Olof Baltus – De Duinroos (30): De geesten in hun koude schepen

“Zie door ’t gordijn
de geesten in hun koude schepen!”

Hendrik de Vries
Uit het gedicht Koorts

Brief 8
Tante Nel Stam naar haar man mijn ome Gerrit Stam op het passagiersschip de Fair Sea op weg vanuit Rotterdam naar Tasmanië, Australië.
Het vervolg van de correspondentie.

Zondag 7 december 1952

Liefste man,

Hier weer een paar lettertjes van mij. Ik hoop dat je mijn brieven ontvangt maar dat weet ik niet zeker. De onzekerheid daarover houdt mij wel eens uit mijn slaap.
De Sinterklaas drukte is gelukkig voorbij, maar gisterochtend om een uur of tien kwam zwager Arie al aangefietst vanuit ’t Woud. Hij vertelde dat bij Trien de weeën begonnen waren. Al was zij uitgerekend op half januari. Hij zei dat ze geen dekentjes hadden voor op de wieg en ook dat hij geen hulp had. Hij vroeg of ik met hem mee wilde gaan naar de winkel. Voor beddengoed. En daarna mee terug naar ’t Woud om Trien bij te staan.
Toen wij bij hem thuis aankwamen lag het kindje al in de wieg. Een van de meiden, dat arme kind is zelf nog pas acht jaar, had maar zolang een winterjas over de wieg gelegd. Trien zelf lag natuurlijk nog op het kraambed en kon niks uitrichten. Vandaar.
De baby is een meisje maar het was niet goed gegaan. Het moest gauw gedoopt worden en dan direct door naar het ziekenhuis.
Arie zat verder zonder hulp en dus heb ik onze kinderen maar aan hun lot overgelaten. Ik ben de hele verdere dag weggebleven: eerst naar de kerk in De Hoef voor de doop en daarna meteen door naar het ziekenhuis in Alkmaar.
Pas om half vijf was ik weer thuis. Toen heb ik Riet (oud veertien jaar, *noot van Olof Baltus) naar Arie gestuurd om hem te helpen met zijn gezin.
Riet is vanmorgen niet teruggekomen. Ik weet dus niet hoe het nu met het kindje is. Vandaag kon ik niet langs gaan want ik heb hier thuis natuurlijk ook mijn eigen werk en het is toch wel vier of vijf kilometer fietsen van hier naar ’t Woud.
Als er bij Arie geen echte verpleegster komt zullen Co van Siem Baltus (mijn moeder, *noot van Olof Baltus) en ik Trien om de dag gaan helpen.
Maar je weet zelf wel dat wij, Co met haar winkel, en ik, ook in ons huishouden eigenlijk niet gemist kunnen worden.

Het is veertig uren gebed in de kerk. Vanmiddag ben ik er geweest maar niet te lang omdat ik bang ben dat de jongens anders de boel tijdens mijn afwezigheid misschien wel afbreken. Vanavond ga ik nog wel even een half uurtje. Dan neem ik de kleintjes mee en zal ik zeggen dat ze vooral moeten bidden voor vader.

Wat zal die reis lang duren, denk ik wel eens.
Ik was vanochtend nog even bij Ka, daar heb ik in de atlas gekeken. Wat moet je dan toch een end varen hé, voordat je er bent.
Als je de gelegenheid hebt om te schrijven moet je dat zeker doen, hoor. De kinderen willen je ook terugschrijven. Ik heb ze beloofd dat dat mag bij de volgende brief.
Vanavond heb ik voorgelezen en we hebben spelletjes gedaan. Iedere avond zeggen ze voor het slapen gaan je foto welterusten.
Jantje kijkt dan naar de foto en zegt: “ Pappa kan toch niet praten.”
Nou mannetje, ik ga maar weer naar mijn bedje waarin ik de laatste dagen vanwege de kou slaap tussen Piet en Jantje. Iedere ochtend zijn die twee vóór zessen al weer wakker. Verslapen is uitgesloten.

Schat, het allerbeste en een dikke zoen van je liefhebbende vrouw en kinderen.

Brief 9
Ome Gerrit Stam naar tante Nel Stam.
De Fair Sea ter hoogte van Malta. Brief geschreven op maandag 8 december 1952.

Lieve vrouw en kinderen,

Vier dagen na mijn laatste brief uit de Golf van Biskaje. Ik zal proberen na deze brief er nog één te schrijven en beide brieven dan te posten in Port Saïd waar wij donderdag hopen aan te komen.

