Olaf Baltus – De Duinroos (35): Het beloofde Land

Wij slaan een hele brief over, geschreven op de Fair Sea door mijn ome Gerrit Stam op de Indische Oceaan, en komen dan aan brief 27. Deze brief zal ik niet helemaal integraal overnemen. Wij hebben nu uitgebreid kennis gemaakt met zowel de familie Stam in Egmond als met mijn ome Gerrit Stam aan boord van het emigranten schip. Nu wij die mensen zo’n beetje hebben leren kennen, zullen er in het vervolg van de correspondentie door mij meer keuzes gemaakt worden, die ik belangwekkend acht voor de lezer van nu in het jaar 2017.

Brief 27
Gerrit Stam vanaf de Fair Sea, 31 december 1952, 10 uur in de ochtend.

Hallo, hallo, mijn dierbaren, hier is je man en jullie vader weer op volle zee tussen Fremantle en Melbourne. Gisteren zijn wij in Fremantle aan wal geweest. Ik kan wel zeggen, dat de eerste indrukken van Australië niet ongunstig zijn geweest. Maandagavond 29 december kwam de Australische kust om zeven uur in zicht. Om negen uur gingen wij op twee kilometer uit de kust voor anker. Inmiddels was het donker geworden en zagen wij de duizenden lichtjes van Fremantle en Perth. Het was een stralende avond met heldere maan en sterrenhemel. Iedereen was aan dek en het was dringen om alles te kunnen zien. Zelf had ik, gewapend met mijn verrekijker, een pracht plekje gevonden op het voorschip. Er kwam echt een brok in mijn keel toen ik na veertien dagen van alleen maar lucht en zee mijn toekomstige land zag liggen.
Die avond gingen wij nog niet naar binnen, de haven in. Wel kwam er een legertje ambtenaren en doctoren aan boord, langs wie wij de volgende dag met onze papieren moesten passeren. Op dinsdagochtend, toen wij dan wel binnenvoeren, scheen er een heerlijk zonnetje en werd het lekker warm, een mooie zomerse dag in Holland. Langzaam naderden wij de kade, waar zich heel wat Nederlanders verzameld hadden, die familie en kennissen verwachtten. Fremantle heeft een drukke haven. De huizen liggen allemaal tegen de heuvelachtige kust aan gebouwd. Hier en daar zie je wat bomen. Wij ontvingen allemaal twee pond van ons landingsgeld als voorschot en mochten om twee uur ’s middags van boord. Ik was weer in het gezelschap van de familie Kuijs en nog wat andere mensen. Wij zetten voor het eerst voet op Australische bodem.
Fremantle is een mooie havenplaats, de stad Perth ligt een stuk verder het land in. Daar ben ik niet geweest.
Het eerste, dat ik kocht van mijn Australische geld, was een filmpje voor mijn fototoestel. Ik heb ook meteen een paar plaatjes gemaakt. Die zal ik jullie t.z.t. toesturen. Verder kocht ik een biertje en een paar kaarten, die ik jullie en mijn broer Engel heb verzonden vanuit het postkantoor. In het begin is het wel moeilijk om te gaan met vreemd geld. Je hoopt maar, dat ze je niet bedonderen.
Australiërs lijken precies op ons, dezelfde gewone mensen. Nu al heb ik ondervonden, dat je je met enige kennis van de taal wel redt. Verschillende keren moest ik andere Hollanders in de winkel helpen met de taal. Het ging wel een beetje stuntelig, maar het lukte mij toch. Ook hebben wij met z’n allen een katholieke kerk bezocht, een kerkgebouw, zo groot ongeveer als onze kerk in Egmond. Wij hebben er een kaarsje aangestoken en een schietgebedje uitgesproken.
Er bloeien hier veel bloemen, vooral veel zonnebloemen, Oost Indische kers en primula’s.
Voordat wij aan wal gingen, kreeg ik de post. Ik was vol spanning, maar ja hoor, mijn naam werd wel zeven keer afgeroepen. Ik was zo blij als een kind. Bij elkaar was het wel zoveel tekst als in een krant. Ik heb alle zeven brieven drie keer doorgelezen. Het was gewoonweg feest voor mij. Je laatste brief was van 21/12, Nel, dus binnen de negen dagen was die al hier. De wedstrijd met mevrouw Kuijs had ik met glans gewonnen, want zij kreeg maar twee brieven.
Om vijf uur in de middag moesten wij weer van ons uitstapje op het vasteland terug zijn aan boord. Om zeven uur vertrokken wij van Fremantle. Nu zijn wij hedenmorgen om twaalf uur Kaap Leeuwin gepasseerd.
….

