaurants: de supporters van het bezoekende team. Het belooft weinig goeds. Beitar Jeruzalem is een club met een scherp politiek profiel. De gele aanhang haat Arabieren.
Het is wonderbaarlijk, dat voetbal van een zo’n matig niveau omgeven wordt door zo veel aandacht in de media. En ook in ieder gesprek, dat je zomaar in het voorbijgaan opvangt, blijkt het spel een dubbel leven te lijden. Als mensen het zo met hun politici zouden ophebben, zou men kunnen spreken van een dynamische levende democratie. Een, waarin iedereen wat te zeggen heeft. Inderdaad vindt een groot deel van de teams haar oorsprong in de politiek. De socialisten, de liberalen, de fascisten, ze trappen allemaal een balletje. Bij een wedstrijd staat altijd meer op het spel dan het oog kan zien: de toekomst van het land misschien. Het lijkt er niet beter op te zullen worden.
Herzl heeft zich volgevreten aan de zoetigheden. Voor het te warm wordt, gaan we aan de slag. Ik beklim de eindeloze trappen van de hoofdtribune met mijn zware tassen. Het zweet breekt me al uit. Vanaf de commentator positie, hoog daarboven, kan ik me eindelijk beter oriënteren. Het zonovergoten geelgroene gras steekt sterk af tegen de koelte van de betonnen wallen, trappen en portieken. De hoge kale muur met zware metalen poorten, schietgaten en hoektorens doet de aanwezigheid vermoeden van voetvolk en ridders. Alleen de lichtmasten verraden een andere tijd. In de schaduw van de burcht schuilen de huizen van de stad. Sommigen worden duidelijk bewoond en bieden vanaf de bovenste verdieping of het dak een uitstekend uitzicht op het speelveld, maar een groot deel staat overduidelijk leeg, is nog maar half af of ontruimd en opgegeven? De glasloze gaten van ramen geven geen antwoord. Het lijkt een niemandsland. Een scherpe stank waait me toe. Rondom de stad wordt afval verbrand. Of zijn het schapen op het vuur? De velden en boomgaarden zijn opvallend leeg.
Voor de aankomst van de spelers en het publiek verzetten we bergen werk. We trekken onze kabels van de truck naar het veld, een deel heisen we op naar de eretribune. Rond het speelveld verspreid ik een overmacht aan microfonen. Die zijn zo gericht, dat straks ieder schot en iedere knal, iedere zucht en iedere verwensing hoorbaar zal zijn. Het oor beslaat het hele veld. Er zijn geen dode hoeken, geen blinde zones. Geen dribbel, geen pingpong zal verloren gaan. Er strijkt een vogel neer. Ik benijd hem.
Een groep kinderen met vaandels en spandoeken dromt samen rond de camera bij de middenlijn. Ze kijken me brutaal aan. Ik test net de microfoon voor de interviews met de spelers. Op kinderen maakt de TV makkelijk indruk, maar dit clubje lijkt door de wol geverfd, je hoeft ze niets te vertellen. Wij van de televisie staan duidelijk aan de verkeerde kant. Ik probeer ze weg te glimlachen, maar dat lukt niet. De broer van de taartdoos komt uit de kleedkamers tevoorschijn en begint op ze te schelden. Hij maakt een sprong in de lucht alsof hij ze een schop wil verkopen. Z’n sandaal vliegt af. Ze komen niet bij van het lachen, maar gaan er vandoor.
De claxon van een autobus klinkt. De grote ijzeren deur in de poort van het stadion wordt moeizaam geopend. Beitar Jeruzalem is aangekomen. Ik hoor gehoon en gefluit. De spelers trekken zich er niets van aan. Ze lopen gepantserd door hun koptelefoons en met grimmige grijnzen naar de kleedkamer. Het team van Sachnin, al in vol ornaat, maar nog op teenslippers, koekeloert. Nog even en het is tijd voor de echte warming-up.
Het publiek begint binnen te stromen, zowel in de rode als gele vakken. Zolang het nog niet duidelijk is wie in de minderheid is, houden ze zich koest. Ik maak een laatste rondje om het veld. Mijn microfonen worden beschermd tegen de elementen door harige windkappen. Het lijken wel afgedwaalde schapen op zoek naar water. Ik heb wel eens geopperd om me door een hond te laten vervangen.
