Paul Steenhuis – De weerstand van de kunstenaar: Schilder Rob Scholte na de aanslag op zijn leven

Vier maanden nadat een bom onder zijn auto ontplofte woont beeldend kunstenaar Rob Scholte op Tenerife. Daar probeert hij te revalideren; ondertussen bereidt hij vijf tentoonstellingen van zeefdrukken voor die vanaf mei in vijf galeries verspreid over de wereld te zien zullen zijn. “Het gaat bij mij over kunst èn leven.”
Rob Scholte, zeefdrukserie Golden Horizon te zien op de nieuwe Amsterdamse kunstbeurs Art Amsterdam in de Beurs van Berlage, 3 mei t/m 7 mei 1995, 12-20u. Opening van Scholte’s expositie in galerie Serieuze Zaken op 2 mei, 17u door H. Brandt Corstius, Lauriergracht 98, Amsterdam. T/m 2 juni.

Met de granaat die op 24 november vorig jaar onder zijn auto ontplofte, raakte de Nederlandse kunstenaar Rob Scholte (36) niet alleen beide benen kwijt. Het betekende voor hem ook het einde van de onschuldige jaren tachtig, waarin Scholte zich als kunstenaar ontwikkelde en begon aan een succesvolle internationale carrière. “De jaren tachtig leken een tijd van seks, drugs en rock ‘n’ roll,” zegt Scholte. Nu is het volgens hem in bepaalde uithoeken van het krakers- en kunstenaarswereldje waaruit hij voortkomt ‘seks, drugs en wapens’ geworden.

Rob Scholte heeft Nederland verlaten en werkt nu op Tenerife. Iemand heeft in Amsterdam een bom onder zijn auto geplaats. En zolang de politie degene die dat deed niet heeft gevonden, voelt Scholte zich in Nederland onveilig. Scholte kwam al vaker op Tenerife. Hij werkt er sinds eind jaren tachtig samen met een galerie, Leyendecker, waar ook veel van zijn internationale kunstenaarsvrienden als de Duitser Jiri Georg Dokoupil en Amerikanen als Peter Schuyff en Donald Baechler regelmatig komen.

Hier, vierduizend kilometer ten zuiden van Amsterdam, voelt Rob Scholte zich veel veiliger dan in Nederland, zegt hij. Zijn nieuwe atelier is nog niet helemaal ingericht. Het is een voormalig restaurant, gebouwd op een pier tussen de rotsen in de Atlantische Oceaan. De werkplaats is ruim, licht en gelijkvloers. Links en rechts is zee, de golven slaan stuk op de riffen. En in de verte is een deel van de baai te zien, veel groen, niet overdreven toeristisch, met op de achtergrond de hoge vulkaanpiek, de Pico del Teide.

Onder de vulkaan leeft Scholte rustiger dan in Nederland, en komt hij weer tot werken. Binnenkort gaat in Amsterdam, net als in New York, Rome, Londen en Tenerife, een expositie open met nieuwe zeefdrukken van Scholte, waaraan hij op deze maand op Tenerife de laatste hand legt. De gedachten over de aanslag laten hem niet los. De politie, noch Scholte weten zeker wie de bom plaatste. Maar beiden hebben wel vermoedens. Ze denken dat het misschien iemand uit zijn kring is. Scholte: “Ik hoop dat het niet zo is. Maar de politie is het tot op de bodem aan het uitzoeken. Ik weet nu niets zeker. Als bewezen wordt dat mijn bange vermoedens niet waar zijn, weet ik tenminste dat zeker.”

Trof Scholte hetzelfde lot als de Amerikaanse kunstenaar Andy Warhol? Die werd in 1968 door een gefrustreerde medewerkster neergeschoten. Is degene die de aanslag op Scholte pleegde jaloers? Is het iemand die zo verslaafd is aan coke en andere middelen dat hij niet meer weet wat hij doet? Iemand die door zijn verslaving en schulden zo afhankelijk is geraakt van de drugshandelaren dat hij voor misdadige praktijken niet meer terugdeinst?

Kunstenaars uit de kring van Rob Scholte zijn zwijgzaam. Ze willen hun naam niet in de krant en geven geen commentaar op Scholtes uitspraken dat de misdaad vat heeft gekregen op sommigen uit hun wereld. Het lijkt ze overdreven, maar ze willen niet nog meer speculaties de wereld in helpen. De politie moet eerst haar werk maar doen, vinden ze.

