Olof Baltus – De Duinroos (36) – Werk in Rosebery, Tasmanië

Brief 38
Brief van oudste zoon Engel, die tot nu toe zijn vader niet schreef. Egmond, 20 januari 1953.

Beste vader, hier is dan ook eens een brief van mij. Nu vraagt u misschien waarom ik niet eerder heb geschreven, maar dat komt eigenlijk, omdat ik nog niets te schrijven wist. Ach ja, beter laat dat nooit, zullen wij maar zeggen. Het is nu dinsdag en wij hebben Engelse les gehad. Normaal gesproken hebben wij dat altijd op woensdag, maar meester Gorter kon morgen niet. Ik werk nog steeds bij De Groot op Bakkum en dat bevalt mij best. Ze vragen elke dag hoe het gaat met u en ik heb ze uw kaarten laten zien. Over die kaarten gesproken, stuur er maar veel, want wij sparen ze en zo krijgen wij al een beetje een indruk hoe het er daar uitziet. Het is hier de laatste tijd wel mooi weer, maar er is ook veel sneeuw gevallen en wij hebben ook een paar dagen ijs gehad. Ik ben er een week uit geweest vanwege vorstverlet.
Wij lezen, dat u een goede reis gehad hebt. Het moet wel geweldig zijn in een vliegtuig. Ik kan mij maar niet indenken, dat wij er over een half jaar ook al zullen zitten. Ik hoop, dat u snel werk vindt, want in de brief van vanmorgen schreef u, dat op dit moment nog geen werk hebt. Alhoewel, dat kon ook bijna niet, want u was net een dag op de plek van bestemming. U schreef, dat u het huis waar Kuijs nu woont zou kunnen krijgen. Dat zou natuurlijk makkelijk wezen, maar handel niet overhaast: wij hebben als het moet nog wel even geduld.
Moeder en ik gaan zaterdag naar Egmond aan de Hoef, naar een toneeluitvoering georganiseerd door de K.A.B., de Vakbond. Het stuk heet “De Stier” en wordt gespeeld door een toneelvereniging uit Alkmaar. Hier bij ons in het parochiehuis heeft ook Sint Ardalio weer een stuk gespeeld. Prachtig, ze zouden het eerst twee keer spelen, maar, omdat het zo’n succes was, kwam er nog een extra voorstelling bij.
Er werkt bij ons op het bedrijf ook een stukadoor, die ook naar Australië gaat. Hij heeft twee kinderen en moet even goed nog 4.000 gulden betalen, een heleboel geld.
Zeg vader, er stond hier in de krant, dat de Nederlanders op de Fair Sea zo achteruit gedrukt werden door de Moffen, is dat waar? Als er bijvoorbeeld op de radio een programma uit Hilversum opstond, zouden zij de radio steeds op een Duits kanaal afstemmen. Schrijf ons eens of dat waar was?
O ja, nog een nieuwtje: de verkering van onze neef Henk van Duin is uit. Hij moest het uitmaken van tante Ka, omdat zij niet katholiek was, maar hij wilde het zelf ook wel, omdat hij het niet kon vinden met haar vader en moeder. Enfin, dat zoekt hij zelf maar uit.
Heeft u nog iets gehoord van die ontvluchte oorlogsmisdadigers. Die zijn de grens met Duitsland over gevlucht en houden zich daar verborgen. Twee van de achtentwintig zijn er gegrepen, maar Duitsland wil ze niet uitleveren. Daar zit natuurlijk wel meer achter.
Zo, nu weet ik niets meer en ga ik dus maar eindigen. Vele groeten van uw liefhebbende zoon, Engel Stam.
P.S. Let maar niet op mijn handschrift want ik kan het niet beter.

Brief 39
Rosebery, Tasmanië, woensdag 21- 1- 1953, 7 uur in de namiddag.