*Verderop volgt een reprimande aan het adres van oudste zoon Engel, zestien jaar oud en timmerman van beroep, die liever gaat dansen met de meisjes dan Engels te leren. Of dan dat hij een brief schrijft aan zijn vader.

….Ik lees hier, mijn jongen, dat je nog steeds niet veel doet aan je Engelse Les. Ik had gehoopt, dat je intussen wel wat wijzer was geworden nu het voor jou spoedig ook menens gaat worden. Je moet je er inderdaad even voor inspannen, Engel, maar dan wordt het makkelijker. Bedenk, dat je er later de vruchten van zal plukken en bedenk ook, dat je moeder er krom moet voor liggen om die twee gulden lesgeld te betalen. Denk niet altijd alleen maar aan dansen, want daar kan je niet van leven. Begrijp mij goed, ik gun je best een pretje, maar wat moeten die Australiërs wel niet denken als ik zit op te scheppen over mijn zoon van zestien, die een goede timmerman is. Maar dan blijkt, dat je geen woord van hun taal spreekt. Even doorzetten dus, bedenk, dat het voor je moeder en mij ook heel wat doorzettingsvermogen vereist om deze onderneming tot een goed einde te brengen.
Zo, dat is dus afgesproken…

Van brief 28 van Ome Gerrit Stam naar zijn gezin in Nederland neem ik enkel het slot over, waarin de briefschrijver zich richt tot zijn vrouw. In het eerste deel van de brief schrijft ome Gerrit zijn zoons allemaal, behalve Engel, tot wie in de vorige brief een persoonlijk fragmentje was gericht. De meiden, Riet en Nel, worden niet genoemd.

…. Ziezo moeder, nu nog een woordje voor jou. Tot morgen 6 uur kunnen wij aan boord nog post inleveren met Nederlandse postzegels. Zondag a.s. hopen wij in Melbourne aan te komen. Wanneer ik van boord kan, weet ik echter nog niet. Gisteren moesten de Tasmanië reizigers op het kantoor komen, waar ons werd medegedeeld, dat de boot naar Tasmanië, die drie maal per week vaart al voor de hele week was vol geboekt. Waarschijnlijk allemaal toeristen, die nu in de vakantietijd naar Tasmanië gaan, het is immers zomer. Nu kunnen wij, als wij dat willen, per vliegtuig gaan. Dan zijn wij er binnen enkele uren. Zoals de meesten heb ook ik daar in toegestemd. Wel kost het mij dan twee pond meer. In totaal wordt het dan zes pond. Anders moeten wij een week in Melbourne wachten. Maar ik wil zo gauw mogelijk een baas zoeken. Het lijkt er op, dat ik door kan reizen naar Tasmanië en dus niet naar het opvangkamp hoef, waar het trouwens best uit te houden schijnt te zijn. Precies weet ik het ook niet, hoe het allemaal met mij zal aflopen, maar zodra ik meer weet zal ik vanuit Melbourne schrijven.
Wij hebben ons landingsgeld ontvangen. I am a rich man now (25 pond).
O j,a voordat ik het vergeet: Riet en Nel krijgen ook nog een briefje van mij. Ik ben nu ongeveer 20.000 kilometer bij jullie vandaan maar dit was mijn laatste brief vanaf het schip. Vanuit Melbourne schrijf ik weer. Je liefhebbende man en jullie vader.

Brief 29
Zondag 4 januari 1953, ’s avonds 10 uur.

Lieve man, eindelijk heb ik de pen weer opgenomen om een lettertje naar je te schrijven. Het is tien dagen geleden, dat ik je geschreven heb. Ik weet nog steeds niet, wanneer ik die brief moet opsturen, want ik heb geen adres.
De laatste brieven heb ik naar Melbourne gestuurd. En nu maar hopen, dat je ze gekregen hebt. Wist ik toch maar een vast adres, want ik vind het heel erg voor je als je geen post krijgt. Ik ga mijzelf maar na. Doch voor jou is het veel erger, daar in den vreemde. Ik zal zo mogelijk geregeld schrijven, hoor mijn schat, denk niet dat je een ogenblik niet in mijn gedachten bent.
….