Bivakmutsen

Scholte maakte begin jaren tachtig deel uit van een vriendenkring van jonge kunstenaars, die samen de wereld wilden veroveren. Ze verzamelden zich rond galerie The Living Room, in 1981 opgericht in de gezamenlijke Amsterdamse huiskamer van kunstenaar Peer Veneman en kunstgeschiedenisstudent Bart van de Ven. Kunstenaars als Martin van Vreden, Aldert Mantje en Harald Vlugt behoorden ook tot de galerie. Ze kwamen in het café Het Paleis andere jongere kunstenaars tegen, net als zij deels afkomstig uit het Amsterdamse kraakcircuit. Schrijver Joost Zwagerman, die ook bij de groep hoorde, heeft erover geschreven in zijn roman Gimmick!

. Er werd gedronken, geroddeld en cocaine gebruikt, de modedrug van die tijd. “De sfeer was opgewonden,” zegt Martin van Vreden, die nog altijd bevriend is met Scholte, over die jaren. “Jonge buitenlandse kunstenaars kregen snel succes, de prijzen voor moderne kunst waren heel hoog. We wilden allemaal op die trein springen.”

Scholte heeft de politie zo volledig mogelijk geinformeerd over zijn vermoedens. Met namen en toenamen – maar hij kan daarover in verband met het onderzoek weinig zeggen. Hij vindt dat de politie hem soms niet serieus genoeg neemt. “Ik heb het gevoel dat ze sommige zaken niet willen onderzoeken. Mijn boekhouder is bijvoorbeeld bedreigd, twee weken voor de persconferentie die ik hield op Schiphol, voor ik naar Tenerife vloog. Vier mannen, vermoedelijke Joegoslaven, met bivakmutsen en knuppels zijn bij zijn kantoor langs geweest, maar hij was gelukkig net verhuisd. Later is hij opnieuw telefonisch bedreigd. De politie maakt er nauwelijks werk van. Dan ga je twijfelen: heeft de politie er soms belang bij sommige zaken niet te onderzoeken? Wat zit daar achter? Is de misdaad zo ver doorgedrongen? Zit er iets groters achter dan ik nu weet? Ik vind dat onverdragelijk.”

Woordvoerder Klaas Wilting van de Amsterdamse politie vindt het jammer dat Scholte denkt dat de politie hem niet niet serieus neemt. “Zo’n ernstige aanslag nemen we heel serieus. We onderzoeken alles. Maar feiten die tot een oplossing leiden, hebben we tot nu toe niet ontdekt.” Omdat er nu nog maar weinig informatie over de zaak binnenkomt, werken er niet zoveel mensen meer aan. “Maar alle informatie die binnenkomt, wordt grondig onderzocht.” Wilting kan zich voorstellen dat Scholte zich onveilig voelt, maar de politie kan volgens hem niet meer doen dan ze nu doet. Scholte denkt van wel.

“Stel je voor dat mijn boekhouder niet net verhuisd was, dat mijn boekhouding gestolen was. Dan had ik nooit kunnen aantonen dat ik niet bij duistere zaken betrokken ben.”

Hij weet dat er mensen zijn die denken dat hij in schimmige praktijken is verwikkeld, in de cokehandel, de gokwereld, het witwassen van geld of iets dergelijks. En dat de aanslag daarvoor een afrekening zou zijn. Dat werd ook gesuggereerd door de ‘mogelijke verdachte’ van de aanslag, die zichzelf al bekend maakte voor Scholte iets publiekelijk gezegd had in het weekblad de Nieuwe Revu, en later in het tv-programma RUR van Jan Lenferink: fotograaf Paul Blanca, die ontkent de aanslag te hebben gepleegd, en suggereert dat Scholte met zijn beschuldigingen ‘een rookgordijn’ optrekt, omdat hij misschien iets te verbergen zou hebben.

Zulke beschuldigingen steken Scholte in hoge mate. Hij heeft niet het leven van een heilige geleefd en is de eerste om dat toe te geven: “Ik ben eerlijk: ik zeg dat ik coke heb gebruikt. Iedereen deed dat in het wereldje waarin ik toen zat, zoals een heleboel mensen nu xtc gebruiken. Maar met cokehandel heb ik nooit iets te maken gehad. En gokschulden heb ik al helemaal niet. Ik ben misschien twee keer van mijn leven in een casino geweest, waarvan een keer met kunstenaar Jan Fabre. die alles won met Black Jack. En zwart geld witwassen, dat is ook gezwets: alles wat ik doe probeer ik goed te doen. Ik betaal alle belasting die ik moet betalen, mijn boekhouding is gecontroleerd. Wat kan ik nog meer doen?”