Lieve vrouw en kinderen, hier ben ik weer eens met een paar lettertjes. Ik zit nu in Rosebery, waar ik gistermorgen half twaalf met de trein vanuit Burnie ben gearriveerd. Rosebery is een klein plaatsje, iets kleiner nog dan Egmond Binnen, met allemaal lelijke in elkaar geflanste houten huizen met golfplaten daken. Het ligt in een diep dal tussen de bergen. Deze bergen zijn begroeid met bossen. Het plaatsje ligt ongeveer honderd kilometer ten zuidwesten van Burnie en is alleen te bereiken met een treintje, dat tussen de bergen en oerwouden door slingert, door tunnels en diepe dalen. Een weg hier naar toe is er nog niet, dus kunnen jullie wel begrijpen, wat voor gat het is.
Maar dat geeft niet: ik heb werk en het betaalt goed. Gisteren om half twee kon ik meteen aan de slag bij de aanleg van een riolering. De grond is hard en steenachtig. Als het te hard is, laten ze het gesteente springen. Timmerlieden zijn intussen druk met het bouwen van de houten huizen. Het zijn hele aardige woningen en daar tussendoor leggen wij de riolering aan. Het zijn allemaal Australiërs met wie ik werk, maar bij de timmerlieden zijn vier Hollanders. Hun vrouwen wonen ook in Tasmanië en om de veertien dagen zoeken ze die op. Die vrouwen wonen in de buurt van Burnie. Zoals ik al liet weten, op zo’n honderd kilometer afstand.
Dit werk hier is een bouwplan van ongeveer vijftig huizen. Acht zijn er klaar en het werk schiet niet erg op. De woningen zijn bestemd voor het personeel van de zinkmijn hier in de buurt, waar veel geld verdiend wordt, want, zoals jullie weten, is zink erg kostbaar. Het eten krijg ik hier in een soort kantine in het plaatsje Rosebery. Daar worden wij op een vrachtwagen heen en terug gebracht, twee maal drie minuten. Het eten is Australisch, maar goed van kwaliteit. Bij voorbeeld; twee aardappelen en drie gehaktballen, wat groente en pudding, bij iedere maaltijd ook brood en altijd vlees. Maar je moet er wel erg aan wennen, hoor. Het smaakt anders, dan het eten dat mijn vrouwtje thuis mij voorzet.
Slapen doe ik hier op het werk in een nieuw huis, dat nog niet bewoond is. Toen ik gisteren arriveerde kreeg ik een soort niet ledikant en een strozak toegewezen en moest ik drie dekens kopen. Een waar ik op lig en twee als dek. Deze drie eenpersoonsdekens kostten mij ruim zeven pond. Het zijn van die donkere dekens, Nel, en niet zo erg dik.
Ik werk vijf dagen per week van ’s morgens acht tot half vijf in de middag, maar ik maak iedere dag anderhalf uur overwerk, en ben dus tot zes uur op het werk. Wij gaan ’s morgens eerst met de auto naar het dorp om te ontbijten, dan begint het werk om acht uur. Om tien uur drinken wij thee en gaan om één uur weer naar de kantine om te eten. Om half twee zijn wij weer terug op het werk, waar wij om vier uur opnieuw theepauze hebben. Om zes uur tenslotte rijdt de auto ons weer naar het dorp voor het avondeten. De auto blijft dan in het dorp, zodat ik dan met de benenwagen terug moet naar mijn slaapplaats.
Wat ik precies verdien, weet ik nog niet. Dat zal ik zo spoedig mogelijk schrijven, maar als ik zuinig ben zal ik wel een pond of tien elf kunnen overhouden, hoor vrouwtje.
Nu ben ik al bijna twee maanden bij jullie vandaan. Wat gaat de tijd toch snel, hé. Hoe gaat het bij jullie? Heeft Engel nog werk? En Nel? Ik heb nu al vanaf 5 januari geen berichtje meer van je gehad, vrouw. Wat een bezoeking voor een man alleen. Ik hoop maar, dat er nu een brief naar mij toe op weg is, zodat ik die aan het einde van de volgende week kan ontvangen. Je kunt nu wel weer naar het nieuwe adres schrijven, dat op de enveloppe staat, hoor Nel. En gisteren heb ik Kuijs dit nieuwe adres ook geschreven. Die kunnen de post, die daar is aangekomen dus doorzenden naar hier. Ik ben blij, dat ik nu werk heb en wat geld kan sparen, want van niets doen word je gek en raak je aan het prakkiseren. Hoe gaat het met Piet en Jantje?
In gedachten zie ik de kinderen al weer om je heen staan als je deze brief voorleest… Verder kan ik je nog schrijven, dat er hier een klein katholiek kerkje staat. Daar hoop ik op zondag naar de mis te kunnen gaan. Dan heb ik de ruimte, want op vrijdag gaan de meeste werklui voor het weekend naar huis. Dan zal ik de omgeving gaan verkennen en een paar foto’s maken en brieven schrijven, ook weer naar jullie. Schrijf vooral drie maal per week, hoor vrouw.
Kan je nog een beetje rondkomen met je loontje? Ik hoop en bid het. Nou, tot de volgende brief op zondag. Dag, me binkies en meisjes. Goed zijn voor moeder, hoor. En bidden voor vader. Jullie liefhebbende G. Stam

