Olof Baltus – De Duinroos (37): Post in tijden van eenzaamheid en nood

Wij pakken de draad weer op in Rosebery, Tasmanië.

Brief 47, geschreven op donderdag 29 januari 1953 om 7 uur nm.

Lieve vrouw en kinderen, vanmiddag om een uur of één, toen wij juist op het punt stonden naar het dorp te gaan om te eten, kreeg ik van de chauffeur van de vrachtauto, die ons van en naar het werk rijdt, maar liefst drie brieven van jullie. Ik ben er erg blij mee. Dit waren de eerste brieven na de brieven, die ik ontving op 5 januari in Melbourne. Ze waren van 4, 8 en 10 januari en gestempeld op de 20ste. Hieruit blijkt, dat je ze eerst nog hebt laten liggen, Nel, tot je mijn goede adres had. Heel verstandig van je. Mevrouw Kuijs heeft ze gezamenlijk in een enveloppe naar mij doorgestuurd.
Ik heb uit jullie brieven begrepen, dat jullie het gelukkig allemaal goed maken en dat het nogal gewinterd heeft in Holland. Hier is het alle dagen heel erg warm. Ik sta iedere dag in mijn interlock te werken, dus dan begrijp je het wel. Zoals ik je al schreef, verwachtte ik vandaag jullie post en dat is gelukkig dus uitgekomen. Zoals je ziet duurt het acht á negen dagen, voordat een brief hier arriveert.
Wel, mijn schatten, ik maak het nog steeds prima en begin al aardig aan mijn nieuwe werk te wennen. De eerste dagen is het erg vreemd te werken in het harde gesteente en zijn er daarnaast ook de moeilijkheden met de taal. Maar wat het werktempo betreft, kan ik het best uithouden, hoor. Het gaat allemaal kalm aan. En ik maak iedere dag twee overuren. ‘Morgens een half uur en ’s avonds anderhalf uur. Waar dat voor nodig is, mag Joost weten.
Dit maken van overuren schijnt tegenwoordig in Australië een uitzondering te zijn. De vakbond, de Union, komt daar tegen op. Die zeggen: “we hebben hier gevochten voor de werkweek van 40 uur en om dan nu weer het maken van overuren te gaan invoeren, dat gaat niet.“ En gelijk hebben ze.
Maar het grondwerk hier, waar ik aan werk, schijnt achter te liggen op de bouw van de huizen. Dan mag er blijkbaar wel worden overgewerkt. Nou, mij best. Hoe langer werken, hoe meer verdiensten.

Eergisteren was hier nog een grote bosbrand op de berghellingen, maar er wordt niet eens naar gekeken. “Het stopt wel weer”, zeggen ze. “En je kan er toch niet bij komen.”
Ook langs de spoorbaan hierheen zag ik overal sporen van bosbranden. Het ontsiert het landschap wel.
Jullie zouden trouwens eens moeten kunnen zien wat voor een gat Rosebery is. Hobbelige kronkelwegen, houten huizen met golfplaten daken zijn hier en daar zo maar neergezet en ze gooien alle huisvuil zo maar achter hun huizen neer. Ook lopen er wat koeien willekeurig te grazen door het dorp, zodat je uitkijken moet, dat je niet wegglijdt in de koeienderrie.
In het buurtje, waar ik werk, komen wel mooie woningen. Ze zijn bestemd voor personeel van de mijnen. Maar ik zou er wel voor wachten jullie hierheen te halen. Enfin, het doet er allemaal niet toe, het werk staat mij aan en ik verdien best. Het uitbetalen geschiedt hier om de veertien dagen op de donderdag. Dus vandaag over een week zal ik uitbetaald worden. Voorlopig hoop ik hier een maand of drie te blijven. Daarna zal ik wel zien.