Albert Heijn

Aan de wand in een van de ruimtes van zijn atelier hangen kleurenproeven, het zijn proeven van een serie zeefdrukken van afbeeldingen die met de computer zijn bewerkt. Aan schilderen is Scholte, vier maanden na de aanslag, nog niet toegekomen. Met een zwarte stift heeft hij correcties aangegeven op de proefdrukken. Computeroperator Sjors Overbeek is overgevlogen uit Amsterdam om de laatste wijzigingen uit te voeren. De zeefdrukken zijn momenteel in produktie, en van mei tot en met augustus worden ze min of meer gelijktijdig in vijf galeries getoond: galerie Serieuze Zaken in Amsterdam, Kent Fine Art in New York, White Cube in Londen, Bonomo in Rome en op Tenerife in galerie Leyendecker.

Scholte heeft goede internationale contacten sinds zijn doorbraak in 1986. In dat jaar had hij zijn eerste solotentoonstelling bij de belangrijke (inmiddels gesloten) Keulse galerie Paul Maenz. Hij was daar geïntroduceerd door de succesvolle jonge Duitse kunstenaar Jiri Georg Dokoupil, die twee jaar eerder op een expositie in Keulen van Living Room-kunstenaars werken van Scholte had gekocht. Na de solotentoonstelling ging het snel met Scholte. In 1987 nam hij deel aan de ‘documenta’ in Kassel. Hij zat in het internationale kunstcircuit, zijn prijzen vlogen omhoog (van ongeveer duizend gulden per doek in 1983 naar twintigduizend in 1990), hij exposeerde in Parijs, Keulen, Milaan, Rome, Tenerife en New York. In 1990 verzorgde hij het Nederlandse paviljoen van de Biennale in Venetië. Scholte was in een paar jaar een ster geworden. Ironisch gaf hij zijn solo-tentoonstelling in 1988, in Museum Boymans-van Beuningen in Rotterdam, de titel How to star.

De zestien zeefdrukken waaraan hij nu werkt, getiteld Golden Horizon, zijn kenmerkend voor Scholte’s werkwijze. De serie bestaat uit bewerkingen van bestaand beeldmateriaal, in dit geval de omslagillustraties van een encyclopedieserie voor de jeugd, die Albert Heijn in de jaren zestig in Nederland uitgaf. In die kleurige, nu haast nostalgisch aandoende prenten, waarop voorwerpen staan afgebeeld die betrekking hebben op de inhoud van de encyclopedie, heeft Scholte sommige oude beeldelementen vervangen door eigentijdse afbeeldingen, zoals de foto’s waarop in drie stadia de verandering te zien is van het gezicht van popster Michael Jackson, die door plastische chirurgie zijn gezicht liet veranderen. Zo ontstaan poëtische en soms vervreemdende combinaties.

Scholte heeft altijd bestaand beeldmateriaal bewerkt en verwerkt in zijn kunst. Hij studeerde in 1982 af aan de Rietveld Academie in Amsterdam. Schilderen was in de jaren daarvoor iets hopeloos ouderwets, althans dat vond men op de academie. Vandaar dat hij voor de net opgerichte audio-visuele afdeling koos, en afstudeerde op animatie. Scholte: “Om wat bij te verdienen maakte ik tekenfilmpjes voor de televisie: voor het Vara-quizprogramma Twee voor twaalf en voor Sesamstraat. Die paar honderd gulden die we daarvoor kregen waren een welkome aanvulling op ons karige budget.” Het waren de nadagen van de punk- en kraakbeweging. Scholte en andere kunststudenten deden tegendraadse dingen op de academie: ze maakten geen kunst volgens de gangbare normen, maar gaven blaadjes uit en maakten video-clips en muziek. Scholte zong ondermeer in de groep The Young Lions en later in Suspect.

Scholte tekende als jongen al graag, maar pas toen hij het boek Een cheque voor de tandarts (1967) van J. Bernlef en K. Schippers had gelezen besloot hij kunstenaar te worden. Het boek gaat over Marcel Duchamp, die begin deze eeuw een fietswiel op een kruk en een urinoir tot kunst verhief. Duchamp liet daarmee volgens de beide auteurs kunst en werkelijkheid samenvallen, ‘een gebaar dat rondom de jaren zestig door de makers van pop-art, Nieuw-realisme, Nul/Zero, op-art en kinetische kunst tot een kunstrichting zou worden uitgewerkt’.