Vrijdag vijf december is de sint ook hier aan boord verschenen. Hij heeft versnaperingen uitgedeeld aan de jeugd.
De kinderen zongen net zo enthousiast als bij jullie bijvoorbeeld in het Patronaat gebouwtje van: “Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje al aan.” En ver van Spanje waren wij niet. Wij voeren toen juist door de Straat van Gibraltar. Met mooi weer. Links zagen wij de Spaanse kust en rechts de Noord-Afrikaanse.
De zon ging juist onder en het was zo’n mooi gezicht, dat moet je zelf gezien hebben want het is niet te beschrijven.
In de loop van de nacht kwamen wij in de Middellandse Zee die ik altijd voor heel mak had gehouden, maar o wee, wat een weer opeens en wat een deining. Het schip baande zich stampend en schuddend een weg door de golven.
Deze keer had ook ik verschrikkelijke last van zeeziekte. Twee dagen lang bed op bed af en al die tijd maar offeren aan Neptunus, zoals een officier het noemde. Overal in de gangen zowel als op de zalen, zelfs tot in de slaapzaal, kotsende mensen. Het was een ongehoorde bende aan boord.
Maar gelukkig is het nu op maandagochtend weer mooi zonnig weer. De zee is kalm en de kots resten hebben wij in de vroege ochtend al in samenwerking met het personeel opgeruimd.
Ik voel mij weer kiplekker.
Ik heb zojuist gebaad en een nieuwe verschoning aan getrokken. Mijn vuile wasgoed heb ik bij mevrouw Kuijs ingeleverd die persé voor mij wil wassen. Zij is een goed mens, Nel, en zij heeft wel wat voor een ander over. Ook haar kinderen zijn erg lief. Wij zitten dan ook veel bij elkaar te praten over van alles en nog wat, over het land waar wij heen gaan en over de streek waar wij vandaan komen. In de oorlog toen wij in Heiloo op de Aostastraat ondergebracht waren woonde de familie Kuijs eigenlijk helemaal niet zo ver bij ons vandaan.
In gedachten wat ik vrijdag en zaterdag bij je, Nel, toen jullie thuis Sinterklaas vierden. Al lag ik ziekte kooi, ik dacht aan jullie.
Maar die ziekte was gelukkig slechts een momentopname: ik maak het best, hoor.
Stuur mij alsjeblieft veel post naar Aden. Laat ook de jongens en meiden ook schrijven. Zelf zal ik nog ansichtkaarten naar de verdere familie sturen.

Ik kijk dagelijks in mijn atlas om precies te weten waar wij zijn. Ook worden de belangrijkste plekken op de route door de luidsprekers aangekondigd. En er is de Scheepskrant die aan tafel wordt rond gebracht.
Op een normale manier een brief schrijven kan hier niet, want het schip trilt voortdurend en het krioelt hier van de mensen om je heen. Je kan geen moment even rustig in je uppie voor je uit zitten kijken.
Letten jullie dus niet al te veel op mijn gebrekkige handschrift in deze brieven.
Al wordt het weer beter, Nel, ik heb vanmorgen toch weer mijn lange onderbroek en een borstrok aangetrokken.
Maar het gaat nu rap warmer worden, las ik deze morgen in de Scheepskrant.
Hoe is het bij jullie, nog steeds zo gemeen koud als bij het vertrek uit Rotterdam?
Ik zal mijn brieven nummeren. Dan kunnen jullie ze in de juiste volgorde lezen.
Hou je taai, Nel, even nog doorbijten, hoor wijfie, de dagen gaan ook hier aan boord snel voorbij. Schrijf mij alsjeblieft veel naar Aden en Fremantle.

Ontvang de hartelijke groeten en een kus van je liefhebbende man en jullie vader, Gerrit Stam

Brief 10

Aan boord van de Fair Sea, 9-12-1952. In de Middellandse Zee.