Door een open zijpoort is een groep Sachnin-supporters het veld opgelopen. Ze zoeken de broer van de taartdoos. Die staat net naast me. Ze hebben het op hem gemunt. Het heeft te maken met de spandoeken van die kinderen. Ze zijn in alle staten. Ineens zet hij het op een lopen. Ze gaan achter hem aan. Ik blijf stokstijf staan en doe of ik ze niet zie. De bloeddorstige bende raast langs me heen. Er blinkt een mes. Vanaf nu zal ik op mijn tellen passen.
De politieagenten verzamelen zich op een zijtribune voor de instructie. Ik ontwaar een hoop noten knabbelaars: agenten, die eerder voor de wedstrijd en de makkelijke overuren zijn gekomen. Op zaterdag verdienen zij dubbel. Met moeite weet de commissaris ze stil te krijgen. Een geblindeerde taxi rijdt binnen. Alle hoofden lichten op. Er klinkt gemurmel. Het is Mistberg. Is het hem echt? Ja, dat is ‘m. Ze kunnen het niet geloven, de agenten, de suppoosten, Koning Voetbal in levende lijve!
Zo gaat dat als je de bekendste sportverslaggever in het land bent. Je stem is een symbool, je vertegenwoordigt het geweten, je bent scherprechter in dienst van het publiek. Waarheen de bal rolt, daarheen rol jij, je komt overal. En iedereen wil je vriend zijn, want niemand kan je aan. Je stem beheerst de wedstrijd, de nabeschouwingen, de reclamespotjes, de lotto, de toto, alles waar de sport maar aan verdient.
Mistberg is niet alleen gekomen. Zijn hele hofhouding is mee. Eentje met een bijzonder hoog voorhoofd houdt papieren en dossiermappen vast. Hij is verantwoordelijk voor alle informatie: namen, nummers, cijfers en jaren. Op een zekere dag zal hij worden vervangen door een laptop. Een ander, bijzonder klein van stuk en ketting rokend is al druk in de weer met z’n telefoontje. Hij is de speurhond van het stel. Rottigheid en schandaal zijn z’n pakkie-an. Mistberg’s vaste grimeuse begint de klim naar de commentaar-positie in de nok. Een paar spierballen dragen haar koffers.
De broer van de koffie rent nu opgewonden tussen de kleedkamers heen en weer. Omdat de broer van de taart verdwenen is, rust het wel en wee van de scheidsrechters en spelers geheel op zijn schouders. En de aanwezigheid van Mistberg in het stadion maakt zijn verantwoordelijkheid er niet lichter op. Alles moet vandaag volgens het boekje. De eerste spreekkoren barsten los. Kennelijk is de vaste kern van de Beitar aanhang aangekomen, de gelen met de grootste bekken en de kleinste hersenpan. Hun gelijken aan de rode kant hebben het antwoord al klaar.
De luidsprekers op het dak van de bus van de toto beginnen te schallen. Nog even en de loketten gaan dicht. Herzl staat met Mistberg’s raadsman te smoezen. Nu snap ik het! Zo krijgt hij het keer op keer gedaan! Er gaat geen wedstrijd voorbij of Herzl toont ons zijn winnende nummers. Hij wordt kennelijk getipt door die hond met die eeuwige peuk. En ik maar denken, dat hij een systeem had. Gematrie of zoiets.
Het is zover, de wedstrijd kan beginnen. De scheidsrechter fluit voor de aftrap. Over de rug van Mistberg zie ik de eerste overtreding, die er direkt op volgt. Het is een heksenketel hierboven onder het dak van de stampvolle hoofdtribune. Het gejoel en geram op trommels maakt het verslag haast onverstaanbaar. Ik hoop, dat ze daar beneden snel één van mijn schapen omschieten, dan kan ik hier gelukkig weg. Mistberg is nerveus vandaag. Vooral het hoge voorhoofd moet het ontgelden. De informatie, die hij haastig op kleine kaartjes schrijft en naar Mistberg doorschuift, lijkt onvoldoende. Wat die gast allemaal aan data in zijn brein opgeslagen houd is verbluffend – ik weet het, ik heb hem meer gehoord – maar de trivialiteit en zinloosheid ervan zijn redenen om hem te wantrouwen. Eenmaal onder druk, zoals vandaag, wordt hij er niet nauwkeuriger op. Hij is zelfs in staat het een en ander te verzinnen. Niemand loopt het na.