Nou, mijn lieve Nel, ik ben er echt van opgekikkerd, dat ik weer eens nieuws van jullie heb mogen ontvangen. Ik was de laatste weken wel een beetje down. Ook kreeg ik een brief van Kuijs. Hij schreef mij, dat ze de kist met mijn spullen uit Holland ontvangen hebben. Er was wel het een en ander gebroken. Maar mijn koffer is er nog niet. Dat schijnt hier allemaal erg “vlug” te gaan.
Ik hoop vanaf nu regelmatig post te ontvangen. Zaterdag of zondag schrijf ik weer. Al mijn kinderen intussen een zoen van hun paps. De groeten ook aan Siem en Co Baltus. Hoe is het met Simone van Co?
G. Stam.

Brief 48, Nel Stam- De Waard vanuit Egmond naar haar man Gerrit Stam in Rosebery, Tasmanië. 30- 1- 1953.’s Middags om 3 uur.

Ja, mijn schat, je zult wel denken: wat een rare tijd om te schrijven. Maar ik kan niet wachten tot vanavond. Wat heb ik toch met je te doen, dat je zo lang op post moest wachten, maar daar kan ik echt niets aan doen. Zodra ik je adres had, heb ik drie brieven gestuurd en daags daarna nog twee, een van mij en een van Engel. De volgende dag weer een, een brief van Riet. Maar ja mijn schat, je zit ook zo ver bij mij vandaan en je gaat nog maar steeds verder. Maak je het goed? Het zal wel erg zijn om die vrije zaterdag en zondag door te komen. Gelukkig maar, dat er een kerk is, waar je je troost kunt zoeken. Mijn schat, weet wel: wij zijn de hele dag met onze gedachten bij je en bidden veel voor je. Meer kunnen wij voorlopig niet doen.
Voor ons gaat de tijd snel. Het is alle dagen knap weer, de kachel heeft de hele dag op één briketje gelegen. Een boffer hé, want zo kom ik wel rond met mijn geld. Al houd ik geen guldens over, zoals jij in jouw geval wel. Je vroeg of Engel en Nel nog werk hebben. Ja hoor, dat is nog steeds het geval. Daarnaast gaat Riet op vrijdag naar Trien Abbo om te werken. Daar krijgt zij twee gulden voor, dus niet slecht.

Mijn grote kind, ik zie je in gedachten al liggen in je eentje in dat lege huis. Je zal wel denken: was mijn vrouwtje er maar. En wat zou ik je dan lekker toedekken. Ach, was het maar eindelijk zo ver.
Je vroeg, hoe het met Jhon en Black ging. (* op voorhand de Australische namen voor de twee jongste zonen: Piet en Jan. De naam John verworden tot Jhon. Black voor Piet, omdat Piet in vergelijking tot zijn broers en zussen iets minder lichtblond was. Noot van de tekstbezorger).
Nou, het gaat ze naar wens. Piet staat naast mij tegen de tafel geleund te duimen en Jhon is buiten aan het spelen. Verder ging Gerard zojuist even naar het strand op hout uit en is Cor nog niet thuis uit school. Nel is zojuist thuis gekomen. Die is nu aan de beurt met schrijven.
Ziezo mijn schat, weer een brief vol. Houd er de moed nog even in en ik zal zoveel mogelijk schrijven. Als je een huisje hebt, schrijf je maar gauw en wij komen, mijn schat.

Brief 49. Rosebery, zaterdagavond 31 januari 1953. Aan de oudste zoon Engel.
Mijn beste grote jongen, tegelijk met een brief van je moeder ontving ik ook jouw brief en daar was ik erg blij mee. Ik vernam, dat je nog steeds bij je oude baas werkt. Goed zo! Wel, mijn jongen, ik maak het ook best, hoewel het allemaal erg vreemd is: de taal, de mensen, de omgeving enz. Als je in Holland bent, kun je je dit alles niet indenken. Je weet, dat ik hier werk bij de nieuwbouw van een hele wijk. Met een man of acht ben ik bezig met de aanleg van de rioleringen en de afvoerbuizen. Ik werk met twee Ieren, twee Engelsen, drie Australiërs, een neger en ik als Hollander. Algehele spraakverwarring is geregeld het gevolg.
De bodem is hier zo, dat er na het afsteken van een bovenlaag van veengrond, 25 tot 30 centimeter dik, een keiharde rotsgrond wordt bloot gelegd. Met een drilboor worden er vervolgens gaten geboord in het gesteente en die gaten worden gevuld met springstof. Daarna wordt de boel opgeblazen. Dat opblazen doen wij meestal ’s avonds in de overuren, wanneer het andere volk, de timmerlieden en zo voort, niet op de bouwplaats zijn. Als de zaak is opgeblazen hebben wij ongeveer genoeg werk voor de volgende dag om het los geslagen gesteente met schop en houweel uit de sleuf te scheppen.
Het werk vordert echter in een zeer kalm tempo, want de Australiërs werken niet erg hard en de baas kijkt bijna niet naar je om.