Hier ben ik dan weer. Zoals beloofd zou ik het een en ander schrijven over het leven aan boord maar ik zal het beknopt houden want luchtpost verschaft ons maar hele kleine velletjes van een soort vloeipapier.
Wij slapen hier in stapelbedden, twee man boven elkaar. De matrassen zijn zacht, een laken gespannen over het matras en één over je heen. Wij moeten het stellen met voor iedereen één deken. Dat was in het begin van de reis beslist onvoldoende maar nu niet meer.
De bedden staan plusminus één meter uit elkaar. Dat is veel te dichtbij, vindt niet alleen ik. Soms sta je met vier man tegelijk in de tussenruimte om je om te kleden.
Om zes uur ’s morgens wordt de lichtknop omgedraaid maar je kunt opstaan wanneer je zelf wilt. De wasplaats is niet ver van mijn slaapplaats. Een trap op slechts.
Daar zijn dan de wasbakken, douche- gelegenheden enz.
Om 8.30 uur word ik pas aan tafel verwacht. De eerste ploeg heeft dan al vanaf 7.30 uur zitten eten.
Het ontbijt bestaat uit een keuze van pap, brood, goed beleg en een ei. Een stuk fruit toe.
Om 13.30 uur volgt de lunch, ongeveer hetzelfde menu. Dan volgt het avondeten om 19.30 uur. Wij krijgen dan warm eten, aardappelen, groente, vlees, soep vooraf en af en toe fruit of een stuk gebak toe.
Nou, jullie lezen het juist: het is goed toeven hier aan boord. Na een week was ik helemaal doorvoed en ben ik minder gaan eten om niet uit mijn kleren te knappen.
De bediening wordt verricht door voornamelijk Italiaans personeel. Bewegelijke kereltjes met een donker uiterlijk, die altijd ruzie lijken te hebben maar dat is schijn.
Iedere morgen om 5.45 uur wordt de H. Mis gecelebreerd door pater Muijers, een fors gebouwde kalme man. Dat gebeurt in de Bar room. Dat is een grote zaal, ongeveer vier keer zo groot als het parochiehuis in Egmond. Er is een buffet en een bühne om toneel te spelen.
Om 11 uur ’s ochtends en om half vier ’s middags kunnen wij koffie of thee krijgen maar daar moet je dan wel voor in de rij staan.
Om 20.45 uur wordt in de kleine eetzaal onder leiding van de pater het avondgebed gebeden. Die zaal wordt dan speciaal voor dat doel leeg gemaakt.
Er wordt druk gebruik gemaakt van de mogelijkheid om voor het slapen gaan dat avondgebed te bidden samen met pater Muijers. Mij is gebleken dat er nog veel meer katholieken aan boord zijn dan ik aanvankelijk dacht. Waarschijnlijk omdat wij katholieken de meest kinderrijke gezinnen hebben en daarom in Holland ook de grootste armoede lijden.
Iedere avond wordt er door de Afdeling Ontspanning wel iets georganiseerd in de grote Bar room. Dat moet ook wel want verveling ligt op zo’n schip altijd op de loer.
Van het boord geld kan je hier van alles kopen, zelfs zwemkleding. Maar natuurlijk ook postzegels, kaarten en luchtbrieven.
Zondags begint de Hoogmis om negen uur. Ook kun je te biecht gaan in de kamer van de pater, alles heel gemoedelijk.
Maar tijdens de H. Mis hier raak je in zo’n verheven stemming, Nel, als je dan bedenkt dat je in Gods vrije natuur door de zee schuift. Je hoort de machines dreunen, erg machtig, de werken van de goede God.
Verschillende talen hoor je hier spreken: Hollands, Duits, Italiaans en Engels maar van de Engelse lessen komt hier zo goed als niets terecht. Daar is geen ruimte voor gereserveerd en dus zit je nooit rustig met je Engelse leerboeken.
Ze hebben honderd mensen teveel ingeladen op het schip. Daar wordt flink over gekankerd.
Maar we komen er uiteindelijk wel, hoor, in Australië. Ik heb genoeg aan een heel klein plekje en dat hebben de meesten wel. We waren het thuis ook niet anders gewend.
Zojuist werd er omgeroepen dat wij onze post voor Port Saïd moesten inleveren. Wij komen daar een dag eerder aan dan verwacht.
Hebben jullie mijn kaart en brief uit Bremerhaven nog ontvangen?
Zeg Nel, de eerste drie dagen had ik mijn zondagse pak de hele tijd aan. Sindsdien liep ik tot vandaag in mijn bruine “opknappers broek” met vest en grijs jasje. In Port Saïd zal ik mijn kaki en witte schoenen aandoen.
Het is nu prachtig weer en het wordt warmer.
Gisteren passeerden wij Sicilië en Malta op verre afstand.

Schrijven jullie mij vooral, allemaal, alles wat bij jullie opkomt. Met mij gaat alles nu goed na die paar daagjes van zeeziekte. Maar dat hoort er bij op zee.
Vóór Aden zal ik weer een paar brieven schrijven.
Nel, hier zijn een heleboel vrouwen en kinderen aan boord die op weg zijn naar gezinshereniging in Australië.
Gisteren sprak ik zo’n vrouw. Haar man was in oktober pas gegaan en had direct werk gevonden. Ik hoop dat ik jullie ook zo snel kan laten overkomen.

Tot zo lang, je man, jullie vader, Gerrit Stam

Brief 11
Gerrit Stam aan boord van de “Fair Sea” op 11-12-1952, 14.30 uur in het Suezkanaal.

