Remco Duijnker – Aangifte tegen Burgemeester Koen Schuiling van Den Helder e.a.
Openbaar Ministerie
t.a.v. HOvJ dhr. Mr. B.W.J. Steensma
Postbus 601
2003 RP HAARLEM
R. Duijnker
’t Koggeschip 99
1784 SK Den Helder
Tel. 06 19013150
e-mail r.duynker@quicknet.nl
Datum: 21 juni 2015
Onderwerp: Aangifte
Bijlagen:
Digitale aangifte 6 juni 2015
WOB verzoek 31 december 2013
Brief 14 januari 2014
Bezwaarschrift
Verweerschrift van CAPRA
Advies commissie
Brief 16 juli 2014
Tussenrapportage CAPRA plus originele bijlage
Bijlage 42 (vermeld op voorblad met pen door ondergetekende)
Geachte heer Steensma,
Middels deze brief doe ik, ondergetekende R. Duijnker, aangifte tegen burgemeester K.F. Schuiling van Den Helder, dhr. P.H. Salm, voormalig gemeentesecretaris, dhr. M. van der Vegt, voormalig P&O adviseur en dhr. L.M. Burger, advocaat van CAPRA.
De aangifte behelst valsheid in geschrifte, meineed, opzettelijk achterhouden van informatie, opzettelijk niet krachtens wettelijk voorschrift handelen, het opzettelijk niet volgen van juiste procedures en misbruik van macht.
Op 6 juni 2015 heb ik gebeld met de rijksrecherche. De heer B. Mellema heeft mij meegedeeld dat mijn aangifte via het formulier melding misstanden op de website van het OM kan worden gedaan. Dit heb ik vervolgens gedaan (zie bijlage).
Op 19 juni 2015 werd ik gebeld door de rijksrecherche, in de persoon van de heer Bourgogne (of Bourgonje). Deze heer deelde mij mee dat mijn aangifte bij het OM kan worden gedaan, t.a.v. de Hoofdofficier van Justitie en dat de rijksrecherche alleen onderzoek doet nadat de HOvJ daartoe opdracht geeft.
De feiten:
Op 31 december 2013 heb ik een verzoek ingediend op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB). Bij brief (besluit) van 14 januari 2014 werd mij meegedeeld dat een feitenonderzoek naar mijn persoon is uitgevoerd door mevrouw De Blaeij van CAPRA en dat haar rapportage van bevindingen daarover reeds in mijn bezit was. Expliciet werd daarbij verwezen naar “bijlage 42”.
Bijlage 42, welke inderdaad reeds in mijn bezit was, is echter nooit door mevrouw De Blaeij in die vorm aan het college B&W aangeboden. De brief van 14 januari 2014 bevat dan ook valse informatie. Deze informatie is opzettelijk valselijk opgemaakt met het oogmerk om te misleiden, zoals strafbaar gesteld in artikel 225 Wvstr dan wel artikel 227 Wvstr, dan wel artikel 227a Wvstr. Daarnaast wordt met deze brief opzettelijk nagelaten om krachtens wettelijk voorschrift informatie te verstrekken zoals strafbaar gesteld in artikel 227b Wvstr.
Bovendien bevat de brief meer valsheid in geschrifte, namelijk de ondertekening. Niet de handtekeningen zijn vals maar wel de titel “burgemeester en wethouders”.
Op grond van artikel 59a van de Gemeentewet worden stukken uitgaande van het college ondertekend door de burgemeester en gemeentesecretaris.
Deze brief is echter nooit in college behandeld en kan dan ook nooit uitgaande van dat college zijn geschied. Deze titel ondertekening is opzettelijk zo ingericht, niet alleen met het oogmerk om te misleiden maar ook met het oogmerk om in een later stadium de niets vermoedende wethouders “medeverantwoordelijk te maken”. De burgemeester wist als geen ander dat deze brief nooit in college is behandeld.
Dit klemt des temeer omdat tijdens de hoorzitting in mei 2014 de heer Burger verklaarde dat het college het besluit van 14 januari 2014 had genomen.
Op 5 mei 2015 heb ik overigens hierover wederom een WOB verzoek ingediend, dit na signalen van voormalig wethouder Geurt Visser. Tot op heden weigert het college dit verzoek te beantwoorden of in te willigen. Daarbovenop wordt ook de wettelijke termijn bewust niet in acht genomen.