Mijn gebed wordt verhoord. Een aanval van het rode team mondt uit in het omverschieten van een microfoon. Dat is wel geen punten waard, maar wat mij betreft niet onverdienstelijk. Ik laat Mistberg en zijn hof achter in het zweterige hok en begin de afdaling naar het speelveld. De politie heeft alle doorgangen gebarricadeerd, rood en geel worden strikt gescheiden. De creditering, die ik om mijn hals draag en de draadloze intercom, garanderen me vrije en onmiddellijke doorgang, nagestaard door de in de war gebrachte schildwachten. In de V.I.P. zone kom ik Herzl tegen. Hij heeft aangepapt met de in het wit gestoken hulpjes van de catering. Dat wordt smullen, zegt ie, kom, je moet eens zien wat die lui eten. Hij voelt zich betrapt en volgt me als een klein kind door de tunnel naar de andere kant van de tribune. We komen aan op de groene rand. Hier is alles anders. Dit is geen vrije natuur. Dit is een dierentuin met alle hokken open. Ik zoek mijn schaap.
Zomaar onder de hekken van de tribunes door langs de lijn lopen is een angstwekkende ervaring. Je moet je oog op de bal houden. Op mijn kin draag ik nog het litteken van de eerste keer. Maar het publiek in je rug slaat met haar klauwen, je voelt hoe haar gewicht je tegen de grond drukt. Er zitten types tussen die juist mensen zoals jij zoeken in plaats van de bal om zich even op uit te leven. Lui, die zijn gekomen voor slechts dit ene moment. Kortom, ik haal me van alles in mijn hoofd en zet er daarom de pas maar in. Aan de overzijde van het veld is het rustig. Zoals in de bouw van zoveel stadions in Israel ontbrak hier het geld voor een tribune. Een lange kale betonnen muur vormt de afscheiding tussen de jungle buiten en de jungle binnen. Ik kom bij m’n schaap aan. Op z’n rug, poten in de lucht gestoken. Zo makkelijk kom je er niet van af, zeg ik hem hardop. Het kan me niet schelen, of ze het in de uitzending horen. Ik ga zitten in het gras en bekijk de zaak eens van een andere kant. Om te beginnen gaat het gewone leven door, zie ik. Een spinnetje grijpt zich vast aan de groene sprieten. Dat is een opluchting. Dan hebben we hier het veld en die lui, die heen en weer hollen. Erg veel kwaad hebben ze niet in de zin. Ze sloven zich negentig minuten uit en verder geloven ze het wel. Maar het probleem is al dat rood en geel daar op de tribunes. Kleuren, die elkaar haten. Ik besluit in het groen te blijven.
De wedstrijd zakt na een kwartiertje in. Des te meer het publiek te keer gaat, des te minder lijken de spelers te presteren. Het is een omgekeerde wereld. Het is net of wij, de spelers en ik, zijn gekomen om het circus van de supporters te zien en in afwachting van wat komen gaat maar een balletje trappen. De grensrechter aan mijn kant loopt doelloos heen en weer. Het grootste gedeelte van het spel gebeurt op de overzijde van het veld in de schaduw van de grote tribune. Een schaduw, waar je je niet makkelijk van los maakt in deze hitte. Eens heb ik geopperd om in de middencirkel van ieder voetbalveld een boom te planten. Dat zou een uitstekend rustpunt zijn voor de spelers.
“Exfield!, waar zit je?”! Het is mijn intercom.
OK, OK, ik kom eraan.
Het lukt. We bereiken de rust zonder kleerscheuren. Nul nul. Het beste voor allen. Rond de truck is de opwinding groot. De kijkcijfers blijken een record. Thuis is iedereen is aan de kluif gekluisterd. Herzl komt met wegwerp schaaltjes vol bitterballen aan. Mistberg’s stem schalt in de reclames. Ik prop er snel een zootje naar binnen.
De tweede helft van het spel sluit nauw aan op de eerste zonder de enthousiaste opening, die je mocht verwachten. Zelfs daarvoor bestaat vandaag geen puf. De spelers gaan gedrukt onder de grote verwachtingen, ze gaan liever naar huis. Maar dan in de zesenzestige minuut slaat het noodlot toe. Nummer 9 van Sachnin, een kleine spits, die volgens mij voor het eerst in de wedstrijd de bal ontvangt, omdat ie teveel in de zon staat, krijgt juist daardoor een gigantische kans voor een bijna leeg doel. Dit is het moment, waarop de hele Arabische wereld heeft gewacht. Maar die lange gele nummer 1 komt op tijd bij zinnen en grijpt hem bij z’n benen. Ik schiet in de lach. Herzl verslikt zich. Hij heeft z’n geld op Sachnin gezet. Het moment van de waarheid, van de gerechtigheid en van de wraak komt dus in tweeën. De scheidsrechter meet met grote passen de elf meter uit. De stip klopt. Het publiek valt stil.