Lieve vrouw en kinderen,

Vanmorgen juist voor het ontbijt ontving ik jullie brieven. Zeg tegen de kinderen dat de Sint dit jaar wat arm was, maar dat het volgend jaar beter zal worden.
Hij heeft mij dat gezegd want hij is hier aan boord gekomen toen wij langs de kust van Spanje voeren.
Met mij gaat het uitstekend, alles naar wens.
Na het ruige weer van de eerste paar dagen op de Middellandse zee hebben wij steeds mooi weer gehad. Gisteravond om een uur of elf kwam Port Saïd in zicht, tien uur eerder dan voorzien. Het was bladstil onder een ongekend heldere sterrenhemel, maar dat schijnt hier altijd zo te zijn. Het waren net zulke omstandigheden als wij in de zomertijd soms hebben als wij vanaf het Egmondse strand de zee opgaan om horsmakrelen te vissen. Nou, dan weet je het wel.
Vanuit de verte zagen wij de stad opdoemen met zijn duizenden lichtjes. Schitterend…
Wij moesten heel lang wachten vóór de kust voordat wij naar binnen konden worden geloodst. Pas om half twee lagen wij afgemeerd in de haven.
Ik ben zoals zovele anderen (de familie Kuijs was al naar bed gegaan omdat het te laat werd voor de kinderen) aan dek gebleven tot plusminus half vier.
Hoewel het nacht was, kwamen er vanaf het ogenblik dat wij aan de kant lagen zo’n veertig vijftig Arabieren met hun schuitjes langszij om schreeuwende naar boven hun koopwaar aan te bieden; o.a. tassen, kettinkjes, armbanden, hoedjes, poefs, fruit enz. enz. Soms prullen, soms ook hele mooie spullen.
Maar je moet wel flink afdingen want ze overvragen wel tien keer de echte waarde.
Ze roepen in alle talen door elkaar en wanneer ze denken dat je iets wilt kopen gooien ze een lijn naar boven waaraan een mandje is bevestigd waarin het geld en de handel wordt over gevierd.
Veel mensen kochten iets met Hollands, Duits of Engels geld. Boord geld willen ze natuurlijk niet hebben want daar kun je buiten het schip niets mee aanvangen.
In het donker van de nacht was er al gauw zo’n viertal van die knapen langs een touw naar boven geklommen.
Het zijn over het algemeen vieze bruine kerels, sommigen met lange rokken aan, en met een doek om het hoofd gebonden.
Aan boord te komen is het ten strengste verboden. Al heel snel werden zij door Arabische politieagenten, die een lange houten knuppel hanteren van het dek verwijderd. Dat ging er niet zachtzinnig aan toe.
Ik had geen Hollands geld meer, ik had mijn laatste gulden kleingeld in Rotterdam aan een kruier gegeven. Daarom heb ik in Port Saïd niets voor je kunnen kopen, Nel.
Maar er zijn hier lui aan boord die nog wel wat Hollands geld op zak hebben en die kunnen echt van alles kopen wat met het boord geld niet te betalen is.
Ik heb eerlijk gezegd genoeg aan mijn boord geld, je stelt je verlangens af op datgene wat binnen je mogelijkheden past.
Het boord geld bestaat uit allemaal papieren bonnen van 5, 10 en 25 cent. Dan heb je nog bonnen voor het grotere geld van 100, 250 en 25 gulden. Die laatste bonnen lijken op onze briefjes van één gulden en op de briefjes van een rijksdaalder.
Wat Port Saïd verder nog betreft: dit is werkelijk een beleving voor mensen zoals wij. Ook zag ik hier voor het eerst van mijn leven palmbomen.

Vanmiddag om half twee zijn wij vertrokken het Suezkanaal op, 146 kilometer lang voordat je op de Rode zee bent. Het kanaal is ongeveer zo breed als het Noordzeekanaal. Net buiten Port Saïd zag ik op de kanten een soort volkstuintjes zoals ook bij ons in het duin. Ik zag er gewassen en groenten staan zoals die bij ons voorkomen in de maand juni. Toch is het hier winter.
Verderop gaat het kanaal in een kaarsrechte lijn door een woestijnlandschap. Hier en daar een plukje palmbomen in de verte en voor de rest zand. Op de rechter oever is er dan wel parallel aan het kanaal een weg en een spoorlijn. Een enkele keer een nederzetting met wat armoedige hutten. Ook is er heel veel militair vertoon van de Engelsen want het kanaal valt onder Engels Beheer. En dat staat de Egyptenaren maar heel slecht aan.
Een half jaar geleden waren er ernstige botsingen tussen het gezag en de Egyptenaren.

Zo mijn wijfie, je hebt dus je eerste centjes van de Gemeente ontvangen. Het zal zuinigjes aan doen zijn voor jullie maar ja: het is niet anders en met Gods hulp zullen wij er wel doorheen komen.
Als ik eerst maar een huisje heb in Tasmanië. Dan kom je gauw bij mij, hoor, met onze kinderen.
En Klok (dat was de oud werkgever van ome Gerrit bij de P.W.N., *noot van de tekstbezorger) ook nog weer met zijn piepers. We hadden wel een kelder vol, hé?
Maar je schreef mij dat je van hem tien weken lang vier gulden vijftig moet betalen. Dat moet je beslist niet doen, dat kun je toch helemaal niet missen.
Dat ze je dat überhaupt willen laten betalen!
Dat is toch allemaal de schuld van de P.W.N.. Ik had tien zak afgezegd. Daar hebben zij natuurlijk de fout gemaakt, niet doorgegeven of zoiets. Ik had toen tien zakken bij Arie van Trien gekocht voor drie gulden de zak.
Nee kind, dit mag je je niet laten overkomen. Laat ze die aardappelen maar terugnemen. Of anders moet je ze zien te verkopen. Misschien kan je er nog wel wat aan verdienen. Je gaat in ieder geval nog niet betalen.
Als je het niet tegen mijnheer Klok durft te vertellen dan moet je hem vooral de hartelijke groeten van mij doen en laat je hem dit even lezen. En als hij dan nog wat wil moet hij zich maar in verbinding met mij stellen.
Het kan allemaal nog wel even wachten. Eventueel maak ik later vanuit Australië wat geld over naar hem over.
Mocht je moeilijkheden hebben, schat, schrijf mij altijd alles.
Jij bent nu de kapitein op het schip maar ik blijf vanuit de verte de admiraal, die je ondersteunt en raad geeft.
Je bent geen ogenblik uit mijn gedachten.

