Peter Nijssen – Hoe een dorp werd betoverd met woorden en beelden: Over ‘Dat was Watou’, Gwy Mandelincks dagboek van de Poëziezomers 1980-2008

De Poëziezomers in Watou. Wie er niet geweest is, heeft er ongetwijfeld van gehoord. Het is een artistiek initiatief van Gwy Mandelinck, dat dit West Vlaamse dorp veranderde in een toverwereld. De ‘zomers’ groeiden uit tot een van de belangrijkste literair culturele evenementen van De Lage Landen, ‘verbeeld en ook bezocht’, zo meldt de achterflap van Dat was Watou, ‘door honderden (internationale) dichters als René Char, Hugo Claus, Herman de Coninck, Elisabeth Eybers, Stefan Hertmans, Gerrit Komrij en Rutger Kopland en beeldend kunstenaars als Marina Abramovic, Jan Fabre, Annette Messager, Aernout Mik, Panamarenko, Roger Raveel en Luc Tuymans.’

Van de geschiedenis van die Poëziezomers – althans gedurende de lange periode, dat Gwy Mandelinck er de hand in had – is vorige maand bij De Arbeiderspers genoemd boek verschenen. Hoofdmoot van deze door Ed van Eeden samengestelde en met foto’s en documenten gelardeerde uitgave vormen de dagboeknotities van Gwy Mandelinck. Er staan bijdragen in van de hand van Paul Demets, Luuk Gruwez, Jooris van Hulle, Anton Korteweg, Piet Piryns en Koen Van Synghel.

Het boek werd op 15 november ten doop gehouden in Brussel, bij de deBuren, het Vlaams Nederlands centrum voor cultuur en debat, gevestigd in de Leopoldstraat naast de Taalunie. Een welgekozen locatie aangezien Mandelinck van de Poëzie zomers altijd een evenement maakte, waaraan ook veel Nederlandse dichters en beeldend kunstenaars deelnamen en dat veel Nederlands publiek trok. Op de door Willem Bongers-Dek (directeur deBuren) geopende bijeenkomst sprak Hugo Brems over het (literair) historisch belang van de Poëzie zomers, lazen Luuk Gruwez en Hester Knibbe gedichten en was er een dankwoord van Agnes Hondekyn, echtgenote van Gwy Mandelinck, die om gezondheidsredenen zelf verstek moest laten gaan.

Namens de uitgeverij sprak ik voorafgaand aan de lezing van Hugo Brems de volgende woorden:

Sommige grootheden zijn niet zo makkelijk bij elkaar op te tellen, maar als je het toch doet en het lukt, kan het gebeuren, dat de uitkomst overweldigend is, een gekwadrateerde waarde oplevert. Neem de optelsom van het oord Watou en de familie Mandelinck. Wie het gegund is geweest die som te kunnen maken, moet wel arcadische momenten hebben beleefd. Ik kan daarover meepraten.

Je kunt ook zeggen, dat de uitkomst van die som (Watou plus Mandelinck) de Poëziezomers zijn, die tussen 1983 en 2008 zijn gehouden, en van die met niets vergelijkbare evenementen heb ik meerdere edities bezocht.

Ik bewaar er veel gelukzalige herinneringen aan, aan die cumulatie van beeldende kunst, poëzie, dat mooie dorp, die glooiende ommelanden, het vrijwel altijd zonnige weer en vooral de Mandelincks, ja, meervoud, de Mandelincks, want behalve Gwy was daar altijd ook – op de achtergrond, maar feitelijk alomtegenwoordig en gedecideerd het zenuwcentrum bestierend, zodat Gwy de geest kon laten waaien en de verbeelding aan de macht kon laten komen – Agnes. De gastvrijheid van de Mandelincks – ik weet, dat ik nu spreek namens heel dat uitvreters gilde van kunstenaars, dichters en in hun marge schooiend volk als uitgevers en journalisten – was vermaard tot ver over de taalgrens en zo exorbitant, dat je er waarachtig ongemakkelijk van zou kunnen worden als je tenminste niet tot voornoemd infaam gilde zou behoren.