Brief 40
Dochter Riet Stam aan haar vader, woensdag 21- 1- 1953.

Lieve vader, bevalt het u nog in Tasmanië? Het is hier half elf ’s morgens en moeder is naar het gemeentehuis om geld. Engel en moeder hebben gisteren een brief geschreven en ik heb uw brief ontvangen en ook die van Gerda Kuijs. Ik heb gisteren opgepast bij Co en Siem Baltus, want die gingen naar Alkmaar. Donderdag na de naailes ben ik naar tante Trien geweest in Heiloo. Daar ben ik tot zondag gebleven, want tante Trien moest op zaterdag naar een bruiloft.
Op zondag kwamen oom Piet en tante Guus bij ons te gast. Oom Piet is maandag voor werk naar Amsterdam gegaan, want hij moet honderd gulden storten voor hun emigratie. Zij willen immers ook naar Tamanië. Hij verdient twee gulden in een uur en werkt achttien uur op een dag. Hij werkt in de stand bouw voor een tentoonstelling, eerst twee weken opbouwen, en daarna weer twee weken afbreken. Nel en ik zitten nog wel op naailes maar Nel gaat deze maand voor het laatst.

Ik hoop, dat u gauw werk vindt. En ik verheug mij, omdat oom Piet dus ook naar Tasmanië gaat, hij wil daar bij ons in de buurt komen wonen. Ik wilde gaan sparen voor een wollen jurk, maar ome Piet zei, dat je die daar niet nodig hebt. Wat dragen de meisjes er dan?

Ik zet de radio net harder, want ze zingen: Auf Wiedersehen, ik hoop ook, dat dat niet zo lang meer zal duren.
Zijn er ook cowboys in Australië? Wij hebben namelijk een boek van ome Piet te leen gekregen en daarin staat, dat dat het geval is. Kun je daar waar u bent in zee zwemmen? En zijn er ook bossen? Ik wilde maar, dat wij er alvast waren.
… Moeder kwam zojuist terug. Zij had eerder van mij zeventien gulden vijftig geleend en dat kreeg ik zo juist terug. Vanmiddag moeten wij weer de school schoon maken. Dan verdienen wij weer wat bij.
Ik scheid er nu mee uit, want de deur en een raam staan open en het trekt. Tot weder ziens en schrijf gauw ook eens, hé. Een zoen van uw dochter Riet Stam.