Je liefhebbende man, Gerrit.

Brief 12
Tante Nel Stam vanuit Egmond naar haar man Gerrit op de “Fair Sea”. 12-12-1952, vrijdagavond 10 uur.

Lieve man,

Hier weer een briefje van je vrouw. Ik hoop dat je gisteren in Port Saïd een teken van leven van ons hebt ontvangen. Ik verlang er heel erg naar morgen een brief van je te krijgen. Anders wordt het pas maandag en dan zal de zondag moeilijk zijn voor mij. Enfin, hopen maar weer….
Mijn schat, schrijf zo veel mogelijk. Hoe gaat het met je? Heb je nog steeds last van zeeziekte?

Hier gaat alles nog steeds naar wens. Ik heb een drukke week achter de rug want ik moest om de dag naar Trien van Arie. Die zat ineens zonder hulp en dat heeft Co Baltus (*noot: moeder van de tekstbezorger Olof Baltus) toen maar zo opgelost. Om de dag de een, de volgende dag de ander.
Als je mijn brieven al ontvangen hebt dan weet je dat Trien er een dochter bij heeft. Alles gaat nu goed en het kind heet Truusje. Jij en ik zijn Peter en Meter.
Onze eigen kinderen maken het ook allemaal best, flink ondeugend op zijn tijd maar toch ook weer hartstikke lief als ze zijn uitgeraasd. Ze zijn heel blij als moeder ‘avonds een half uurtje voorleest.
Zojuist om kwart over vijf kwam mijnheer pastoor nog even langs om te vragen hoe het ging. En om te vragen of ik al wat gehoord had van jou. Hij vond je een moedig man, zei hij, dat je toch doorgezet heb nadat Siem Baltus vanwege zijn oog had moeten afzeggen.
Nou, en moedig ben je, dat weten wij allemaal.
Heel aardig dat mijnheer pastoor even kwam kijken al zei die dat hij het eigenlijk razend druk had waardoor hij niet te lang kon blijven. Ik moest je vooral de groeten doen. Hij zou aan je denken in zijn gebeden.

Ik zit nu inmijn eentje aan tafel. Nel is naar bed, Engel naar dansles, en Riet is op dit moment bij Arie en Trien. Om te helpen met de kleine Truusje en de andere kinderen. Ik hoop dat zij ook morgen daar blijft want dan hoef ik eens een dagje niet.
Engel had vorige week achttien gulden verdiend omdat hij een paar dagen vanwege de vorst niet gewerkt had.
Dat heb ik opgegeven bij de Gemeente en toen kreeg ik woensdag één gulden meer, dus zestig gulden en tien cent. Ambtenaar Van Tiel vroeg mij:
“Heeft uw zoon twee gulden minder?”
Ik heb toen gezegd dat dat zijn loon is maar dat hij soms wel eens als het druk was honderdtwintig gulden kreeg.
Engel zei dat ik dat niet had moeten zeggen omdat hij dat vanwege zijn leeftijd nog niet mocht verdienen.
Nu kwam hij vanochtend met zijn loonstrookje thuis. Dat moet ik aan van Tiel laten zien. Volgens de boekhouder van zijn baas moet ik dat doen, dus zullen wij het daar maar op houden.
Lieve Gerrit, zitten jullie al in de warmte? Ik wel, ik zit lekker heel dicht bij de kachel.
Nu mogen wij trouwens helemaal niet mopperen. Koud is het niet meer. Wij stoken hier alle dagen nog lekker alleen maar hout. De jongens hebben op het strand flink gejut. Kleine Jantje heeft in de bijkeuken hele stapels hout neergelegd en zou eigenlijk ook achter de kachel nog meer willen stapelen.
“Schrijf maar aan pappa dat ik een hele goede knecht ben, “zei die.
Ik heb hem beloofd je dat te schrijven. En ook Nel en Riet gaan je zondag een brief schrijven.