Louter aangename reminiscenties dus, omdat altijd de zon scheen, die het bucolische landschap in een glans van ogenschijnlijk eeuwigdurende schoonheid zette. Behalve dan die ene keer op 7 september 1997 toen het regende en de weide, waarop een grote tent was neergezet, waar het slotevenement van die editie werd gehouden, dat – als ik het me goed herinner – de coda werd genoemd, in een drassig veld was veranderd, dat zich die ochtend hulde in een waterige en sliertige mist. Bovendien was de aanleiding in wezen een droevige: iets meer dan drie maanden eerder was Herman de Coninck overleden, een net naar de zetter gebrachte bundel, Vingerafdrukken op het venster, verweesd achterlatend. Die bundel werd daar toen alsnog, maar dus postuum, gepresenteerd.

Ik hoefde Dat was Watou. Dagboek van de Poëziezomers 1980-2008 er maar op na te slaan om me er nog meer van te herinneren. ‘Vandaag,’ schrijft Gwy daarin onder de kop 7 september 1997, ‘plannen we een hommage aan Herman de Coninck, die in mei in Lissabon plots overleed. De Coninck ontmoetten we elk jaar in Watou; vaak kwam hij er lezen. Een vertrouwd doorrookt stemgeluid. (…) Gister werd er een helderwitte tent opgetrokken in de weide naast het Blauwhuys. Vijftienhonderd stoelen werden ordelijk onder een sneeuwwit zeil geplaatst.’ Als die stoelen allemaal bezet zijn geweest, snap ik met terugwerkende kracht waarom ik me herinner zo geïmponeerd te zijn geweest toen ik daar als redacteur van die bundel een toespraak moest houden. Daar zat dus een hele schouwburgzaal vol volk.

Ik herinner me voorts een namiddag in het mooie kapelaans huis van de Mandelincks, waarvan ik niet meer weet, of het in een van de jaren voor 1997 of in een van de jaren kort daarna was. Ik heb er een vage herinnering aan, dat Herman de Coninck erbij was, vóór 1997 dus, maar geheugens hebben de neiging gebeurtenissen op elkaar te plakken. Toch zie ik daar in de grote woonkeuken Hugo Claus, Anna Enquist, Rutger Kopland, Rob Schouten, Luuk Gruwez en Benno Barnard zitten en nog een paar. Hoe het ook zij en wie er ook waren: het was een en al esprit, en bier en wijn overgoten gezelligheid. Ik herinner me, dat ik nadien met Kopland en nog een paar anderen in zijn mosgroene strijkijzer, een Citroën DS, naar een nabijgelegen etablissement reed, waar ook weer wat werd gedronken en waar we wellicht hebben overnacht. Voor wiens rekening zou dat zijn geweest?

Ik herinner me een lunch in het roemruchte restaurant ’t Hommelhof aan het Watouplein, waar we hammetje in Sint Bernardus tripel aten en er het juiste bier bij dronken. Ik herinner me promenades in kuiertempo met Gwy langs allerlei installaties van een Poëzie zomer, waarbij op elke plek een exposé volgde op de gedreven wijze, waarop hij er ook in Dat was Watou over schrijft.

Daar komt bij dat ik als redacteur – en dat staat enigszins los van Watou – drie bundels van Gwy tot stand hielp brengen: Overval in 1997, Schemerzones in 2009 en Lotgenoten in 2014. Bij al die gelegenheden ben ik – waar ik ook maar met Gwy en Agnes afsprak, in Watou, Brugge, Poperinge of Aartrijke, waar ze nu wonen – al even zeer door hen gefêteerd, met copieuze maaltijden, goede dranken, aangename conversatie en zelfs eens een luxueuze overnachting.