Brief 30
8 januari, ’s avonds kwart over zeven

Lieve man, Wij zijn met zijn allen weer in de zevende hemel. Eerst op maandagavond een kaart ontvangen uit Fremantle en nu vanmorgen drie brieven en vanavond nog een. Wij waren er allemaal heel erg blij mee. En wat heb ik het met je te doen gehad, dat je in Aden geen post kreeg. Maar het was wel onze bedoeling geweest, dat weet je toch wel? Engel zei: “Vader heeft het taai over die brieven.” Hij maakte mij nog woedend met een andere opmerking. ”Of vader daar zoveel wijzer van wordt, van dat geteut van moeder,” zei hij. Neem hem maar niet serieus, hij is niet wijzer.
Vandaag hoefde hij voor het eerst in dit jaar weer niet naar zijn werk. Het blijft maar vriezen, alle dagen hartstikke koud.
….
Gerrit, wij maken het uitstekend hoor, al zitten wij wel de hele dag over jou te praten. Jantje doet de hele dag niet anders dan aan je foto te vragen: ”Heb u al een huisje?” Je vroeg, of hij mee geweest was naar de nachtmis. Ja hoor, hij is mee geweest.
Wij hebben ook op de radio bij de nieuwjaarsgroeten, gericht tot Nederlanders in het buitenland, de Fair Sea horen omroepen. Ik zat alleen met Jan in de kamer. Hij stond te springen voor de radio en zei: “nu ga ik het vragen. Nu hoort vader het wel: heeft u al een huisje? Nee zeker?”
….

Brief 31
Zaterdagavond, 10 januari 1953. Half tien.

Hallo mijn schat, daar ben ik weer, ik kon niet tot zondag wachten…. Vanmorgen kwam Klok (Gerrits’ oude baas bij de P.W.N.) even bij mij langs, hij kwam je ontslagbewijs brengen. Hij vroeg ook, hoe het nu verder met die aardappelen ging. Ik vertelde hem, dat ik die niet betalen mocht van je. Maar ik heb er aan toegevoegd, dat het wel goed zou komen. De eerste paar weken heb ik nog geen centen, zei ik. Nu, daar nam hij genoegen mee.
Gerrit, nou had ik gisteravond al weer twee brieven van je, wat heerlijk. Engel kwam met zijn handen op zijn rug uit het gangetje. Ik dacht: hij doet het er om, want het kan helemaal niet, dat er al weer post is, maar ja hoor, in iedere hand een brief. Je had ze zondag op de post gedaan en ze waren hier al op vrijdagavond. Wat viel dat mee. De kinderen waren ook heel blij. Als ze bij mij staan, wanneer ik de brieven voorlees staan Jantje en Piet de hele tijd maar antwoord te geven. Zo vroeg jij bijvoorbeeld of het kachelhout al op was. Nee hoor, zeggen ze dan allebei.
Wij hebben het laatste hout, een wasteil vol, in de bijkeuken staan. Als je deze brief krijgt, is dat hout vast wel op. Heb ik er niet lang mee gedaan? Het is nu half januari en ik heb nog maar één keer kolen gehaald, maar ik kom er niet onderuit, dat woensdag weer te gaan doen.
Zojuist was Antoon hier om zich te wassen. Hij was heel blij met je brief en heeft hem meegenomen naar ome Arie. Gerrit, die fotootjes heb ik nog niet laten ontwikkelen. Ik heb er nog geen gelegenheid voor gehad. Op het ogenblik is fotograaf Jonker gesloten. Zijn vrouw is in de nacht van woensdag op donderdag plotseling overleden aan een hartverlamming. Zij was nog maar pas 51 jaar, erg hé. Nu moet ik tot volgende week wachten, voordat ik de negatieven kan wegbrengen.
Engel heeft vandaag weer gewerkt. Het is gaan dooien. Er ligt nu geen sneeuw meer gelukkig. Vandaag leek het wel voorjaar.
Het zal mij benieuwen, waar je nu zit en wat je gaat schrijven. Ik kan mijn brieven nog niet versturen, want ik weet niet waar naar toe. De volgende week schrijven de kinderen je weer. Engel ook, denk ik. Die zit nu nog in zijn eentje zijn moeder gezelschap te houden. Je moet niet denken, dat hij mij alleen laat. Vanmiddag heeft hij een nieuw voetenbankje voor mij gemaakt. In de volgende brief schrijf ik iets over de Engelse les. Dag, mijn schat. Een dikke zoen van mij, je vrouw.

Brief 32
Burnie, Tasmanié. Zondag 11 januari 1953, middag 15.00 uur.