Brief 41
Uit Egmond, 22- 1- 1953

Het wordt wel een beetje eentonig, aldoor te schrijven over de brieven, die onderweg zijn, maar ik heb zojuist naar mevrouw Kuijs geschreven en daarna kon ik het niet laten ook jou te schrijven. Naar die familie Bongers in Melbourne heb ik vorige week direct al een ansichtkaart gestuurd. Ik had zo’n mooie kaart van Egmond gekocht en heb ze bedankt voor alle zorg, die ze zich voor jou getroostten. Ben je al op bezoek geweest bij die meneer Thomas? Hopen maar, dat je gauw een huisje voor ons vindt… Riet gaat nog door op de naaischool, maar Nel gaat volgende week voor het laatst. Bruin kan het niet langer trekken en Nel heeft er ook minder sjoege van dan Riet, die zich al aardig redt met draad en naald.

Cor zit bij mij met een kladje. Hij wil de brief verder vol schrijven.

Zoon Cor volgt:
Lieve vader, hoe maakt u het? ….. Kees van Duin heeft het konijn, dat een zeer poot had, dood gemaakt. Nou, hij was lekkerder, dan anders.
Antoon werkt weer als boer. Samen met ome Arie melken ze acht koeien. Antoon kan dat goed. Net als het wassen van de koeienstaarten.
Ik help moeder altijd met het klaar maken van de tafel voor het eten. Nu hebben wij zojuist gegeten. Moeder is de jongens aan het wassen. Gerard is Jan een verhaaltje aan het voorlezen en Piet zit weer eens te duimen, terwijl Engel natuurlijk weer boven op de radio zit. Nel is aan het werk in haar werkhuis en Riet is luchtpost brieven aan het halen.
Wij hebben een boek over Australië te leen van ome Piet… Heeft u al een kangoeroe gezien? Een dikke zoen van Cor.

Moeder Nel schrijft dan nog:
Gerrit, die broer van Vink is over uit Amerika. Het bevalt hem daar best, maar hij raadt het geen mens aan, zei hij tegen Annie…
Oei, het licht springt net uit.
”Een teken van armoe zou vader zeggen,“ hoor ik Engel nu opmerken. Maar gelukkig hebben wij nog een muntje voor de meter.
Het is negen uur in de avond hier, bij jullie al weer zes uur ’s morgens.

Brief 42
Rosebery Tasmanië, 25- 1- 1953, zondagmiddag 2 uur.

Lieve vrouw en kinderen, hier zit ik dan weer eens in mijn eentje aan jullie te schrijven. Zojuist kom ik terug van het dorp, waar ik in de kantine heb zitten eten. Nu het werk stil ligt, op de zaterdag en de zondag, rijden er geen auto’s om ons op de etenstijden naar het dorp te brengen. Dus loop ik samen met een Australiër, de enige, die hier ook in het weekend is, drie maal per dag naar de kantine in het dorp. Ik zie het als een mooie afwisseling, want ik heb verder buiten het schrijven van brieven toch niks te doen. Alleen zijn de wegen hier slecht en stoffig en is het alle dagen erg warm en windstil tussen de heuvels. Als ik uit het raam kijk, zie ik een steile hoge rots van zo’n honderdvijftig meter hoog. Dit dal ligt dan nog eens twee honderd meter boven de zeespiegel en daardoor is het ’s nachts aardig koud en hangen de wolken soms beneden de bergtoppen. Rosebery bevindt zich op ongeveer tachtig kilometer van de westkust en het enige plaatsje van betekenis hier in de buurt is Zeehan. Dat is echter alleen met het treintje te bereiken. Een weg daarheen wordt aangelegd, maar kan pas over drie maanden klaar zijn.
Gistermorgen heb ik eerst mijn kamer maar eens geschrobd en daarna mijn kleren gewassen, een stel ondergoed, sokken en een overhemd. De slechtste die ik eerst af zal gebruiken, Nel. Hier is nog geen koud en warm water, maar in het huis hiernaast wel. Ik loop heen en weer met een emmertje. Ach, ik kluns maar wat aan, maar het gaat best wel, hoor. Ik had een lijntje gespannen en had wat knijpers meegenomen uit Burnie. In de tijd van een dag was de was droog. Ook heb ik een rekje en een paar plankjes bij mijn bed gemaakt, waarop ik mijn toilet artikelen, waspoeder, inkt, pennen enz. kwijt kan.