Mistberg ratelt hardop door daarboven, eindelijk kan hij zichzelf horen. Hij glimlacht. Zijn dienaren glimlachen in spiegelbeeld opgelucht mee. Ik zie ze niet, maar ik heb genoeg uren in dat hok met ze doorgebracht. Ik kijk naar het gras voor mijn voeten. Ik ben bang.
Nummer 9 begint zijn lange aanloop. De loei van het publiek zwelt aan. De waarheid van Allah, de hele Palestijnse zaak, de eer van zijn moeder, vader en familie, die van zijn vrouw en kinderen, van de hele club en van zichzelf trekt zich samen in de punt van zijn rechter schoen. Des te dichter hij bij de bal komt, des te sneller hij gaat. Maar dan flitst er iets door hem heen, de uitkomt van zijn rekensom, hij komt er niet uit. Een pas te kort, een pas te lang. De perfecte punter. Dat wordt het niet. Een forse graspol schiet het doel in, de bal huppelt lullig in de handen van de stokstijve keeper. Herzl kreunt. De hel breekt los.
Binnen een tel is de hele rode aanhang beneden. Ze overspoelen het veld. De Beitar-spelers rennen voor hun leven. Hun keeper, in het nauw gedreven, deelt zelf rake klappen uit. Hij wordt door agenten ontzet. Aan het hek van de gele tribune breken schermutselingen uit. We blijven in de lucht, we blijven in de lucht, tettert de regisseur in de intercom, maar let op de camera’s! Inderdaad keert de woede zich ook tegen ons, de TV vertegenwoordigt immers de bezetter. Of heeft Mistberg in zijn ijdelheid iets teveel gezegd, iets laten glippen, een zucht van opluchting misschien, toen de strafschop werd gemist? Het fiasco zit de Sachnin aanhang niet lekker. Ze bestoken de Beitaristen met brokken beton. Die blijken ruim voorradig in het grijze kasteel. De gelen vluchten naar boven, naar de top van hun tribune. Bij de uitgang verdringen ze elkaar. In eigen huis in Jeruzalem zijn ze een gevreesde gastheer, maar uit in Sachnin kiezen ze eieren voor hun geld. De wedstrijd is gestaakt, hoor ik iemand roepen. Dat meen je niet, lacht een ander.
Nu ze het veld onder de voet hebben gelopen en met de gele vijand op de vlucht weten de Sachnin supporters niet meer wat ze met hun overwinning moeten doen. Zij zijn nog lang niet klaar. Zolang ze live op TV zijn, moeten ze zich laten gelden. Ze gaan ons te lijf. De cameramannen lopen gevaar. Een opgeschoten kleuter gaat er met één van mijn microfonen vandoor. Ik spurt achter hem aan. Dan gaat de poort van het stadion open en stormt de politie binnen. Ter paard. Mistberg noemt het in zijn verslag een macaber mozaïek, ik zie alleen zwart.
Niets is beter dan een leeg stadion. Een uur later drijf ik met knikkende knieën mijn schapen bij elkaar. Buiten de muren klinken sirenes, er is daar nog een veldslag gaande. Maar wij zijn veilig. Voorlopig als het is. Geronk gaat over in gewiek. Een helikopter daalt neer op het middenveld, daar waar ik m’n boom dacht te planten. In de invallende duisternis ontwaar ik Mistberg en zijn staf. Die gaan ermee vandoor. Ons rest het opbreken van de apparatuur, het oprollen van honderden meters kabels. Wij zijn hier voorlopig nog te gast. Op het dak van de TVtruck regent het stenen. Blinde treffers zonder afzender van over de muur.
Rond middernacht geeft Herzl eindelijk gas. Niks gewonnen, zegt ie, maar wel goed gegeten. Zijn stem klinkt onnatuurlijk. Hij verbergt onze paniek. Aan de andere kant van het stadion staat een politie-escorte klaar. Die zal ons over kronkelende sluipwegen Sachnin en de nacht uit voeren. De truck zet zich moeizaam in beweging. De poort staat wagenwijd open. Geen taart en geen koffie te bekennen. We zijn helemaal alleen. Ik denk dat we het hebben geklaard, ontglipt me. Dan volgt dat lange schurende geluid. Herzl geeft vol gas, maar we komen niet vooruit. En evenmin gaat het terug naar achteren. We hebben de verkeerde hoek gemaakt. Wij zitten hopeloos vast.