Lieve vrouw en kinderen, zoals jullie lezen ben ik hier in Burnie, in het huis van de familie Kuijs. Het is mij als volgt vergaan. Op vrijdagmorgen vroeg ben ik eerst in Melbourne vanuit mijn kosthuis naar de kerk geweest. Daarna ben ik om acht uur de deur uitgegaan en per tram naar de city gegaan naar een kantoor van de luchtvaartmaatschappij. Daar werd mijn bagage gewogen. Toen werd ik met de bus naar het vliegveld buiten Melbourne gebracht. Mijn vliegtuig vertrok om tien uur naar Tasmanië, en zo heb ik dus voor het eerst van mijn leven gevlogen. Nou Nel, ik stapte er precies zo in, alsof ik met de bus naar Alkmaar ging, maar het was prachtig, hoor jongens. Als je opstijgt en daalt schudt en schommelt het een beetje maar als je eenmaal op hoogte bent, lig je heel rustig in de lucht en hoor je alleen maar het brommen van de motoren. Wij waren één uur en drie kwartier onderweg en er werd nog een lunch opgediend door de stewardess. Sandwiches en thee. Er zat een mijnheer naast mij te slapen en ik deed maar, alsof ik ook mijn hele leven al gevlogen had. Ik vond het geweldig. Als je boven de wolken bent, is het, alsof allemaal sneeuwvelden zijn.
Wij landden op het vliegveld Wynyard op ongeveer acht kilometer van Burnie. Daar ben ik met de bus heen gegaan. Ik had met Kuijs afgesproken, dat ik zijn adres zou vragen aan de RK pastorie. Van daaruit werd ik per taxi naar Kuijs gebracht. Ik werd er gastvrij ontvangen. Ze hebben een huis met twee grote slaapkamers, een woonkamer, keuken, bijkeuken en badkamer. Maar dit is voor hen slechts een doorgangshuis, want hun definitieve huis is nog niet leeg, misschien pas over een paar maanden wel. Dit huis heeft Kuijs pas op de avond, voordat hij in het andere huis zou intrekken, gekregen. Ze waren nog bezig met schoonmaken en ik kon daags daarop daar meteen mee helpen. Het huis is gelegen tegen een hoge heuvel en ze hebben een prachtig uitzicht over de plaats Burnie en over de zee.
Nel, ik kan echt wel merken, dat Onze Lieve Heer ons bijstaat, want ik heb hier voorlopig een goed kosthuis getroffen. Als je immers hier in Australië in je eentje aankomt en je weet helemaal niet, waar je naar toe moet, dan is het hopeloos moeilijk met alles. Vooral de taal is erg lastig en met het vinden van werk moet je ook geholpen worden. En met het vinden van een huis, niet te vergeten. Maar ik kan voorlopig Cor Kuijs helpen met het onderhoud aan een paar tuinen en zolang ik nog niets heb, hoef ik geen kostgeld te betalen. Ik heb van de 25 pond landingsgeld er nog 15 over. In Melbourne ben ik erg zuinig geweest en het vliegen kostte ruim vijf pond, vrachtgeld voor de koffer een pond. Kostgeld in Melbourne ruim een pond en voor tram en taxi nog een pond. Dus: je kunt wel nagaan. Maar ja, dit landingsgeld is nu eenmaal bedoeld om dergelijke kosten te dekken. Mijn koffer uit het ruim van de Fair Sea heb ik nog steeds niet. Dat wordt waarschijnlijk het einde van de week, voordat die arriveert. Bongers zal de koffer vanuit Melbourne naar hier zenden. Schrijf mij direct als jullie dit adres hebben, op dit adres natuurlijk. Nog een hoopvol nieuwtje tenslotte. Vanmiddag zijn Mevrouw en Mijnheer Thomas hier geweest en Kuijs heeft mij aan hen voorgesteld. Zij vroegen mij direct, wat ik deed en informeerden ook naar de samenstelling van ons gezin. Kuijs deed ook nog een goed woordje bij hen in verband met een eventuele accommodatie voor ons en hij vroeg ook naar een goede job voor mij. Deze meneer Thomas is dezelfde, die Kuijs hier geholpen heeft, je weet wel Nel, en hij is een invloedrijk iemand hier in Burnie. Hij is hier gemeenteraadslid.
Je zult binnenkort meer horen, zei die. Het zijn een reuzenstel mensen, die veel doen voor de emigranten hier.
….
Binnenkort weer een brief, beloof ik jullie. En Gerda Kuijs gaat een brief schrijven aan Nel en Riet. Het is erg mooi hier. G. Stam

Brief 33
Burnie, maandag 12 januari 1953. Gerda Kuijs aan Nel en Riet Stam.