De titel van het boek is een duidelijke illustratie van de grensvervaging tussen werkelijkheid en kunst. Toen Duchamp geen geld had om zijn tandarts te betalen, ontwierp hij een cheque die geïnd kon worden bij een fictieve bank. De tandarts accepteerde dit kunstvoorwerp als een werkelijke betaling. Hoezeer Scholte voortbouwt op de traditie van Duchamp bleek toen hij een paar jaar geleden zeefdrukken maakte van Monopoly-geld en die signeerde en verkocht. “Je schildert een auto en daarna probeer je dat schilderij te ruilen tegen die auto,” zei Scholte in 1990 een interview in deze krant. “Kunst is eigenlijk hetzelfde als geld. Geld op zichzelf is helemaal niets waard en toch hebben we met elkaar afgsproken dat geld waarde heeft.”

Net als de kunstenaars in Een cheque voor de tandarts toont Scholte in zijn werk vaak ‘echte’ dingen. Hij maakt er alleen geen objecten van, maar afbeeldingen. Hij verwerkt de alledaagse werkelijkheid in schilderijen. Dat hij is teruggekeerd tot zoiets ouderwets als doek en penseel is het gevolg van de doorbraak van de zogenaamde nieuwe schilderkunst aan het eind van de jaren zeventig. Scholte en andere jonge kunstenaars van de punk-generatie kwamen in verzet tegen de in hun ogen bloedeloze, onzichtbaar geworden conceptkunst, kunst die alleen nog uit ideeën bestond of minimale aanduidingen van plannen.

Scholte en de zijnen begonnen te schilderen; de meesten ‘wild’ en expressief. Maar Scholte is nooit een wilde expressionist geweest. Hij schildert sinds 1983 juist heel droog en precies, heel ‘neutraal’. Dat is een bewuste keuze. Scholte is niet geïnteresseerd in het ‘unieke’ schilderij op zichzelf, of in smeuïge verfstreken. Voor hem is het schilderij een middel om ideeën vorm te geven en over te brengen. Dat kan het beste als de schilderijen goed te reproduceren zijn, dus ook op een andere manier dan alleen via een museum tot het publiek komen. Daarom zijn zijn schilderijen eigenlijk al geschilderd alsof het reprodukties zijn geworden.

En daarom is het voor Scholte ook niet zo van belang dat hij alles zelf doet. Hij gelooft niet in het geniale schildergebaar. Hij kiest en bewerkt het beeld, en dat moet zo precies mogelijk naar zijn zinuitgevoerd worden. In 1991 kreeg hij bijvoorbeeld de opdracht een wandschildering te maken in het exact nagebouwde paleis Huis ten Bosch, in de historische Hollandse stad bij Nagasaki. Het was onmogelijk om die klus, duizend vierkante meter zeilschepen en helikopters,helemaal alleen binnen de gestelde termijn uit te voeren. Daarom nam hij zes medewerkers, twee uit Europa, twee uit Japan, in dienst, die volgens zijn ontwerp de schildering aanbrengen.

Al sinds 1988 werkt Scholte met assistenten. In het verleden was zo’n praktijk heel normaal. Rembrandt, Rubens en ook Andy Warhol hadden assistenten in dienst. Maar tegenwoordig wekt deze werkwijze nogal wat weerstand. Scholte: “Het beeld van Van Gogh, als de geniale schilder die op een zolderkamertje in armoede in zijn eentje zijn geniale verfstreken op het doek zet, is sterk ingebrand in de geesten van de mensen. Wat een bakker wel mag, mag een kunstenaar blijkbaar niet. Iedereen weet dat een bakker mensen heeft die volgens zijn recept het werk voor hem doen. Ik snap niet waarom een kunstenaar die net zo werkt, zoveel weerstand kan oproepen.”