Misschien ga ik het aanstaande weekend wel naar Kuijs in Burnie, maar dat kost mij twee pond en ik wil sparen, zie je. Je vroeg mij, of wij, Hollanders, op de Fair Sea door de moffen achteruit zijn gedrukt. Nou, daar heb ik niets van gemerkt, hoor, en van het afzetten van de radio weet ik ook niets. Wel deden ze de eerste dagen een beetje schuw om daarna een hoop praatjes te krijgen en hun Duitse borst vooruit te zetten. Persoonlijk heb ik weinig last van ze gehad. Moeder schreef nog, dat zij met Oudjaar op de radio groeten had gehoord van de Fair Sea. Ik ben nog vergeten te schrijven, dat wij voor deze Nieuwjaarsgroet allen een dubbeltje gelapt hebben. De groet kostte 50 á 60 gulden.

Ik zit hier op onze met meerderen gedeelde kamer te schrijven bij het licht van twee kaarsen, omdat het elektrisch licht in dit huis nog niet klaar is. Het is hier nu tien uur in de avond, bij jullie pas een uur in de middag. Een Australiër ligt al in bed en begint zo nu en dan tegen mij te praten. Het is een jongen van zeventien jaar. Hij vertelt mij, dat hij graag in militaire dienst wil. “I like the army”, zegt hij maar steeds. Zo in zijn eentje kan ik zijn verhaal wel aardig verstaan, maar als ze met zijn allen onder elkaar bezig zijn, begrijp ik er heel weinig van. Dan voel ik mij wel eens buitengesloten…
Nou mijn jongen, pas goed op en doe je best op je werk. Bid af en toe een weesgegroetje voor je oude grijze vader en ontvang de hartelijke groeten van hem. G. Stam.

Brief 50. Mevrouw Kuijs uit Burnie, Tasmanië, aan Nel Stam-De Waard in Egmond aan Zee. Montello Burnie, 1 februari 1953.

Uw brief ontvangen en daarvoor mijn hartelijke dank. Wat was ik blij weer iets uit Holland te horen. Het was de eerste brief sinds ons vertrek.
Wij maken het uitstekend en het is mij alles reuze meegevallen. Wat ik hier schrijf vanuit Burnie is de waarheid, hoor. Wij wonen hier naar onze zin. Het is niet het huis, dat ik zou krijgen, want die mevrouw is ziek. Maar als zij beter is, gaat zij naar Melbourne en komt het huis later vrij. Gisteren ben ik bij haar geweest en dat huis is inderdaad prachtig. Erg geriefelijk, vaste vloerbedekking, slaapkamer ameublement, prachtige kasten en behalve een radio ook een elektrisch fornuis… Maar zou ik hier moeten blijven, waar wij nu wonen, ben ik ook best tevreden.
Nu, ik hoop, dat ik er gauw getuige van kan zijn, want mijn man hoopt a.s. zaterdag de papieren voor een huis voor u te krijgen. Dan gaat het niet slecht en komt u bij ons boven wonen, een pracht. Uw man zal het misschien wel geschreven hebben. Ook hopen wij, dat uw man a.s. zaterdag een paar nachtjes komt logeren. Hij maakt het best, hoor, maar wil ook liever zijn gezin zo spoedig mogelijk bij elkaar hebben.
Ook zal uw man wel geschreven hebben, dat wij een reis hebben gehad om nooit te vergeten. En ik hoop van harte, dat u ook die reis mag maken. De aankomst in Melbourne was geweldig! Een vat vol tranen van ons allemaal, toen wij mijn man en de vader van de kinderen weer zagen. Hij zag er keurig uit, maar niet best. Dat viel mij af, maar het was ook steeds hard werken geweest en hij had lange dagen gemaakt om vooruit te komen. Nu vooruit gekomen was hij, want in Holland hield je nooit een cent over. Nu had hij zelf 250 pond op de bank en onze Jan nog wat. Daar kun je wat van doen: 250 maal 8.50 gulden, nou dan weet je het zelf wel. Als je hier komt is er van alles tekort, maar zo kun je aardig wat aanvullen. En dat hebben wij gedaan ook.