Hallo Nel en Riet, even een brief van Gerda en van harte gegroet. Hoe gaat het met jullie en vooral met jullie moeder? Ik hoop, dat jullie allemaal in goede gezondheid zijn. Met mij gaat het nu weer goed, maar ik ben de hele zeereis ziek geweest. De boot lag steeds maar verschrikkelijk te schommelen, wat was ik beroerd! Ik had een paar nieuwe jurken en een nieuwe broek, maar die zijn allemaal veel te wijd geworden door de koorts en de zeeziekte.
Nu kom ik al weer lekker aan.
De reis was verder erg interessant. In Port Saïd hebben wij een hele dag stil gelegen. Ongelooflijk, maar er lagen aan de ene kant van de boot 32 kleine bootjes met koopwaar. Ik heb ze geteld en kwam dus op 32. De vrouwen liepen hier allemaal met zwarte sluiers voor hun gezichten en de meeste mannen hadden lange rokken aan. Alles was erg vreemd. Ik hoop, dat jullie dit alles binnenkort ook gauw kunnen zien. Wij zijn langs een mooie Nederlandse boot gevaren. De “Onze Lieve Vrouwekerk” met allemaal Nederlandse matrozen aan boord onder wie een buurjongen van ons. Wij konden hem nog net even beschreeuwen en toen stond hij verschrikkelijk te wuiven. Tussen Port Saïd en Aden was het ongeveer vier en een halve dag varen, maar in de Rode Zee was het verschrikkelijk warm. Het zweet parelde van onze gezichten. Toen is er nog een Duits jongetje van vier jaar overleden. Hij had bloed-diaree, een verschrikkelijke ziekte. In Aden is het dode jongetje per bootje naar de wal gebracht en daar op een kerkhof begraven. Ze zouden het eerst op zee begraven, maar dat is gelukkig niet door gegaan. In Aden is jullie vader met mijn moeder aan wal geweest. Het was jammer dat het elke keer weer donker was als wij een haven binnen voeren. Om half negen gingen ze van boord en om elf uur moesten ze weer terug zijn. De mensen sliepen er gewoon op straat met een soort deken om zich heen. Onze moeder en jullie vader vonden het maar een vieze boel, vertelden zij.
Na Aden ging het wel wat beter met mij. Maar toen is mijn moeder heel erg verbrand. Zij had overal blaren en jullie vader had zijn benen verbrand. Die heeft daar ook een paar dagen erge last van gehad. En dat alles, terwijl ze maar een half uurtje in de zon zaten. Jullie vader was vaak bij ons. Op een keer zaten wij over het weer te praten, dat het zo heet was. Dat hoorde de dominee. “Heet?” zei hij, “het is vandaag een koele dag.” We zijn hier veel hogere temperaturen gewend. Normaal gesproken is het hier nog zeker tien graden warmer. Er was ook een officier, die deze reis heen en weer voor de 28ste keer maakte. Hij zei, dat hij nog nooit een zo koele reis had gehad als juist deze.
In Fremantle zijn wij met zijn allen van de boot af geweest. We zijn er naar een hele mooie kerk geweest, waar een prachtige kerststal stond. Wij kwamen er een nonnetje tegen, die vroeg, of wij Engelsen waren. Nee, zeiden wij, wij zijn Hollanders. Toen zei zij, dat zij ook uit Holland kwam. Wij hebben nog een hele tijd met haar staan praten.
In Melbourne kwamen wij ’s avonds om negen uur aan. Er stonden wel twee duizend mensen op de kade. We hebben wel een half uur gezocht, voordat wij mijn vader zagen. Wat waren wij gelukkig. Mijn vader mocht niet op het schip slapen, maar is er toch stiekem opgekomen en heeft naast jullie vader liggen slapen.
De volgende dag zijn wij met het vliegtuig naar Devonport gegaan en van daaruit met de bus naar Burnie, onze plaats van bestemming.
Maar ik was zo blij, dat ik van de boot af was!
Jullie vader is nog vier dagen in Melbourne gebleven en is op vrijdag 9 januari bij ons gekomen. Hij is nu bij ons in de kost. Jullie vader heeft het best, hoor. Maak jullie geen zorgen over hem. Wij eten hier meer vlees op een dag, dan jullie in een week.
De hartelijke groeten van Gerda. Ik hoop, dat jullie snel een brief terug schrijven en gauw over komen.
Gerda Kuijs.

Brief 34, geschreven door Gerrit Stam en gericht aan de dochters Nel en Riet Stam, slaan wij over. Hij maakt de meisjes complimenten en informeert naar hun bezigheden.

Wij gaan naar brief 35.