Tegen de brief van 14 januari 2014 heb ik vervolgens bezwaar aangetekend.
In het daarop ontvangen verweerschrift, welke door de heer Burger van CAPRA namens het college was opgemaakt wordt ten overvloede meegedeeld dat er geen tussenrapportage van bevindingen bestond en verder ook geen andere schriftelijke informatie aanwezig was bij het college waarom was verzocht door mij.
Deze informatie in het verweerschrift is opzettelijk valselijk opgemaakt met het oogmerk om te misleiden, zoals strafbaar gesteld in artikel 225 Wvstr dan wel artikel 227 Wvstr, dan wel artikel 227a Wvstr. Daarnaast wordt met deze brief opzettelijk nagelaten om krachtens wettelijk voorschrift informatie te verstrekken zoals strafbaar gesteld in artikel 227b Wvstr.
De gevraagde informatie bevond zich namelijk wel degelijk bij het college, maar werd bewust achtergehouden.
Tijdens de daaropvolgende hoorzitting in mei 2014 werd door de heer Burger – namens het college – meegedeeld dat er beslist geen tussenrapportage van bevindingen en andere informatie onder het college berustte. De heer Burger verwees opnieuw naar “bijlage 42”.
De mededelingen van de heer Burger zijn opzettelijk niet naar waarheid gedaan, zoals strafbaar gesteld in artikel 207 Wvstr., dan wel artikel 227a Wvstr.
Opgemerkt hierbij dat artikel 207 (meineed) een valse verklaring onder ede behelst. Een bestuursorgaan staat altijd onder ede, ongeacht of die eed is gevorderd of niet. Politieke en bestuurlijke ambtsdragers hebben voorafgaande hun installatie, aanstelling of benoeming immers de eed of gelofte afgelegd. Het behoeft dan ook geen betoog dat dat niet betekent dat die eed “maar even in de kast kan worden gelegd wanneer het uitkomt”.
In het daaropvolgend zogeheten besluit op bezwaar van 16 juli 2014 hebben de burgemeester en gemeentesecretaris de valse verklaringen – van hunzelf dus – bekrachtigd. De brief van 16 juli 2014 bevat valse informatie en is dan ook valselijk opgemaakt en vastgesteld. Deze informatie is opzettelijk valselijk opgemaakt met het oogmerk om te misleiden, zoals strafbaar gesteld in artikel 225 Wvstr dan wel artikel 227 Wvstr, dan wel artikel 227a Wvstr. Daarnaast wordt met deze brief opzettelijk nagelaten om krachtens wettelijk voorschrift informatie te verstrekken zoals strafbaar gesteld in artikel 227b Wvstr.
Bovendien bevat ook deze brief dezelfde valsheid in geschrifte wat betreft de titel ondertekening. Net zoals genoemd over de brief van 14 januari 2014 is ook deze brief nimmer door het college behandeld.
Blijkens de nu inmiddels bekende tussenrapportage van bevindingen, waarvan het bestaan dus meerdere malen opzettelijk is ontkend, blijkt dat mevrouw De Blaeij inderdaad onderzoek heeft verricht. Zij heeft een rapport met bijlage van 13 mei 2013 aan de gemeente gestuurd. In haar bevindingen blijkt ook nog eens dat zij opzettelijk op een onjuist spoor is gezet door de opdrachtgever(s).
Mevrouw De Blaeij heeft dan ook, zonder dat zij daar erg in had, valse informatie opgemaakt op aanwijzingen van de opdrachtgever(s) en met het oogmerk om te misleiden, zoals strafbaar gesteld in artikel 225 en 365 Wvstr.
Mevrouw De Blaeij treft hierin dus geen blaam. Zij moest het doen met slechts de informatie van één kant. De opdrachtgever(s) hebben alles in het werk gesteld om mij buiten dit onderzoek te houden, zelfs nadat mevrouw De Blaeij in haar rapportage had aangedrongen om mij bekend te maken met de tussenrapportage van bevindingen. Ook deze handelingen van de opdrachtgever(s) zijn strafbaar gesteld in artikel 365 Wvstr. Ik moest immers dulden dat ik geen inzage mocht hebben in de tussentijdse gegevens.
Daarnaast moest ik dulden dat valse gegevens aangewend werden om mij ernstig in diskrediet te brengen.