Mijn grote kist is verleden week aangekomen, maar van mijn servies en borden, vazen en ander aardewerk was niet veel meer heel. Ik heb er om gehuild, dat je voortaan zoveel dingen missen moet die herinneringen oproepen en waar je in de loop der jaren gehecht aan bent geraakt…
Ik hoop op de spoedige komst van jullie allemaal en tegen die tijd hoop ik ook net zo’n mooie tafel gereed te hebben staan als voor ons klaar stond, toen wij hier arriveerden. De brief, die u mij schreef, laat ik a.s. zaterdag uw man lezen, hoor. En maak u niet ongerust over hem: hij ziet er werkelijk goed uit. Tot spoedig zien hier…
Dag, mevrouw Kuijs.

Brief 51. 1 Februari 1953. Op de dag van de watersnoodramp in Zeeland schrijven de kinderen van de familie Stam hun vader in Rosebery, Tasmanië. Dochter Nel schrijft als eerste.

Lieve vader, hier hoort u dan wat van mij. Moeder is te gast bij opoe, die vandaag jarig is en daarom zit ik hier helemaal alleen. Riet en de jongens zijn allemaal naar het strand. Het is hier noodweer. Een Zuidwester storm. De zee staat tot het duin, maar die is intussen bijna helemaal weggespoeld. Overal zijn overstromingen. Wateroverlast en overstromingen in Zeeland, Zuid Holland en Engeland. De grootste overstromingen sinds vijftig jaar. Je kan zelfs niet naar Rotterdam, omdat alle spoorwegrails onder water staan. De nieuwsberichten op de radio duren ruim een half uur, allemaal schepen in nood of vergaan, oproep van militairen en Rode Kruis leden. Het is allemaal heel erg. Ome Engel is net hier geweest. Vragen naar u, hoe het met u gaat. En hij was op weg om naar de zee te kijken. Ik moet u de groeten doen.
De dakpannen aan de overkant bij De Vrij rollen achter elkaar van het dak af en in de kerk kraakte het vanochtend zo verschrikkelijk, dat ik er bang van werd. De jongens kwamen zojuist thuis van het strand en zeggen dat de hele zeereep is weggespoeld, geen strandtrap naar beneden meer te zien. De zee is zelfs tot op het parkeerterrein bij de Werf geweest. Er is veel volk en wel veertig auto’s, zeiden de jongens. Vanmiddag is het om half vijf springvloed. Ook de bestrating van de Voorstraat is over een heel eind verzakt en weggespoeld. Op het duin is geen bunker meer te zien, allemaal ondergraven door het water en verzakt.
Nou vader, ik stop hoor, want Piet is aan de beurt.
Een zoen van Nel.

Lieve vader, ik ben naar het strand geweest. Het is een vreselijke storm. Bij Annie Genet zijn er een heleboel dakpannen van het dak gewaaid en er zijn ook heel veel schepen vergaan. Gelukkig, dat u niet meer op de Fair Sea bent.
Dag vader en nog een zoen en een tikkie van Piet.

Gerard:
Ik ben ook naar het strand gegaan. Er zijn een heleboel bunkers bloot gespoeld en er is ook een bunker onder het zand vandaan gekomen, die je voor de storm niet zag.
Dag vader en een zoen van Gerard.