Heb je nog kamelen gezien toen je over het Suezkanaal voer? Jantje had ze wel gezien, beweerde hij.
Nu mijn schat, ik ga weer eindigen, het is onderhand kwart voor elf. Engel zal zo wel weer thuis komen.
Morgen gaan wij boerenkool met worst eten. Kon je maar bij ons te gast komen!
Of is het eten op de Fair Sea net zo lekker als thuis…

Nou, een dikke zoen van ons allemaal en vooral van je liefhebbende vrouw Nel Stam – De Waard

Brief 13
Gerrit Stam vanaf de “Fair Sea” in de Rode zee. 12-12-1952 Om elf uur “s morgens.

Lieve vrouw en kinderen,

Ik begin al helemaal aan het leven op zee te wennen. Ik zit nu in mijn bed met de knieën opgetrokken met mijn atlas daartegenaan als ondergrond te schrijven. Dat is met de voortdurende trillingen van het schip nog de makkelijkste manier om te schrijven.
Zojuist werd omgeroepen dat aan bakboord (aan de linkerkant dus) de berg Sinaï te zien was. Ik ben even de veertig treden naar boven opgelopen maar toen bleek dat zelfs door de verrekijker alles erg ver en wazig bleef.

Dat met die aardappelen hebben wij dus afgesproken, hé Nel. Wat was ik blij met je brieven, mijn kind, Als je zo ver op zee bent voel je pas wat een brief van thuis betekent.
Jij krijgt er nu binnenkort weer drie tegelijk hoor.
Je schreef mij dat je die fotokaart uit Bremerhaven niet hebt ontvangen. Ik had hem in een enveloppe met geld erin naar een Hollander gegooid die op de wal stond. Ook mevrouw Kuijs deed dat. Haar kaart was bestemd voor een kennis van haar in Heiloo. Die heeft haar kaart wel ontvangen.
Mevrouw Kuijs, die ik sinds kort mag aanspreken bij haar naam Gerda, kan slecht tegen de zee en het schip. Zij is daarom nogal eens niet lekker.
Ik heb zeventien kaarten verstuurd naar Holland voor Kerst en Nieuwjaar. Ook naar jullie maar jij krijgt dan bovendien nog een persoonlijk schrijven voor alleen jou. Dat is een brief tussen ons privé en laat die dan niet door de kinderen openmaken.
Als je wilt weten wanneer precies de Fair Sea de aanloophavens aandoet kan je het beste per briefkaart informeren bij Kon. Rotterdamse Lloyd te Rotterdam.
Maar zeker is al wel dat wij op de vijftiende aankomen in Aden waar wij waarschijnlijk aan wal mogen.
Deze brief ontvang je, denk ik, op de achttiende of de negentiende. Op de negen en twintigste zijn wij in Fremantle. Als je dus deze brief wilt beantwoorden schrijf dan direct, want naar Fremantle zal je brief acht tot tien dagen onderweg zijn.
Gisteren in Port Said passeerde ons nog de Nederlandse zeesleper “De Witte Zee”. Wij zagen de Nederlandse vlag en iedereen stond aan dek te juichen en te fluiten.

Ja Nel, het eten is hier echt heel goed. Vandaag hadden wij spaghetti, dat is iets Italiaans, het is net grove vermicelli met een rode saus erover. Ik vrees dat in ieder geval de kinderen dat niet zullen lusten maar je weet dat ik alles eet en ik vond dat het wel meeviel.
Het begint buiten nu echt warm te worden en een zonnebril heb je nu echt nodig. De bemanning loopt in het wit. Vanmorgen hebben ze een tent over het zonnedek gespannen. Het wordt nu zeker menens.
Nel, zelf loop ik sinds een dag of vier in kaki, lange broek en overhemd. Mijn eerdere ondergoed heeft Gerda Kuijs voor mij gewassen. Ook heeft zij mijn sokken gestopt.
Een tweede wasje heb ik zelf gedaan, kleren die ik maar drie dagen gedragen had.
Heb trouwens nog een klein ongelukje gehad, dat zal ik nu meteen maar opbiechten. In Bremerhaven heb ik een grote inktvlek op mijn overhemd gekregen doordat ik mijn vulpen geopend in mijn borstzakje had gedaan. Stom, hé! Een geluk bij een ongeluk was wel dat het dat Ongeluk overhemd was dat ik in Alkmaar gekocht had. Eerder in Holland had ik er al een winkelhaak in die jij toen nog weer dichtgenaaid hebt, weet je nog?

Beste jongens, ik zit hier in de Rode zee, weet je wel, waar Mozes en zijn volk zomaar doorheen liepen.
Goed dat die doorgang er nu niet meer is want anders kon de Fair Sea niet verder. Aan weerszijden van het schip zien wij heel ver weg alleen maar hoge bergen, meer niet.
En hoe is het met mijn kostelijke meisjes? Goed je moeder bijstaan, hoor, en bid ook af en toe even voor je ouwe grijze vader.

Allemaal een zoen van mij, Gerrit

Brief 14
Nog steeds uit de Rode zee, zondag 14-12-1952. Zondagmorgen 7 uur.