Nadat mevrouw De Blaeij de tussenrapportage met bijlage had afgeleverd aan het college heeft de opdrachtgever de bijlage losgekoppeld van de brief, deze vervolgens digitaal bewerkt, verminkt en aangevuld en vervolgens dit rapport voor een echt en onvervalst rapport laten doorgaan als ware het van mevrouw De Blaeij.
Immers, alle voornoemde briefwisselingen bevatten de misleidende informatie dat bijlage 42 het “echte rapport” was. Er zijn verder ook geen gegevens bekend dat de vervalste bijlage – dus de genoemde bijlage 42 – door mevrouw De Blaeij is opgestuurd aan het college. Zij heeft slechts één rapport aangeboden en dit is meerdere malen door de burgemeester, gemeentesecretaris, P&O adviseur en advocaat meegedeeld.
Het bewerken van een origineel rapport en het bewerkte en vervalste rapport laten doorgaan voor een echt en onvervalst geschrift met het oogmerk om te misleiden is strafbaar gesteld in artikel 225 Wvstr. Voornoemde personen tegen wie de aangifte zich richt hadden hier in ieder geval kennis van en hebben daar naar gehandeld..
Samengevat is de aangifte dus gericht op valsheid in geschrifte (meerdere malen), machtsmisbruik, meineed, onjuist voeren van procedures en opzettelijk niet krachtens wettelijk voorschrift handelen.
Als het geheel moet worden samengevat in één uitdrukking dan is die onmiskenbaar opzettelijke vervalsing en grove misleiding.
Los van dit alles doet zich echter een nog veel ernstiger vorm van machtsbederf voor, namelijk dat men zich blijkens het advies van de commissie bezwaren verschuilt achter de zogeheten vaste jurisprudentie van de Raad van State. Deze jurisprudentie houdt in dat als een bestuursorgaan zegt dat na onderzoek blijkt dat informatie zich niet onder dat bestuursorgaan bevindt, deze mededeling niet ongeloofwaardig overkomt.
Door de handelswijze zoals genoemd in deze aangifte heeft de burgemeester, als zijnde een door de Kroon benoemde functionaris, deze jurisprudentie feitelijk illusoir gemaakt. Immers, voornoemde jurisprudentie is geënt op het gegeven dat een bestuursorgaan altijd te vertrouwen is en behoort te zijn.
Dit wordt nog eens benadrukt in de brief van 17 mei 2013 met kenmerk AU13.04599. Daarin wordt door de burgemeester verklaard dat hij de zorgen deelt van de rekenkamercommissie over de bedrijfsvoering archiefstukken. Hij heeft de commissie “gerustgesteld” dat altijd alles in het werk wordt gesteld om informatie te ontsluiten, ook als die niet direct te vinden is. Burgers worden nimmer benadeeld. Hij benadrukte zijn “zorgvuldigheid’. Ook die mededelingen zijn achteraf bezien dus illusoir. Zodra immers informatie openbaar gemaakt moet worden die hem niet welgevallig is wordt eenvoudig ontkend dat het bestaat, met daarbij dus misbruik van de jurisprudentie van de Raad van State.
Het behoeft dan ook geen betoog meer dat de handelswijzen van voornoemde personen niet alleen strafbaar zijn gesteld maar dat ook door deze handelingen het vertrouwen dat een burger mag stellen in het openbaar bestuur ernstig onder druk komt te staan.
Voorts is de burgemeester het boegbeeld van de gemeente. In het recente verleden heeft het OM hier een zwaar gewicht aan toegekend, onder meer bij de burgemeester van Lingewaard (H. de Vries). Ondanks dat deze burgemeester alles had teruggedraaid.
In beide gevallen is immers het oogmerk om te frauderen en misleiden leidend.
Tot slot lees ik uit de talloze publicaties van tweede Kamerleden alsmede andere bevoegde autoriteiten dat men aandringt op het doen van aangifte bij constatering van ambtscriminaliteit in welke vorm dan ook. Feit is dat ik meldingen heb gedaan van hetgeen in deze aangifte vermeld staat. Daar wordt door de gemeente Den Helder niet op gereageerd.
Ik doe dus zelf aangifte. Ik verzoek u ook deze aangifte volle aandacht te geven.
Hoogachtend;
R. Duijnker
Plaats een reactie