Moeder Nel dan:
Hallo mijn schat, ik zal het vel postpapier maar vol schrijven, want van het schrijven van Gerard komt niet veel terecht. Hij moet nu naar school, het is kwart voor negen. Gisteravond je brief ontvangen en meteen maar een stapel tijdschriften, zoals nummers van De Katholieke Illustratie, ingepakt om te versturen. Riet brengt ze net weg naar het postkantoor. Ik heb er ook een Noord Hollands Dagblad van gisteren bij gedaan. Ik weet niet, of je er daar al van gehoord hebt, van de ramp, die ons Nederland heeft getroffen. Het is met geen pen te beschrijven, ruim 600 doden, maar dat zullen er nog meer worden. Wat vreselijk, hé. Het was een noodweer, zoals wij nog nooit hebben meegemaakt. Jij maakt het best, schreef je. Wij zelf hier gelukkig ook. Ik hoop, dat je van nu af geregeld post krijgt.
Wel, tot morgen en een dikke zoen van je liefhebbende vrouw.

2- 2- 1953, half vijf ’s middags.
Dag vader, ik kom pas uit school en ben eventjes thuis. Vader, hier heeft een vreselijke storm gewoed. Die heeft aan plus minus 400 mensen het leven gekost, maar er zijn nog tientallen vermisten. Schouwen en Duivenland staan helemaal blank, behalve de duinen daar. Opoe was gisteren jarig, maar het was een droeve verjaardag, die je niet zo gauw zal vergeten. In haar huis stond niet alleen het kamertje van ome Piet onder water, maar ook de slaapkamer van opoe zelf. Er waren een heleboel pannen van het dak gewaaid. Ik beluister nu de nieuwsberichten: overal worden veewagens, melkwagens enz. aangeboden. Duizenden bedden ook.
Ik ben nog altijd aan het werk bij ome Arie. Over een paar dagen moet er een koe kalveren. Ome Ari was zaterdagnacht doodsbang, dat het dak van de stal er af zou waaien, maar dat is gelukkig niet gebeurd. Wel stond in het dorp de zee tot aan het Pompplein. Van de wagenwerf is niet veel meer te zien.
Dag vader, de groeten van uw zoon Antoon. En ook van ome Arie en tante Trien en van opoe. Tot in Australië.

Brief 52, geschreven door Gerrit Stam op zondag 1 februari 1953, laat ik weg. Vanuit Rosebery heeft Gerrit nog geen weet van de watersnoodramp, die zich dan in Nederland aan het voltrekken is. Hij schrijft het thuisfront onder meer, dat de voorraad zware shag, die hij gekocht had op de Fair Sea, inmiddels op is. Ook is hij bijna door de meegenomen tubes tandpasta, scheerzeep en mesjes heen. Hij vertelt wat een Australische pond waard is in guldens en legt uit hoe het Australische geldstelsel in elkaar steekt.
Hij besluit:
“De tijd loopt hier negen uur voor op de tijd in Holland. Het is hier nu 11 uur in de ochtend. Dan is het bij jullie 2 uur in de nacht en liggen jullie lekker op jullie bedjes……”

Brief 53 is er een van reisgezel en mede-emigrant Piet Melchers aan Gerrit Stam. De twee hebben elkaar leren kennen aan boord van de Fair Sea.
Bourke, 2 februari 1953, ’s avonds om half elf.