Gestolen goed

Die weerstand is ondermeer terug te vinden in een artikel over Scholte van kunstcriticus/kunstenaar Paul Groot in het kunsttijdschrift Metropolis M in juni 1993. Groot oordeelde in verschillende stukken aanvankelijk zeer positief over Scholte. Een schilderij dat Scholte samen met Sandra Derks in 1982 exposeerde in de kraak-kunstruimte Warmoesstraat 139 noemde hij zelfs ‘een meesterwerk’. Onder de kop ‘Gestolen goed gedijt niet’ kwam hij elf jaar later op zijn positieve oordeel over Scholte terug: “Ik meende (-) met een geniale conceptuele schilder te maken te hebben, hoewel hij, zoals later bleek, niet meer was dan iemand die curieuze prentjes naschilderde die hij thuis in een doos bewaarde. (-) Mijn geweten ging echter pas echt knagen toen ik er achter kwam dat Scholte kunstenaars uit mijn omgeving ronselde die hij tegen betaling zijn doeken liet schilderen terwijl hij ze toch eenvoudigweg met eigen naam ondertekende. Misschien was dat bij Rembrandt of Rubens gebruikelijk, maar dat een jonge schilder zich zoiets binnen mijn eigen vrienden- en kennissenkring veroorloofde, schokte mij diep. Hoe was het mogelijk dat iemand die zich kunstenaar waande zo gemakkelijk misbruik maakte van anderen?”

Niet bekend

Scholte is nog steeds furieus over de beschuldigingen van ronseling: “Er wordt gesuggereerd dat ik mensen voor een hongerloontje de koepel van het paleis Huis ten Bosch injaag, dat ik een soort slavendrijver ben. Daar is niets van waar.” Zoals in ieder bedrijf zijn er natuurlijk wel eens strubbelingen, maar de verhalen over mensen onderbetalen en ideeen pikken, dat zijn volgens Scholte allemaal onderdelen van “de vijandige sfeer” die hij voelde als hij af en toe terug was in Nederland (hij was veel in Japan, begin jaren negentig, en woonde in Brussel). Het woord ‘verraad’ is wel eens gevallen. Scholte zou na zijn succes te weinig terug gedaan hebben voor de groep waarmee het allemaal was begonnen.

De plaats waar de autobom ontplofte die definitief een streep zette onder zijn verleden, is wat dat betreft historisch: De Laurierstraat, in het hartje van de Amsterdamse Jordaan, waar tot 1993 in een voormalige loodgieterswerkplaats galerie The Living Room was gevestigd. Toen galeriehouder Bart van de Ven ermee ophield, nam Scholte de ruimte over. Hij had een goede werkplaats in Nederland nodig, en hij wilde ook een beetje de kunsttraditie die daar was ontstaan in ere houden. Scholte is officieel ook nooit bij The Living Room weggegaan. Hij heeft zelfs nog geprobeerd Dokoupil en Peter Schuyff daar te introduceren, om een soort wisselwerking te krijgen tussen zijn Amsterdamse en internationale kunstkringen. Maar Van de Ven zag daar weinig heil in; hij bracht liever werk van Nederlandse kunstenaars in het buitenland.

Door de aanslag is Nederland voor Scholte voorlopig een plaats geworden om te mijden. Zoals hij vroeger in café Het Paleis met zijn Amsterdamse kunstvrienden plannen zat te maken, zo zit hij nu in Santa Cruz de Tenerife in galerie Leyendecker met internationale collega’s rond de tafel, met Dokoupil, Schuyff en Baechler. Ze bespreken met de architect Juama Palmerm hun ideeën over het verfraaien met wandschilderingen, fonteinen en kunstwerken van de hotelvakschool-annex-hotel die hier bijna voltooid is. Zolang ze samen rond de tafel zitten, en geanimeerd met de architect praten. Scholte wil de grootste wandschildering voor zijn rekening nemen. Alles lijkt als vanouds. Totdat de vergadering afgelopen is, en iedereen opstaat om weg te gaan. Dan is het verschil even heel duidelijk zichtbaar.

Toen Rob Scholte na de aanslag in het VU-ziekenhuis lag, kreeg hij bezoek van de voormalig directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam, Wim Beeren. Scholte vertelde dat hij voortaan niet alleen maar als ‘de kunstenaar zonder benen’ bekend wilde zijn. Beeren had een krachtig advies: praat er nooit meer over. “Maar dat kan ik niet,” zegt Scholte. “Het ging bij mij nooit alleen maar over kunst. Het gaat bij mij altijd over kunst en leven.”

NRC Handelsblad, 31 maart 1995

http://www.nrc.nl/handelsblad/1995/03/31/de-weerstand-van-de-kunstenaar-schilder-rob-scholte-7262190