Tasmanië, 14 januari, woensdagavond in Tasmanië 21.00 uur.
In Holland 12.00 uur ‘middags.

Lieve vrouw en kinderen,
…. Bij jullie is het nog winter, maar hier is het zomer. Al was het gisteren en vannacht op deze hoogte tamelijk winderig. Ik ben nog steeds bezig met de tuin hier. Dat is de tuin, die jullie op het fotootje zien van het uitzicht over Burnie. Wij zijn nu aan het spitten en dat doe je hier met een vork omdat de grond zo hard is. De kleur is roodbruin en is erg vruchtbaar, zodat alles er weelderig bij staat…. Zoals ik al schreef, is dit plaatsje hier tweemaal zo groot als Egmond en er is een klein haventje, waar twee of driemaal per week een schip komt. Als ik hier nu uit het raam kijk, kan ik twee bootjes in de haven zien liggen. Al met al is het hier wel een gezellige kustplaats.
….
Ik heb van het binnenland nog niets gezien. Misschien gaat dat zondag gebeuren, wanneer wij zijn uitgenodigd door de heer Thomas. Dan worden wij opgehaald met de auto en Meneer Thomas zei, dat Mr. Stam ook mee moest komen. Ze spreken mijn naam trouwens uit als “Stem”. Wat het accent van het Engels betreft, dat ze hier spreken, kan ik zeggen, dat het erg moeilijk is de mensen te verstaan. Ze spreken zo snel en als jij een paar woorden Engels spreekt, denken ze, dat je alles verstaat en beginnen ze meteen een boom op te zetten. Ook de preek in de kerk kan ik niet verstaan, maar alles moet natuurlijk eerst nog wennen. Dat wisten wij van tevoren al, nietwaar. Met geld wisselen ben ik al helemaal thuis. Dat leer je erg snel. In de winkels is alles te koop, dat ook in Nederland te krijgen is. De meeste winkels verkopen alle soorten artikelen, Ze zijn dus niet gespecialiseerd zoals bij ons, b.v.: kruideniers, slagers, melkboeren. Wel zijn ook hier verschillende scholen en kerken van vier of vijf verschillende godsdiensten. Ik ben hier bij de familie Kuijs als een kind in huis, maar ik zou natuurlijk liever bij mijn eigen volkje thuis zijn, dat begrijp je wel, hé vrouwtje. Ik hoop, dat dat niet meer zo lang zal duren. Zeg Nel, zou jij eens een briefje willen schrijven aan de familie Kuijs? Dat zouden ze erg leuk vinden. Je hoeft het niet zo erg lang te maken, je bedankt ze maar, dat ze mij hier zo gastvrij hebben opgenomen en nog zo wat van die dingen.
….
Wat het werk betreft is het hier voor landarbeiders niet veel gedaan. Daarvoor moet je het binnenland in. Dit is meer een stadje. Maar ik blijf hier nog even, ik ben aan het werk, ik heb een dak boven mijn hoofd en ik verdien iets. Hoeveel, dat weet ik nog niet. Mijn verblijf hier is in ieder geval een goede gewenningsperiode. Dat maken alle emigranten mee, maar de meesten onder minder gunstige omstandigheden, dan ik. De voornaamste reden, waarom ik hier blijf, is overigens i.d. dat Kuijs en een paar kennissen van hem bezig zijn met een accommodatie verklaring voor mij. Voor een behuizing. Ik loop op hete kolen om zo snel mogelijk een behuizing te vinden, dat begrijp je. Maar het zal nog wel even duren, hoor, want wij hebben daar wel haast, maar de mensen hier helemaal niet. Dus afwachten en bidden maar, wijfie.
….
Nel, doe alle bekenden en familie maar de groeten. Heeft zwager Jan de schutting al gesloopt? Zeg maar, dat het niet gemakkelijk is in je eentje in een vreemd land te zijn. Maar zeg vooral, dat ik het best maak en op moeilijkheden had gerekend. Trouwens, er gaat wel enige tijd overheen, voordat je alles gewoon bent.
Denk niet dat ik in de put zit, hoor vrouw, ik maak het best, maar ik schrijf wel de waarheid. Nou, mijn schatten, ik heb mij weer eens goed uitgesloofd met het schrijven van zo’n lange brief, hé? Ik zie jullie al springen rond moeder bij het voorlezen van zo’n dikke brief. Geniet er maar lekker van en schrijf mij vooral heel veel terug. HOU JULLIE TAAI, G. Stam

Brief 36. Deze brief en ook de volgende nemen wij in hun geheel over.