Beste Stam, je brief heb ik in goede orde ontvangen vandaag. Ik besloot je meteen terug te schrijven. Ja man, het deed mij plezier zo spoedig van je te horen en ik kan mij best voorstellen, hoe je je voelt. Dood moederziel alleen, tussen vreemde mensen met een geheel andere mentaliteit en gewoonten, die wij niet gewend zijn. Zo’n zelfde gevoel had ik eigenlijk ook, toen ik in Sidney de boot afstapte. Toch wen je er wel vlug aan, althans ik schik mij er zeker goed in. Natuurlijk mis ook ik het vertrouwde gevoel, dat je in Holland had, het knusse en gezellige, thuis en vooral bij mijn verloofde. Maar, beste Stam, tanden op elkaar, deze eerste tijd is zeker voor ons, emigranten, zwaar, maar ik ben er van overtuigd, dat, indien je doorzet, je er over een jaar of twee een stuk beter voorstaat.
Jij had het zeker moeilijker, dan ik, omdat je op de bonnefooi het land indook, terwijl ik tenminste een beginpunt in het verschiet had. Daarover in het kort het volgende. Ik ben drie dagen in Sidney gebleven bij een oud-collega en vriend uit Amsterdam, die daar met zijn vrouw al twee jaar woont en het er goed heeft. Die drie dagen heb ik besteed om contact op te nemen met de firma, die haar hoofdkantoor heeft in Sidney. En verder heb ik de stad bezichtigd. De firma bevestigde mij, dat ik in Bourke op de fabriek, d.w.z. op het kantoor, kon komen werken. Na een treinreis van 19 uur kwam ik vanavond precies drie weken terug in Bourke aan. Ik kreeg onderdak en kost in het Hostel (een soort hotelletje) van de fabriek. De volgende dag ging ik aan het werk. Voorlopig een makkelijk baantje, maar inderdaad, wat een rottige taal. Ondanks mijn toch goede en jarenlange kennis van de Engelse taal had ook ik grote moeite om wijs te worden uit dat Australische geknauw. Geleidelijk aan begint het beter te wennen, maar het blijft een probleem. De fabriek zelf is vrij uitgebreid. Er werken 95 man van wie de helft Italianen. Er huizen er zo’n dertig hier in het Hostel. De meesten van hen spreken maar mondjes maat Engels, of helemaal geen Engels. Zodoende is Italiaans de hoofdtaal in dit Hostel. Verder zijn er hier ook nog een stuk of drie Polen ondergebracht en een paar Australiërs. Op de fabriek werken (buiten mij) nog twee Hollanders, die getrouwd zijn en hun gezinnen hier in Bourke hebben. Het zijn aardige lui en ik ga ’s avonds dikwijls bij hen op bezoek. Zij zijn afkomstig van Alkmaar, de namen zijn Henk Kemps en Nol Valk. Er was nog een derde Nederlander, Simon Hartog, maar die heeft na zes maanden werken plotseling ontslag gekregen omdat hij te veel rookpauzes inlaste en te vaak afwezig was op zijn werkplek. Althans, dat beweerde de manager. Deze Hartog is van plan volgende week naar Tasmanië te gaan. Hij is vrijgezel en kan zich dus makkelijk bewegen.

Het lijkt mij leuk en misschien wel nuttig als wij elkaar zo van tijd tot tijd op de hoogte houden van elkaars wedervaren. Dat kan nooit kwaad en het geeft meteen een beeld van mogelijkheden en omstandigheden in jouw en mijn staat, althans in het gebied waarin wij zijn. Beste Stam, ik hoop voor je, dat je intussen de nodige brieven uit Egmond aan Zee hebt gekregen. Ik heb ook nog geen post uit Holland, maar verwacht toch eind van de week iets. Kerel, het allerbeste en tot horens van je oud reisgezel en mede-emigrant Piet Melchers.

Brief 54 van broer Engel aan Gerrit Stam. Alkmaar, 3 februari 1953.

Waarde broer, gistermorgen ontvingen wij in dank je brief en vernamen er je toestand uit. Je bent dus geïnstalleerd en je werkt. Dat is een goed begin. Van lieverlee zal je thuis raken in je omgeving, zodat je een overzicht krijgt van de leefwijze en de mogelijkheden, die het jou biedt. Uit je schrijven maak ik op, dat het alles geen goud is, wat er blinkt, maar als ik het goed heb, verdien je ongeveer 170 gulden per week en dat is goed loon. Zie eerst wat geld te verdienen alvorens je verdere stappen zet. Dan kan je je even redden als er tegenvallers zijn.