Hier ben ik dan weer. Zoals jullie kunnen lezen ben ik er nogal vroeg bij. Ik ben zojuist naar de H. Mis geweest. Om negen uur volgt de Hoogmis waar de pater koorzangers heeft geronseld.
Ik moet nu tot half negen wachten op het ontbijt. Daarna ga ik misschien nog wel naar die Hoogmis. Ik heb toch niks anders te doen en ik wil het koortje wel eens horen zingen. Zojuist heeft de pater ook al gepreekt. Hij deed dat op een heel indrukwekkende wijze.
Het bijwonen van de Heilige mis geschiedt hier heel gemoedelijk. Je zit gewoon aan een tafeltje in de bar. Bij de consecratie en ook als je te communie gaat kniel je gewoon op de vloer van de bar; en als de priester bij het uitreiken van de heilige Hostie ziet dat er meer communicanten zijn dan verwacht breekt hij de Hostie gewoon in tweeën of in nog meer stukjes.
Hij heeft een primitief draagbaar altaar dat zijne Eerwaarde voor aanvang van de dienst gauw uit klapt.

Wij varen nog steeds over het water van de Rode Zee maar zien de laatste twee dagen niet anders dan water en lucht. Wat een afstanden zijn dat hier!
De temperaturen overdag lopen nog steeds op. ’s Avonds na zonsondergang ben ik op het dek te vinden. Het is om die tijd heerlijk toeven daar. De snelheid van het varende schip zorgt dan voor een verkoelende tocht.
Beneden bij de sloep plaatsen is het nu heel warm. Daarom sliepen veel passagiers de afgelopen nacht aan dek.
Ik nog niet. Ik lag enkel onder een laken op bed en zonder pyjama aan want dat is te warm.
Iedere ochtend sta ik vroeg op omdat ik gewoonweg wakker ben, ook al ga ik meestal rond twaalven te kooi.
Ik ga voor het slapen gaan eerst nog onder de douche en ’s morgens ben ik weer een van de eersten die onder de douche gaat. Het is op dat tijdstip nog lekker rustig in het bad lokaal.
Morgen Aden, en daar mogen wij waarschijnlijk even de wal op. Daarna volgt het lange traject naar Fremantle.
Zie er echt naar uit de kust te zien van ons nieuwe vaderland. Ik ben benieuwd of ik daar Riet Hopman nog zal zien.
Achteraf gezien gaan de dagen aan boord snel voorbij. Ik lees maar wat en heb nieuwe kennissen opgedaan. Er zijn veel mensen uit Noord-Holland bij. Onder andere uit Amsterdam, Haarlem, Alkmaar, Bergen, Wognum, Den Helder. Allerlei soorten mensen, oudjes maar vooral natuurlijk veel jongeren, en ongeveer wel duizend kinderen tot veertien jaar, voor wie heel erg weinig speelruimte is. Dat schijnt op de Johan van Oldenbarnevelt veel beter voor elkaar te zijn.
Zelf beklaag ik mij niet maar er zijn er velen die de hele dag lopen te kankeren. Ik vrees dat dat degenen zijn die het in Australië ook niet gaan redden.

Nel, hoe is het bij jullie? Is het nog steeds winter? Weet je, met mij gaat het goed en ik ga vol goede moed op Australië aan. Liefst zou ik er morgen al zijn want ik wil gewoon aan de slag.

Ik heb mijn groene handdoek weer teruggevonden maar dat is een heel verhaal.
Gisteren kon ik nergens mijn portefeuille meer vinden., die nieuwe met al mijn papieren erin, paspoort, en de foto’s van jullie. Ik had hem een paar dagen niet nodig gehad en dus ook niet gemist.
Al mijn tassen en jassen nagekeken. Niets. Ik kneep hem als een dooie dief, het zweet stroomde over mijn gezicht.
Ik dacht: al mijn papieren weg, daar krijg ik een hoop gedonder mee. Hoe kan die portefeuille nou weg zijn?
Mijn boord geld zat er niet in. Gestolen?
Zoveel mensen op de boot, maar je weet natuurlijk nooit wat voor schorremorrie er ook misschien wel tussen zit.
Ik had de moed al bijna opgegeven maar ben na het eten toch weer gaan zoeken. Ik beloofde de Heilige Antonius, de schutspatroon van de mensen die dingen verloren zijn, een kaars te zullen laten branden en haalde ten einde raad ook de matras van de spiraal, alles helemaal overhoop gehaald en wat vond ik tussen het schot en het ijzeren stapelbed dat in de vloer is verankerd?
Eerst mijn groene handdoek. Toen heb ik nog eens gevoeld in die spleet tussen het bed en het schot, in die enge ruimte van nog geen vier centimeter, en daar vond ik de portefeuille. Ik kon hem er met mijn vingers net uitpikken. Ik dankte God op mijn blote knieën, en Sint Antonius natuurlijk ook. Die had ik wel willen zoenen maar hij krijgt natuurlijk wel zijn kaars zodra ik in een echte kerk kom. Ik heb het genoteerd in mijn boekje: kaars Sint Antonius.
Ik vermoed dat ik bij het uitkleden de portefeuille even op het bed heb gelegd en toen vergeten ben hem weer op te pakken zodat de handdoek en de portefeuille achter het bed zijn gevallen.
Nel, op aanraden van de aalmoezenier heb ik pater Maas geschreven dat ik er aan kom. Maar ook de familie Kuijs is bereid mij de eerste opvang te verlenen. Ik zal wel zien.
Ik heb nu mijn gympen uitgetrokken en zit op mijn blote voeten op bed. Lekker fris want het postpapier kleeft vast aan mijn vingers.
Alle dekken zijn nu met zeil overspannen. Het zwembad wordt druk bezocht, je waant je er aan de vloedlijn van het strand in Egmond op één van die weinige warme dagen in Holland.
De luidspreker waarschuwt bij herhaling dat in de zon liggen zeer gevaarlijk is maar ze doen het evengoed. Ik blijf wel in de schaduw en ook in het zwembad heb ik mij nog niet gewaagd.
Nou, kinderen, schrijf mij in Fremantle.
Vanavond om zes uur moet hier de post voor Aden zijn ingeleverd.