De Australiërs leven hier alleen voor bier, de bioscoop en hun Holiday, maar ik zal proberen wat centen te sparen en dat gaat wel lukken, denk ik. De werkweek eindigt hier op woensdag, waardoor ik donderdag al geld moest beuren van woensdag en donderdag. Ik ontving ongeveer vijf en een halve pond en nog eens anderhalf pond reiskosten van Burnie naar hier. Een goed begin, maar later zal ik je hier meer over schrijven, want ik heb nog niet goed door, wat ik eigenlijk echt verdien. Op dit bouwproject werken Australiërs, Engelsen, Ieren, Polen, Oostenrijkers, Hollanders enz. Een internationaal gezelschap, vandaar de brabbeltaal hier, je kunt je slecht verstaanbaar maken. Het zijn allemaal geen schoothondjes, maar onder elkaar prachtige kameraden.
Onze Engel, ik denk, dat ik jou hier zo aan het werk zou hebben als timmerman. Je zou hier ook heen moeten komen met Riet of Nel. Dan zouden wij met zijn drieën in één kamer gaan en zou of Riet of Nel het huishouden kunnen doen op z’n Hollands, dat zou fijn zijn.
Riet en Nel zullen nu wel, nu zij dit lezen, kibbelen, wie of er gaan moet, maar wacht maar af, jongens, ik zal hier eerst de kat uit de boom kijken.

Nel, mocht je geldzorgen hebben, schrijf mij dan, ik zal je dan wat sturen… Ik hoop dat jullie het allemaal net zo goed maken als ik, maar mocht je problemen hebben, schrijf mij dan. Dag al mijn schatten. Jullie liefhebbende G.Stam.

Brief 43
Egmond, 25- 1- 1953, ’s middags drie uur.
Hallo mijn schat, daar ben ik weer. Het is zondag, dus zal ik weer een briefje vol pennen. Het is hier rustig. Alleen mijn grootste jongetje zit bij mij in de kamer. En onze Jan loopt buiten te springen met Olof (*de enige keer in de hele briefwisseling dat de naam valt van uw tekstbezorger).
Nel en Riet zijn aan de wandel met hun vriendinnen en de andere boefjes zijn naar het strand. De schep mee.

Jij ligt lekker in je nestje, denk ik, ik wou dat ik bij je lag, maar dat zal wel weer komen, hé. Ik slaap nog steeds alle nachten tussen de twee jongste jongens in. Dat bevalt mij nog steeds goed. Ik lig nog geen vijf minuten en ik slaap.
Heb je Engel zijn brief al gehad, de brief van je zoon Engel, bedoel ik? Ja zeker? Je broer Engel had al eerder een brief naar Melbourne geschreven, maar die heb je zeker niet gehad. Gaat het verder goed, mijn schat? Morgen begin ik al weer opnieuw uit te zien naar de post. Zelf zal ik in het vervolg twee keer in de week schrijven en dan tussendoor de jongens af en toe. Daar moet je maar tevreden mee zijn…
Nou Gerrit, ik begin opnieuw aan mijn brief, want ik werd opgehouden, omdat tante Annie hier zojuist op bezoek was. Maar het is al half zes en dus komen mijn schatten dadelijk ook weer thuis. Weet je wat ik gisteren hoorde, Gerrit? De dochter van Siem Hopman gaat weer terug naar Canada en haar jongste zuster gaat mee met die jongen van Piet Smit, hoe bestaat het, hé. En de zoons van Jan Karels gaan allebei naar Nieuw Zeeland, en ook hun dochter, die in Alkmaar woont. Jan Karels heeft er zelf ook wel zin in, maar zijn vrouw wil nog niet. Verder hoorde ik van een man van de bootvaart maatschappij het gerucht, dat de dochter van Pé Liefting klaar was voor emigratie, dat zij wacht op een vliegtuig. Maar niet alleen zij: het hele gezin gaat mee. Piet Liefting zou alles in orde maken. Maar ik weet niet, of het waar is, hoor.
Gerrit, ik kan niet buiten komen of ik word aangehouden: hoe maakt Gerrit het, enz. Ik zeg dan van goed, maar voor de rest weet ik zelf ook nog niet veel…
Dag mijn schat. Je liefhebbende vrouw C. Stam- De Waard.