Sterker nog: ik was tijdens die overnachting niet alleen. Ik was met vrouw en twee kinderen. We waren op weg naar een lang weekend in Parijs en het kwam zo uit, dat er eigenlijk geen betere gelegenheid was dan de nieuwe bundel (het ging om Schemerzones en het zal dus in het vroege voorjaar van 2009 zijn geweest) met hem door te nemen tijdens een tussenstop. De suggestie om zo’n etappe in te lassen werd door Gwy als een dusdanig onvoorstelbare geste ervaren, dat hij ons niet kon laten doorrijden. Geen sprake van. Er moest daar op zijn kosten in de buurt worden overnacht: ‘Jullie logeren in het Recour en eten in Restaurant Pegasus. Adres: Guido Gezellestraat 7, Poperinge. Beide zaken worden beheerd door dezelfde familie.’ Tegenspraak werd niet geduld. Het was een grandioos hotel en een fantastisch restaurant. Onze kinderen hebben het nu, ruim tien jaar later, nog over het hemelbed, waarin ze sliepen.

Alleen al daarom voelde ik mij – en dus om zuiver persoonlijke, voor buitenstaanders wellicht corrupte redenen – geroepen toen Gwy Mandelinck (voor wie het mij ontzettend spijt, dat hij er vandaag zelf niet bij kan zijn) mij een jaar of vier geleden vroeg, of ik het op zijn dagboeknotities geënte boek over de Poëziezomers zou willen uitgeven. Ja, dat wilde ik zeker, om de vuige redenen, die ik al noemde, maar ik realiseerde me ook meteen, dat er een cultuurhistorisch en literair belang gediend zou zijn met zo’n uitgave. Niemand hoeft dat van een in de watten gelegde uitgever aan te nemen. Andere sprekers zullen met meer distantie (en dus overtuigender) het belang van dit boek weten te duiden.

Eén ding is echter wel zeker: zonder Gwy en Agnes zouden de Poëziezomers nooit zijn geworden wat ze tussen 1983 en 2008 zijn geweest: een ontmoetingsplaats van beeldend kunstenaars, schrijvers en kunstminnend volk, en een jaarlijks evenement, waarin een mooi dorp, verscholen in de plooien van het West Vlaamse heuvelland, gedurende enkele maanden veranderde in een betoverde wereld. Zonder hen zou dat er allemaal nooit geweest zijn.

nijssenschrijft.wordpress.com, 6 december 2019

https://nijssenschrijft.wordpress.com/2019/12/06/hoe-een-dorp-werd-betoverd-met-woorden-en-beelden-over-dat-was-watou-gwy-mandelincks-dagboek-van-de-poeziezomers-1980-2008/

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Peter+Nijssen
https://robscholtemuseum.nl/?s=Gwy+Mandelinck
https://robscholtemuseum.nl/?s=Watou
https://robscholtemuseum.nl/?s=Ren%C3%A9+Char
https://robscholtemuseum.nl/?s=Hugo+Claus
https://robscholtemuseum.nl/?s=Herman+de+Coninck
https://robscholtemuseum.nl/?s=Stefan+Hertmans
https://robscholtemuseum.nl/?s=Gerrit+Komrij
https://robscholtemuseum.nl/?s=Rutger+Kopland
https://robscholtemuseum.nl/?s=Marina+Abramovic
https://robscholtemuseum.nl/?s=Jan+Fabre
https://robscholtemuseum.nl/?s=Annette+Messager
https://robscholtemuseum.nl/?s=Aernout+Mik
https://robscholtemuseum.nl/?s=Panamarenko
https://robscholtemuseum.nl/?s=Roger+Raveel
https://robscholtemuseum.nl/?s=Luc+Tuymans
https://robscholtemuseum.nl/?s=Luuk+Gruwez
https://robscholtemuseum.nl/?s=Anton+Korteweg
https://robscholtemuseum.nl/?s=Piet+Piryns