Burnie, Tasmanië, 19 januari, 1 uur in de namiddag.

Lieve vrouw. Nu weer eens een privé briefje voor alleen jou. Hoe gaat het met mijn schat? Ook jou zal het wel niet erg bevallen, zonder je man. Ik voel het heel goed, dat het niet meevalt bij elkaar vandaan te zijn. Ik mis je en mijn kleine schatten ook. Nu realiseer ik mij pas, hoeveel ik altijd van je gehouden heb. En van mijn kinderen. Het gezin van een ander kan je eigen stelletje op geen stukken na vervangen. Denk niet, dat ik in de put zit, hoor Nel, maar dit moest mij wel even van het hart. Je weet, dat ik altijd recht door zee ga en dat zal ik blijven doen.
Zoals je aan de brief ziet, ben ik nog altijd bij Kuijs, maar morgenochtend vertrek ik per trein naar Rosebery. Daar heb ik hedenmorgen via een Hollander werk gekregen bij de nieuwbouw van woningen en bij de aanleg van wegen. Rosebery ligt hier ongeveer 60 mijl Zuidwestelijk vandaan, dicht bij Zeehan. Dat is die plaats, waar wij toen die brief over kregen aangaande ontginningswerkzaamheden. In Rosebery ga ik in een kosthuis. Waarschijnlijk kan ik er terecht in een kamer waar nog meer Hollanders zijn. Ik zal wel zien hoe het daar is, dat laat ik je weten. Reiskosten er heen krijg ik vergoed en kostgeld wordt ook apart betaald. Je zult misschien zeggen: “Nu gaat mijn mannetje in een kamer wonen en bij Kuijs vandaan,” maar dat is verder geen punt en het schijnt daar in Rosebery goed te zijn.
En als ik eerlijk ben, dan ben ik er helemaal niet rouwig om. Het is hier zo’n eigenaardig gezin, ik weet eigenlijk niet te zeggen, wat ik er van moet denken. Voor mij zijn ze goed, hoor, heel erg goed zelfs, en daar ben ik ze dankbaar voor. Ik krijg goed te eten, mevrouw Kuijs wast mijn kleren enz. Maar onder elkaar zijn ze hier helemaal niet zo lief. Vooral de grotere jongens en de andere kinderen kunnen geen uur normaal met elkaar omgaan. Ze hebben de hele dag hoog oplopende ruzie. De twee oudste jongens zijn twee grote brutale snotapen met veel eigen dunk en liggen de hele dag met hun vader overhoop. Ook als er helemaal niets aan de hand is. Nee, mijn kind, geef mij dan maar liever ons gezinnetje. Bij ons is er ook wel eens iets, maar dit hier, dat is echt ongezellig.
Ik heb het hier niet slecht, hoor, maar ik schrijf het op, zoals het is. Enfin, ik zal je later wel meer vertellen en denk er wel om, dat dit onder ons blijft. Afgelopen week heb ik hier zo’n beetje de hele week gewerkt. Ik kreeg van Kuijs voor dat werk drie pond en de kost, die ik had genoten. Het is nog wel niet veel, maar toch al wat, hé. Ik heb nu nog vijftien pond op zak. Als je bedenkt, dat ik met mijn vijfentwintig pond Landingsgeld al mijn onkosten heb betaald van de reis van Melbourne naar hier, dan is het nog niet zo slecht, dat ik er nu nog vijftien over heb.
Maar morgen ga ik dan permanent aan het werk en zal ik je vanuit mijn nieuwe stek direct het nieuwe adres doorgeven en je vertellen hoe het gaat. Zolang je nog niets weet, schrijf je gewoon naar Kuijs. Die zullen de post naar mij door sturen.
Zeg, Nel, ik heb nog steeds die andere koffer niet en zit daarom niet zo dik in de kleren. Het schijnt heel normaal te zijn, dat het zo lang duurt. De kist van de familie Kuijs is er ook nog niet. Hebben jullie mijn brief met de foto’s al ontvangen en mijn dochters hun brief? De brief met de foto’s kostte mij twee shilling, dat viel wel mee. Ik heb er speciaal verschillende zegels opgeplakt.
De mogelijkheid van dat huis, waar ik vorige week over schreef, daar moet je nog niet te veel op rekenen, Nel. Ik weet niet zo goed, wat ik daar over zeggen moet, maar ik blijf je steeds op de hoogte houden. Maak je nergens druk over en onderneem geen stappen zonder mij. Er waren bijvoorbeeld vrouwen op de Fair Sea wier mannen pas twee of drie maanden weg waren, toen ze al gewaarschuwd werden, dat ze over tien of veertien dagen met hun gezin naar Australië konden vertrekken. Maar daar moet je niet intrappen, hoor mijn kind, want dan loop je het risico, dat jullie in Australië in een kamp gaan, terwijl ik hier zit. Licht mij eerst in als er voorstellen komen. Je zegt maar, dat je eerst je man moet waarschuwen.
Nou, mijn schat, het briefje is weer vol. Dag mijn lieverd, tot ziens hoor.