Brief 44
Broer Cor Stam aan Gerrit Stam. Den Helder, zondag 25 januari 1953.

Waarde broer, Eergisteren je brief ontvangen en met belangstelling kennis genomen van je ervaringen en eerste bevindingen in het nieuwe en vreemde land. Aangezien ik mij het gevoel, dat jou thans beheerst levendig kan voorstellen, omdat ik iets dergelijks zelf ook aan den lijve ondervonden heb, wil ik direct gevolg geven aan het verzoek je brief spoedig te beantwoorden. Zie hier het resultaat.
Wij hebben uiteraard je zeereis dagelijks in de krant gevolgd. Heel vaak zelfs met enige afgunst, toen hier in de zogenaamde donkere dagen voor Kerstmis regen, mist en natte zakdoeken aan de orde waren en ik jou in mijn verbeelding in het wit aan dek zag zitten. Ja, het is reuze interessant, zo’n zeereis, maar het is pas ideaal als je met je familie over een tweede of eerste klas hut kan beschikken. Men wist hier al gauw te vertellen, dat de Duitsers bij jullie aan boord allen S.S.ers waren en dat die gewapend met dolkmessen het schip zo een beetje terroriseerden.
Dat heb ik meteen als onzin van de hand gewezen.
Het doet ons genoegen, dat je direct zo veel vriendelijke en gastvrije mensen hebt ontmoet, die jou met zoveel begrip voor je toestand tegemoet zijn getreden. Zodoende heb je ook je luchtdoop gehad. Ja, dit vliegveld in Melbourne ken ik. Ik ben er zelf op 7 februari 1946 vanuit Sidney geland. In die tijd zijn daar honderden Nederlandse geïnterneerden en krijgsgevangenen van de Jap de vrijheid tegemoet getreden. Als je daar in de lucht bent, zie je pas wat voor grote stad Melbourne is.
Natuurlijk heb ik direct op de kaart opgezocht, waar Burnie ligt. Leuk, dat je er meteen al maatregelen kon treffen voor de overkomst van je gezin. Ik hoop, dat je succes hebt. Over Nel hoef je je geen zorgen te maken, dat zij kinderachtig zal doen, dat heb ik wel gemerkt op de dag van je vertrek. Natuurlijk greep het afscheid haar wel even aan, maar daarna was zij zeer verstandig, deed zij gewoon en was vol goede moed, zoals het ook hoort. Er zijn wel andere vrouwen in onze familie, die het voor zichzelf en voor de man in kwestie een ondragelijke last zouden maken, die hele emigratie en alles wat daar aan vast zit. Nee, wat dat betreft hoef jij je over je vrouw geen zorgen te maken. Aangenomen natuurlijk, dat je er goed werk vindt. Maar daar twijfel ik niet aan, al zal je niet onmiddellijk je ideaal vinden. Ja, ook ik heb dat ervaren, dat je met je school Engels niet veel klaar maakt als je op zo´n eiland terecht komt. Maar een vreemdeling, die Nederlands geleerd heeft en dan in Egmond of Warmenhuizen belandt staat er precies zó voor. Maar met de dag groeit je kennis van de taal en over een half jaar, denk je er niet eens meer aan. Ja, ik ken dat soort plaatsjes in Australië wel, zeker veel gegolfd plaatijzer en roodbruin geschilderde bungalows? En het klimaat? OK, hartje zomer nu, fruit en tomaten bijna rijp, zeker?
Ik zal nu trachten in chronologische volgorde de gebeurtenissen te vermelden, die mogelijk je belangstelling hebben. Zo hebben wij, Nel, Engel en ik na vertrek van de Fair Sea de afscheidsdepressie weg gespoeld bij Heck in Rotterdam middels een citroentje, gevolgd door snert met kluiven. Daarna zijn wij naar het station terug gewandeld en rustig terug naar huis getreind. Sindsdien heb ik van jou thuis niemand gezien of gesproken. Ik neem dus aan, dat alles daar in orde is. Met winterverlof ben ik Den Helder niet uit geweest. Er is weinig aardigheid aan met het vieze weer, dat wij toen hadden. Bovendien had ik het te druk met mijn boekhoudlessen. Zoals je weet waren Ursem en ik een paar maanden te laat begonnen met de cursus, maar de achterstand hebben wij nu wel ingehaald. Op verzoek van mijn chefs (*Cor werkt bij de Marine, Olof Baltus) heb ik het verzoek gedaan om adjudant van speciale diensten te worden. Hieruit volgt, dat mijn taak moeilijker en veel omvattender wordt dan die van doorsnee collega. Ik word dan normaal gesproken ook bevorderd in rang. Dit verzoek is, vergezeld door diverse gunstige adviezen, de hiërarchische weg opgegaan en er is alle kans op succes. Verder bestaat er nog een kleine kans om een poos in Parijs te worden geplaatst voor codering van de gezamenlijke wapens in de E.D.G. Maar dat is allemaal nog heel vaag. Het is afhankelijk van de politieke situatie. Of wij de Verenigde Staten van Europa zullen worden, of niet.