Je zult al wel weten, dat Nederland in diepe rouw is vanwege een massale overstroming. Half Zeeland, de Zuid Hollandse eilanden, een gedeelte van Dordrecht en omgeving tot aan Rotterdam, de buitenkant en Pernis, staan onder zeewater. Vreselijk erg, onbeschrijfelijke ellende bij duizenden mensen. Ik heb hier een Telegraaf voor mij liggen, waaruit ik enige passages zal aanhalen. Gisteren heb ik trouwens De Volkskrant voor je op de bus gedaan. Die komt met de boot en daarom zal het dus nog wel even duren, voordat hij er is.
Het volgende uit De Telegraaf: “Miljoenen mensen getroffen…” “Reeds meer dan 600 doden.” “Dodental stijgt.” “Amerikaanse hulp.” “Nog steeds zijn alle Stellendammers niet uit de bomen gered.” “Een jonge boer, door het water verrast, draagt zijn vrouw naar boven, struikelt, grijpt mis en ziet haar voor zijn ogen verdrinken.” “ Een man wordt gered, stort dan dood neer. Hartverlamming.” “Er spoelt het lijk van een vrouw aan, in de verstijfde armen een levenloos kind.” Enz. enz. Ik houd op, want het is allemaal zo tragisch, zo tragisch, Gerrit. Nog nooit van ons leven hebben wij zoiets rampzaligs gezien. Luchtfoto’s geven een overzicht van de onafzienbare overstroomde gebieden. Honderdvijfenzeventig duizend hectares cultuurgrond staan onder water. Enige honderden miljoenen guldens schade. De radio staat vanaf zondagmorgen geheel dag en nacht ten dienste van de ramp, omdat er hier en daar snel hulp gevraagd of aangeboden wordt en er verder geen verbinding is. De uitzendingen van de nieuwsdienst van het ANP, die normaal gesproken 15 minuten duren, worden nu continu voorgelezen door twee omroepers, die elkaar aflossen. De bulletins duren meestal één uur terwijl het nieuws regelmatig wordt aangevuld met nieuwe berichten en nieuwe orders. H.M de Koningin en prinses Beatrix bevinden zich regelmatig op de onheilsplekken. Prins Bernhard was in Amerika, maar komt direct terug. Heel Nederland is één met de slachtoffers. Dat blijkt ook aan de massale giften aan geld en goederen. Met auto’s vol worden deze goederen opgehaald en naar de evacuatie centra verzonden voor distributie onder de slachtoffers.
Maar wat is nu de oorzaak van dit alles, zul je je afvragen?
Zaterdagavond was ik in Bergen aan Zee op de tram (* Engel werkte als conducteur bij de spoorwegen, Olof Baltus). Er stond toen al zo’n krachtige Noordwester, dat ik er bang van werd. In de stad Alkmaar gekomen merkte je er echter niet veel meer van en dacht ik dat het allemaal wel meeviel. Maar een sterke Noordwester storm, gepaard gaande met springvloed, deed het zeewater zo snel en met kracht stijgen, dat het de dijken op veel plaatsen rondom de eilanden te machtig werd. Op tientallen plaatsen braken de dijken door.
Ik zit nu in de conducteurs kamer van Den Helder jou deze brief te schrijven. Ook hier in Den Helder liep het water uit de buitenhaven de tuin in van het Marine Instituut. Ook in de dijk, die het water zou moeten tegen houden, zijn grote gaten geslagen. Het had niet langer moeten duren, want anders was ook Den Helder onder gelopen. Langs de gehele Noordzee kust was meer of minder schade aangericht. Ook in Egmond veel duin afslag en schade aan daken en schuttingen, zoals wij dat wel meer meemaakten als het stormde.
Ons afscheid in Rotterdam was koud en hard, hé! Als we alles vooruit geweten hadden, had je best nog een uurtje bij ons kunnen blijven, want toen je eenmaal aan boord stond en de boot vertrok, drong het pas tot mij door, dat ik je misschien nooit meer terug zal zien.

Wees er echter verzekerd van, dat wij in gedachten steeds bij je zijn. Wij vragen God, dat hij je onderneming moge zegenen en dat je voor alles dit voor ogen houdt, schipper te zijn naast God. Alle beste wensen en sterkte in je onderneming.
Je broer Engel Stam. Ook gegroet door mijn vrouw Marie Stam-Van Westen.