Brief 37
20 januari 1953, ’s avonds om tien uur.

Lieve man,
Vanmorgen hebben wij je brieven ontvangen. Dank je wel. Ik had brieven liggen, die ik al eerder geschreven had. Die heb ik vanmorgen meteen opgestuurd. Je hebt misschien gedacht: allemaal oud nieuws. Maar ik vond het zonde om ze allemaal weg te gooien. We zijn blij, dat je het zo goed getroffen hebt. We zullen hopen en bidden, dat het vervolg ook meevalt, want ik zou niets liever willen, dan zo snel mogelijk naar mijn schat te gaan, dat begrijp je toch wel. Je kaart hebben wij gelukkig wel ontvangen. Wij waren er weer erg blij mee. Gerrit, ik heb die mensen, die Bongers uit Melbourne, een ansichtkaart gestuurd van Egmond, en ze bedankt, dat ze jou zo goed hebben opgevangen. Ik zal mevrouw Kuijs ook schrijven, hoor.
Wij maken het allemaal best. Meester Gorter is zojuist vertrokken van onze Engelse les. Normaal gesproken komt hij op woensdag, maar morgen had hij een vergadering. Een week of drie hadden we helemaal geen les, want meesters vader was ziek en is later ook overleden. Dus was meester naar Ameland, waar hij vandaan komt. Het was toch kerstvakantie en daarom kon hij hier weg. Die vader was 87 jaar.
Engel is nu ook van plan te schrijven Het zal eens een keer tijd worden, hé. Tante Ka en ik zijn vorige week zondag naar je broer geweest in Alkmaar. Hij had een brief naar je geschreven naar het adres in Melbourne, maar die heb je zeker niet ontvangen, je hebt er mij tenminste niet over geschreven. Vrijdagavond zijn Kloes en zijn vrouw hier geweest. Ik had al niet meer op hen gerekend, maar ik had een sigaartje in huis en sigaretten, een kopje koffie en een koekje. Het was een gezellig avondje, want door ratelen, dat kan zij wel, hé, zijn vrouw. Veel nieuws wist hij verder niet te vertellen, het was bij de P.W.N. nog allemaal hetzelfde. Ook kwam Huug Zentveld zojuist even bij mij kijken om te zien hoe het was. Huug heeft een aanrijding gehad. Hij heeft tien dagen met gekneusde ribben gezeten. Hij was vandaag voor het eerst weer in zijn krantenwijk. Weet je door wie hij is aangereden? Door malle Rijn met een motor, Je kent Rijn wel, hij kreeg met sinterklaas een nieuwe fiets en die is ook al in elkaar gereden en terug naar de fabriek. Ach, en onze Jantje heeft vorige week zo’n kiespijn gehad, hij lag te gillen op de grond: “O pappa, o pappa.” Ik kon hem er niet mee helpen. We hebben aspirientjes gehaald en dat leek gelukkig een beetje de pijn te verminderen. Hij had een opgezette wang, en daarom konden ze de tand ook niet trekken.
En nu maar hopen, dat je gauw werk vindt. Ben je eigenlijk nog een beetje aangekomen aan boord? Ik ben er heel benieuwd naar. Wat zou ik je graag even willen zien. Maar ja, dat gaat nou eenmaal niet. Gerrit is het nu nog warm bij jullie en hoe laat is het ’s avonds donker? Hoe laat ga je naar bed en hoe laat kom je er weer uit? Ik verwacht vanaf nu regelmatig post van je, hoor. Op zijn minst twee brieven per week, want daar leef ik op. De jongens willen ook weer naar je schrijven. Dus die post kun je ook binnenkort verwachten. Het schoolgebouw hebben wij in de kerstvakantie een goede beurt gegeven, wij hadden er anderhalve dag werk aan, maar hadden daarna drie weken vrij. Wij verdienden achttien gulden. Niet gek, he!
Gerrit, ik zal overmorgen mevrouw Kuijs schrijven. O, dat had ik al geschreven, hé. Nou ja, doe ze allemaal de groeten van mij. Dag mijn schat.