Olof Baltus – De Duinroos (20): Het relaas van Willem Waterpomp

Op weg naar De Oude Meester kom ik Willem tegen, die al een schim is, maar niet de schim van Willem de schrijver van “Madoc”, die meer bekendheid verwierf als de auteur van het Epos, dat “Van Den Vos Reinaerde” heet.
Nee, mijn Willem had bij leven een achternaam en die luidde: Van den Berg.
Al kende iedereen in het dorp hem beter als Willem Waterpomp, een afkorting van het woord waterpomptang.
Maar die bijnaam was te lang gebleken.
Willem was Loodgieter en Electricien. En een hele handige ook. Hij stierf zo’n tien jaar geleden.

Met Willem van Madoc had onze Willem gemeen, dat beiden beschikten over een grandioze fantasie.
Alleen: de een kon schrijven. De ander, Van den Berg, moest het hebben van het gesproken woord. Willem Waterpomp was een geboren Verteller.

Als ik over de Breelaan loop herkent de schim van Willem mij ogenblikkelijk en zegt:
“Laten wij liever naar Het Zeepaardje gaan. Dat is nog uit mijn tijd en misschien zie ik er nog andere bekenden… Jou wil ik iets vertellen over je vader. Die is de laatste tijd in het Hiernamaals door jouw toedoen nogal in opspraak, maar ik wil je een andere kant van de man tonen. De man, die hij was in de oorlogsjaren en de man die, dat weet ik zeker, het beste ophad met jou.”

Wij nemen plaats op een barkruk en ik bestel twee vaasjes bier.
“In de oorlogsjaren zat ik nog in mijn vaders’ verrekijker,” zeg ik.
Willem negeert deze uitspraak en vangt aan met hetgeen hij te zeggen heeft.

“Je vader ventte ook tijdens de oorlogsjaren zijn bloemen op zaterdag uit in Bergen. Hij had toen zijn transportfiets al verruild voor een tweedehands motorbakfiets, waaraan ik nog behoorlijk heb liggen sleutelen. Daardoor ook heb ik hem beter leren kennen.”
Hij pauzeerde even om een slok te nemen. En vervolgde toen weer:
“Omdat hij bij het halve dorp aan de deur kwam, kreeg hij nogal wat te horen van wat er zoals loos was bij de mensen. Er zaten nogal wat Joden ondergedoken in het dorp. Die wilden graag een betrouwbaar iemand hebben om via deze elkaar berichten te kunnen overbrengen…
Veel van zijn klanten wisten, dat jouw vader halsoverkop zijn ouderlijk huis verlaten had en mede daarom ook heel snel getrouwd was met je moeder, toen zijn vader jonge Duitse militairen in ruil voor wat Schnaps toestemming gaf met zijn dochters om te gaan. Die man, jouw opa, kan je dat nauwelijks kwalijk nemen. Hij was weduwnaar en door het vroegtijdig overlijden van zijn vrouw helemaal de weg kwijt. Bovendien waren er in Egmond-Binnen alleen Dienstplichtigen gelegerd, geen S.S. of zo.
Die stumperd: alleen armoede, diepe armoede, maar ondertussen wel de strotjes van zeven hongerige wulpen te vullen.
In Bergen vroeg men je vader, of hij bereid was briefjes van het ene adres naar het andere te brengen. Hij zou er voor betaald worden, een bedrag, dat Siem wel aanstond…
Het ging een hele tijd goed. Je vader legde de briefjes onder zijn bloemen emmers en bracht ze van A. naar B.
Tot op een dag het Verzet in Alkmaar een gewelddadige aanslag gepleegd had op het distributiekantoor en er vandoor was gegaan met een hele voorraad voedselbonnen en wat dies meer zij.
Plotseling werd het verkeer op meerdere plekken langs de wegen aangehouden en werden er controles uitgevoerd.
Ook je vader reed in zo’n fuik. En weet je hoe hij zich eruit redde?”

Ik bestelde nog een tweede vaasje. Willem zei, dat hij van de Engelen maar één consumptie mocht gebruiken.
“Nou, hoe dan ? ”vroeg ik.
“Siem vertelde, dat hij peentjes zweette in de queu, die hem nog daadwerkelijk scheidde van de slagboom. die de Duitsers samen met wat N.S.B.-ers over de weg hadden neergelegd.
Wat te doen? Als hij gepakt werd kon hij het verder wel vergeten, wist hij.
En dan?
Zijn vrouw en zijn kinderen?

Er stonden nog maar drie voertuigen voor hem, twee auto’s en een motor met zijspan, toen hij het opeens wist.
Hij zag tussen de handel in de bak van zijn motorbakfiets maar liefst drie emmers gladiolen staan, witte, rode en gemengde boeketten.
Plotseling zette hij een strot op, zoals hij alleen dat kon.
“Ik heb hele mooie gladde Joden,“ schreeuwde hij.
“Hele mooie gladde Joden,” en hij bleef daarmee doorgaan, terwijl de N.S.B.-ers zich op de dijen sloegen van plezier. Twee van hen richten zich tot de Duitse commandant en ook die schaterde het plotseling uit.
Zijn bakfiets werd langs de wachtenden geleid en de slagboom ging omhoog.
De hoogste in rang van de Duitsers sprak je vader heel beminnelijk aan. Hij bleek niemand minder te zijn, dan de Ortscommandant van het tot Sperrgebiet verklaarde Bergen aan Zee. Hij kocht ter plekke vijf bossen gladiolen, had het met pretoogjes over Gladde Jüden, en verzocht je vader vooraan ook naar Bergen aan Zee te komen om met zijn bloemen wat sfeer te brengen in de kantine van de manschappen en in de mess van de officieren.”
“Nou dat heeft ie gedaan, die ouwe. Hij raakte zo bevriend met die commandant, dat hij zijn vent route verlegde om pas aan het einde van de dag in Bergen aan Zee te verschijnen, waar hij dan het overschot van zijn handel bij de Duitsers dumpte om aansluitend met de commandant een stevige borrel te drinken, voordat hij weer richting Egmond zig-zagde. Want hij spuugde er zeker niet in. Precies, zoals zijn eigen vader trouwens.”
“Net zo min als jij dat doet”, grijnsde de Schim van Willem Waterpomp.
En weg was hij.
Ik zat in mijn eentje in het Zeepaardje en de kastelein kwam vragen, wat ik wilde drinken.