Olof Baltus – De Duinroos (8): In het bordeel van de seizoensbestendige Onan

Naar ik mij meen te herinneren was het in de namiddag van de 14e augustus in het jaar 2002 (Een vrijdag? De 14e was een woensdag! Het moet dus de 16e augustus geweest zijn. In ieder geval was het op een vrijdag.), dat ik op weg ging naar het strand met de bedoeling een duik te nemen in het water van de Noordzee.
Ik fietste met mooi weer over De Voert, maar boven de duinen verderop drong de zeedamp al op. Ik twijfelde, of het wel zin had door te zetten, want op het strand kon het als gevolg van de toenemende mist wel eens behoorlijk kil zijn.
Toch werd de koers vooralsnog niet gewijzigd: de zomer vorderde al en ik had mij dat jaar nog geen een keer in de branding gewaagd.

Ik draaide het fietspad langs de Heerenweg op en sloeg bij ’t Woud rechtsaf, de Moffenweg op, die zo heet, omdat hij in het begin van de Tweede Wereldoorlog is aangelegd in verband met de bunkerbouw voor de Atlantikwall.

Ik had zorgen. In het leven en vooral in de liefde zat het niet mee.
Niettemin zou ik die 14e augustus intussen allang vergeten zijn geweest (alhoewel: er is natuurlijk nog dat schilderij bij Jaap Bruynzeel), maar toch vergeten, als er niet Peter Koning was geweest, de zelfverklaarde stadsdichter van de stad Alkmaar.

Uit het niets, beter gezegd als een duveltje uit een doosje, dook hij op uit de bossages en braamstruiken langs de kant van de weg. Maar ook daaraan zou ik nu (we schrijven het jaar 2007) voorbij gaan als Peter mij niet herinnert had aan dat treffen door mij een gedicht van zijn hand toe te sturen. Misschien met de bedoeling een reactie van mijn kant uit te lokken.
Wordplay -> Swordplay.

Toen die reactie mijnerzijds wat langer uitbleef, volgde er zelfs een tweede “definitieve” versie van “Bramenpluk”. Daaruit zal ik weliswaar letterlijk, maar selectief, Bloemlezen, aangezien Peter mij integrale publicatie van het geheel verboden heeft.

“Bramenpluk” (definitieve versie Pc. Koning)

“Het Woud
Aan de smalle weg naar zee
Die vrijdagmiddag in augustus
Waarop je niet van duisternis kon spreken
Nog van dag”

Dit “nog” met de G van Gerard is geen schrijffout, want ook in de eerdere versie hanteert de Alkmaarse stadsdichter deze spelling.

Opnieuw Koning:
“Zijn woorden baanden zich een weg
Als om de eindeloze
Afstand te verkleinen”

De laatste strofe gaat aldus:
“Fietsend nog je naam
De stem van Olof. B.
Die als gestalte
Langzaam weer vervaagde.”

En is ondertekend: “Pc. Koning”.

Uiteindelijk heb ik de handschoen opgenomen en teruggeschreven:

“Bramenpluk

Het Woud

de smalle weg daarheen
en zeedamp
in het midden van augustus, oh moedertje lief (geen moedertje lief).
het legendarische laken van het zonlicht ligt lelijk
te schrompelen en te krimpen op het bleekveld van de voort-
schrijdende tijd
en al uw dochters, oh gij onbevlekt ontvangen ten hemel op genomene,
klussen vol overgave bij in het bordeel van de seizoen bestendige onanist.

Dan dus dat vingertje, altijd maar dat geheven vingertje:
moge vanuit een brandend braambos
kilo knaller van oudtestamentische bedilzucht, weer-
klinken de stem Gods.

LET MY PEOPLE GO
(liefst in de gezongen versie van Otis Redding
eventueel indien mogelijk rechtstreeks op de buis vanuit
een soort Otis Reddingsboot)

Toen en daar in het echt echter
Koning die zich Pc. noemt
wel de ascetische gestalte van de woestijn heilige
maar puur aards daar bezig met de bramenpluk

Verlosser, die huist in de Rubus struik,
sindsdien wint de mensheid uit bramen sap brandewijn”

Ik vervolgde mijn weg naar zee. Eenmaal op het strand constateerde ik, dat het inderdaad te koud was voor een bad. Even verderop zat een groepje mensen gekleed in zwemkleding, maar met badhanddoeken over de schouders getrokken te sidderen en te kleumen. Desondanks bleven zij tegen beter weten in wachten op betere, zonniger tijden.

Op de kracht van een toenemende wind rolde een parasol richting zee (zie schilderij Jaap Bruynzeel).
Ik miste de vrouw met wie ik tot voor enkele jaren optrok, en ik besloot in de toekomst het zomerse strand maar helemaal links te laten liggen. Om mij verdere afknappers te besparen.

Peter Koning met zijn plastic tas vol bramen in de berm van de Moffenweg was ook verdwenen.
Er was niemand meer in het duin. Alleen ik.