Een paar weken geleden begon één van onze ”kippen” ineens te kraaien. Dat kraaien heb ik hem jongstleden vrijdag afgeleerd. Hij stond hedenmiddag in de vorm van een kostelijke pan soep op tafel.
Wel Gerrit, met wat ik nu geschreven heb, zal je het moeten doen. Als je graag een nieuwe brief ontvangt heb je dat zelf in handen. Elke brief, die je stuurt beantwoord ik zo snel mogelijk. Houd er de moed in en zie vooruit. Van ons allen de beste wensen en de groeten van Cor Stam.

Brief 45
28-1-1953. ’s Avonds om half tien.

Lieve man, Je brief weer ontvangen. Ik ben erg blij dat je alles schrijft. Je hoeft echt niets voor mij te verbergen, hoor. Al heb ik het erg met je te doen, jij daar in je eentje in den vreemde. Voor mij is het lang niet zo erg, want behalve jou heb ik hier natuurlijk alles. Maar hopelijk zal de situatie van dit moment niet zo gek lang meer duren. Je brieven zijn steeds een week onderweg. Maandag kreeg ik er weer een. Eigenlijk wel snel, hé. Meester Gorter is vanavond weer geweest. Ons Engels leren we wel, maar het zal toch niet meevallen als wij daar zijn.