Brief 55, geschreven op 4 februari 1953.

Lieve vader, hoe maakt u het? Wij maken het goed. Vandaag heeft moeder geen Engelse les. De les is verzet naar vrijdag. Wij allang blij natuurlijk.
In de nacht van zaterdag op zondag heeft het zwaar gestormd. Daar ga ik u wat van vertellen. Die nacht en op zondag overdag is er een groot stuk van Nederland overstroomd. Vooral Zeeland en Zuid Holland zijn zwaar getroffen. Bij ons in Noord Holland is vooral op Texel veel schade aangericht. Bij ons hebben de duinen zich goed gehouden.
Het is op het strand gevaarlijk nu, want bij de zesde strandpaal liggen mijnen, bij de derde zelfs bommen. Die zijn allemaal bloot gekomen en moeten nu worden opgeruimd. Gerard en ik zijn zondag het strand op geweest en door het duin terug gekomen. Er is ook een bunker bloot gekomen, terwijl andere bunkers vanaf het duin op strand zijn gegleden. In Nederland zijn tot nu toe 725 doden geborgen. Engeland betreurt 500 doden en België 20. Alles bij elkaar zijn dat 1242 doden. Het aantal vermisten bedraagt 2090.
Moeder moet nu schrijven. Dag hoor, vader.

Lieve man, het is nu woensdagavond acht uur. Ik kom juist uit het Lof. Daar kwam moeder Gorter mij vertellen, dat meester Gorter vanavond ook niet zou komen voor Engelse les, maar dat het vrijdag zou worden. Ik weet niet, of dat ook te maken heeft met de ramp. Misschien is het wel voor een vergadering.
Gerrit, hoor jij daar ook wel over de ramp? Het zal wel, hé? Zojuist werd op de radio bericht, dat Australië 8000 pond geschonken heeft. Was daar ook een pond bij van jou? Het is gewoon verschrikkelijk, Gerrit. De radio zei zojuist, dat er 1230 doden zijn. De hele dag heeft de radio het erover. Er is geen tijd voor andere programma’s. Alleen maar oproepen en aanvragen voor het een of ander. Vandaag was ook hier een inzameling. Kleren had ik natuurlijk niet. Ik heb twee gulden gegeven.

Gerrit, ik zal bij deze brief een kaartje voegen. Dan kan je er een denkbeeld van vormen, hoe erg of het is. Ik ben blij, dat je het zo goed maakt. Jan had op de verjaardag van moeder de brief bij zich, die je geschreven had, je had moeder helemaal niet gefeliciteerd. Je had toch alle verjaardagen opgeschreven? Is je koffer er nu eindelijk al? Ik heb vandaag weer zestien gulden opgestuurd voor de radio, nog achttien gulden en dan ben ik daar van af. Je vroeg, of ik nog rond kon komen. Dat gaat best, hoor. Maar die 45 gulden aardappelen, daar heb ik een hard hoofd in, want ik moet Jan Karels en Jan Groot ook nog betalen. Dus als jij die aardappelen t.z.t. kan betalen, dan zou ik dat wel op prijs stellen, want ik moet toch af en toe wat kleren kopen en schoenen, niet te vergeten.
Gerrit, zit je nog steeds in dat lege huis? Wat doe je er zo al, alle avonden? Is het daar vroeg donker of niet? Ik zou je op de zaterdagen wel willen zien rommelen boven je wastobbe. En zo voort. Ik ben blij, dat je op zondag haast altijd naar de kerk kan. Want daar gaat een hoop troost vanuit. Toch? Gerrit, je schrijft dat je twee keer per dag thee krijgt, maar ik hoor je niet over koffie. Is dat er niet? Zal ik straks als het mogelijk is een aantal pakken meenemen? Een kopje koffie op zijn tijd is immers natuurlijk wel lekker. Eet je nog veel cake of toch maar weer gewoon brood?
Een dikke zoen van je liefhebbende vrouw C. Stam-De Waard