Allen een zoen, je liefhebbende man en vader, Gerrit Stam

P.S. Doe de groeten aan de directe familie, maar ook aan Co en Siem Baltus. Ze krijgen allemaal nog een letter van mij voor de Kerst en het Nieuwjaar.

Nu sla ik een brief over die meer is van hetzelfde en kom ik aan brief 16.
Brief 16
Verzonden op 14-12-1952. ‘s Avonds om negen uur. Een brief van de oudste kinderen Stam, behalve Engel dan, die geen zin had te schrijven.

Beste vader, ik heb van sinterklaas een mooie bal gekregen, een pyjama, een kleurboek en nog een boekje van Kapitein Rob. Is het bij Port Saïd nog heet en heeft u nog kamelen gezien? Tante Ka is zojuist nog op bezoek geweest met Jozef. Wij tweeën hebben nog gedominood en er stond 2-3. Ik moest vanmiddag eigenlijk voetballen maar het sneeuwde zo hard dat de wedstrijd is afgelast.

Dag vader, de groeten van uw zoon Antoon, daaaag.

Beste vader, hier een paar woordjes van mij. Is het leuk op de boot? Zwemt u wel eens? Ik help tante Trien. Ik ga er ‘s avonds heen en kom dan de volgende dag om tien uur weer thuis.
Vorige zondag ben ik de hele dag geweest, maar nu alleen vanmorgen. Om half vier kwam Nel mij ophalen. Met zijn tweeën zijn wij naar Gré Genet gegaan. Die heeft een hersenschudding, een lichte, hoor, maar zij moet wel tot nieuwjaar op bed blijven.
Vanavond hoef ik niet naar tante Trien. Die kan het nu zelf wel weer redden. Vrijdag mag Tineke van tante Trien in Hoorn komen logeren bij tante Greet en ik mag haar daarheen brengen met de trein.
Ik heb van Sinterklaas goed gekregen voor een pyjama en een sjaal en zak doekjes. Ik heb die pyjama nog niet gemaakt, geen tijd gehad door al mijn werk bij tante Trien.
Het was een mooie sinterklaas. Alleen jammer dat u er niet was.
Heeft u zelf wel een leuke sinterklaas gehad?

Nou, ik moet eindigen want Nel moet ook nog schrijven. Een zoen van Riet, liefste vader.

Hier ben ik dan, Nel. Ik heb vandaag heel goed Engels geleerd. Ik spreek het al heel goed, hoor. Woensdag komt meester weer. Het gaat goed met u, met mij ook.
Verveelt u zich niet? Heeft u uw boeken al uit? Hoe gaat het met de familie Kuijs? Doe ze de groeten van mij.
Morgenochtend om acht uur spring ik op de fietsen rijd ik naar het postkantoor om te kijken of er al een brief is van u. Ik hoop het maar!
Moeder ligt op de stoel te maffen. Wij passen heel goed op haar, hoor.
De wandklok mist zijn baas heel erg. Af en toe staat hij stil, maar dat went wel.
Nou, hier moet u tevreden mee wezen want ik ga eindigen.

Nel

P.S. van Riet:

Nel en ik zijn donderdag naar Jansen geweest in Egmond aan de Hoef. Je kreeg bonnetjes als je voor tien gulden kocht. Die gaf opoe ons. Hij deed de volgende spelletjes: “2 x 2 = 1” en “ De appel valt niet ver van de boom” en “ Alles of niets”. We hebben erg gelachen.

P.S. 2.
Engel wil niet schrijven. Hij zegt dat hij niets weet.

Nou ja, daaag, Riet