Mijn kind, wat zit je nu ver bij Kuijs vandaan. Daar kom je nu zeker ook niet meer? Gelukkig, dat je dat niet zo erg vindt, maar het is overal wat, moet je maar denken. Onze jongens zijn niet altijd van die engeltjes. Ik zeg tenminste wel eens, dat het allemaal engeltjes zijn als ze slapen. Weet je wel, dat zei ik tegen jou ook altijd als ze op bed lagen en wij dan ’s avonds nog even de ronde deden. “Wat zijn ze toch lief.”
Ze zijn toch allemaal zo gelukkig als er weer een brief van Paps komt, maar van de week was het een tegenvaller, dat ik de speciaal aan mij gerichte brief niet voorlas.
Ik heb even de kaart van Tasmanië opgezocht. Ik zie, dat je dicht bij Zeehan zit. Hoe zit het eigenlijk: is er in Tasmanië wel werk te vinden in de tuinbouw of fruitteelt? Ik hoop trouwens morgenochtend weer een brief te krijgen en ik denk, dat jij morgen ook je eerste brief van ons ontvangen gaat in Tasmanië. Wat heb je toch lang geduld moeten hebben. Maar denk niet, dat je ook maar een ogenblik niet in mijn gedachten bent. Ik sta op en ga naar bed met te denken aan jou. En bidden voor jou doe ik, evenals de kinderen, ook zo veel mogelijk. Van de week mogen ze weer een brief schrijven. Cor is er al dagen mee bezig, je weet hoe hij is.
Engel had vandaag een nieuwe binnenband nodig. Twaalf gulden vijftig. De schoenen van Nel zijn net terug bezorgd van de schoenmaker. Vier gulden twintig. Het is alle weken wat. Zo zei Engel net, dat hij een nieuwe zaag moet hebben en een duimstok. Het houdt niet op, maar we komen er uiteindelijk altijd weer uit.
Hier een woordje van Jan. Hij komt zojuist beneden omdat hij plassen moest. Hij vraagt: ”Mag ik ook wat schrijven?” Hier komt hij: “Dag pappa, ik ga weer slapen, hoor. Hebt u al een huisje?“

Gerrit, je broer Joost was hier gisteren. Die heeft er weer een dochter bij, de zesde. Je zult een dezer dagen wel van hem horen. En zwager Jan heeft vanmiddag niet alleen de oude schutting gesloopt, maar ook onze wieg meegenomen om hun kindje daarin buiten te kunnen leggen. Voorlopig heb ik die toch niet nodig en mocht het in Tasmanië wel zover komen, zal er daar ook wel een te vinden zijn.

Mijn schat, wat ben je toch zuinig geweest met je centjes, je moet ook een beetje om jezelf denken, hoor. Wij redden ons hier voorlopig ook nog wel. Al wil ik niets liever, dan mijn grote schat in mijn armen te sluiten. We konden altijd al zo slecht buiten elkaar. Iedere dag was ik blij als het half zes was en jij weer thuis kwam van je werk.
Maar enfin, het is allemaal om bestwil. Een dikke zoen van je liefhebbende vrouw, C. Stam- de Waard.

Brief 46
Bergen, woensdag 28 januari, 1953.

Waarde broer Gerrit, Ja hoor, je bent er pas en nu al een brief van ons en ik kan je mededelen, dat Gré ons er na een voorspoedige bevalling weer een dochter bij heeft geschonken. Zij heeft bij het H. Doopsel de namen Jacoba Maria ontvangen. Dus hebben wij weer een Coba Stam. De kleine is geboren op maandagmiddag drie uur. ’s Morgens had Gré de was nog gedaan, dus was het wel een zware dag voor haar. Wij zijn nu, Gré en ik er bij gerekend, met zijn negenen, een aardig schooltje, en van mij mag het gerust de laatste zijn, maar na een paar weken zal het wel zijn, of Coba er altijd bij geweest is.

Ik ben gisteren met het nieuws naar Egmond geweest, naar de familie en heb toen bij Nel je adres gekregen. Bij Nel was alles goed. Ik heb er vernomen, dat je aan het werk gegaan bent. Dat zal wel vreemd zijn, want ja, elk land heeft zijn eigen manieren en het is daar op het ogenblik wel heel wat warmer, dan hier. Wij hebben hier wat het weer betreft van alles gehad, tot ijzel aan toe. Maar de laatste twee weken hebben wij wel aardig weer voor januari. Open weer, met weinig zon en ook soms koude dagen.

Vallen de eerste indrukken in het nieuwe land je mee of tegen? En is er op korte termijn een huis te vinden, denk je? Want als gezin bij elkaar zijn, is maar alles. Wij wensen je in ieder geval het allerbeste toe in je nieuwe vaderland.
En je moet maar rekenen, dat alles mee kan lopen, maar ook kan tegen zitten. Hoe dan ook, je moet er toch doorheen. Verder de hartelijke groeten van de kinderen, van Gré en van mij. Joost Stam, Bergen (NH)