Mischa Cohen – Dirk van Weelden over Martin Bril

Schrijver Dirk van Weelden liep op het afgelopen Boekenbal talkshowpresentator Matthijs van Nieuw­kerk tegen het lijf. ‘Ik dacht, ik moet toch iets aan publiciteit doen, dus ik zei tegen hem: weet je dat binnenkort mijn boek over Bril uitkomt?’

Net als Dirk van Weelden was Van Nieuwkerk bevriend met Martin Bril, die vier jaar geleden overleed. Hij gaf hem als hoofdredacteur van Het Parool ooit zijn eerste vaste column en hij ontving hem als tafelheer bij De Wereld Draait Door. Van Nieuwkerk veinsde verbazing, zegt Van Weelden. ‘Hij wist het best, natuurlijk. Aan de ene kant was hij vreselijk nieuwsgierig. Aan de andere kant was hij hoogstpersoonlijk het hoofdkwartier van de Martin Bril die níét de hoofdrol speelt in mijn boek.’

Van Nieuwkerk en Van Weelden vertegenwoordigen twee uitersten: massamedia tegenover kunst en literatuur. ‘Martin Bril reisde tussen die werelden heen en weer,’ zegt Dirk van Weelden (55), schrijver van romans als Oase en Het middel en redacteur van literair tijdschrift De Gids. ‘Als ik straks bij hem aan tafel zit, kan Matthijs niet probleemloos over zijn eigen Martin Bril beginnen. Niet alleen omdat ik een boek heb geschreven over iemand anders, maar omdat ik dat andere verhaal bén.’

Bril is nog steeds een bekende naam, dat zal de verkoop van uw boek geen kwaad doen.

‘Ik heb me ingesteld op het wantrouwen van zijn fans. Maar ik geloof niet dat ik me hoef te verontschuldigen voor het feit dat ik zo oprecht mogelijk vertel over een van de meest indrukwekkende dingen die ik in mijn leven heb meegemaakt: de vriendschap en de samenwerking met Martin. Ik ben de afgelopen jaren wel drie keer benaderd door mensen die zeiden dat ze een leuk boekje gingen maken over “Martin de Schelm”, “Martin de Cowboyjournalist”. Ze waren smeuïge verhalen aan het sprokkelen over zijn escapades, zijn practical jokes. Prima, ze doen maar. Maar ik wilde het verhaal opschrijven van de Martin Bril die mijn vriend was. Op zo’n manier dat het niet alleen mijn particuliere herinnering is, maar ook het lezen waard voor iemand die nog nooit van Bril of van Van Weelden heeft gehoord.’

Terug naar Groningen

Zijn werkkamer is in de voormalige Vrouwenkliniek van het Wilhelmina Gasthuis, ooit een ziekenhuis, nu in gebruik bij schilders, beeldhouwers, fotografen, architecten en een enkele schrijver. Vroeger werkte Van Weelden hier niet alleen, hij woonde er ook. Zijn vrouw had er een atelier, een ziekenzaal was hun gedeelde huiskamer. In het halletje boekenkasten met het eigen verzameld werk en de werkbibliotheek. In een zijkamer tientallen tikmachines die een rol spelen in Het laatste jaar. ‘Kijk daar, die roedel draagbare schrijfmachines onder de tafel, die komen allemaal uit de collectie van Martin. Dit kleintje heeft mijn dochter op straat gevonden. Wat mij altijd weer verbijstert, dat mensen iets weggooien dat nog perfect werkt. Mijn favoriete manier om een tikmachine aan digitaal inheemsen uit te leggen is: kijk, het is een handmatige printer, en de software zit hier, in je hoofd. Is dat mobile of niet?’

‘Ik was een soort geweten voor hem’

Aan de inrichting van het kantoor is de afgelopen decennia duidelijk geen geld verspild. Zoals Martin Bril, ‘Brent’ in het boek, zegt als hij de kleine, hoge kamer binnenkomt: ‘Jezus, het lijkt hier wel eind jaren tachtig.’ Van Weelden, ‘David’, schaamt zich dan een beetje: ‘Hij hoorde de ergernis, het was bijna een verwijt.’ Maar hij voelt zich er nu eenmaal thuis, zegt Dirk van Weelden. ‘Ik zie het niet als ascese, ik ervaar het als rust. Als luxe. Bril zelf heeft ook zo’n soort werkplek gehad, maar hij pakte dat anders aan dan ik. Zeker vanaf het moment dat hij columns ging schrijven voor Het Parool en de Volkskrant professionaliseerde hij zijn werkruimte. Een gigantische boekenkast van vijf meter hoog, mooie meubeltjes. Interessante designstoel erbij.’

Het laatste jaar is een coming of age-verhaal over twee jongens die een ‘schrijvend leven’ nastreven. Van Weelden worstelde een tijdlang met zijn herinneringen. Hij schreef in 2009 een in memoriam voor zijn vriend in Vrij Nederland, maar een roman was nog iets anders. ‘Het werd tenslotte een verantwoording van wat er voor mij veranderde met het sterven van Martin.’ Hij ging ervoor terug naar Groningen, naar de plaatsen waar het duo elkaar eind jaren zeventig leerde kennen aan de filosofie­faculteit. ‘Maar ik had een fictieve vorm nodig en fictieve personages. Ik wilde er zelf geen alwetende verteller in zijn. De hoofdpersonen in het boek zijn maar één aspect van Martin Bril en Dirk van Weelden: hun schrijvend leven.’

Het boek gaat er ook over hoe dat moet, een schrijvend leven leiden.

‘We noemden het zo omdat termen als kunstenaarschap of schrijverschap niet meer werkten. De manier waarop literatuur kunst was geweest, de vanzelfsprekendheid waarmee het die rol vervulde, die was verdwenen. Wij waren opgevoed met het ideaalbeeld van de roman die iets zei over hoe wij met zijn allen leven en hoe het ervoor staat in de wereld. Tegen de tijd dat wij schrijven serieus gingen nemen, was zo’n soort schrijverschap niet meer geloofwaardig. Daarom besloten we: schrijven is ook maar gewoon business, gewoon een ambacht. Dus we openden een kantoor en gingen aan de slag.’

Wat vond u bij Bril dat u zelf niet had?

‘Ik kan lang in de voorbereidingen blijven steken, ik ben een soort trainingsbeest dat al uitgeput is als de wedstrijd nog moet beginnen. Martin dacht juist vanuit het eindresultaat, hij was veel ambachtelijker. Omgekeerd was hij schuw als het ging om het analyseren van zijn eigen werk. Om het extreem te stellen: je hebt mensen die dingen maken als Mozart en je hebt Beethovens. Beethoven had een groots plan, stortte het uit en begon erin te bikken en te schuiven. En Mozart liep vast de hele dag te fluiten en zingen en als hij ging zitten floepte het er in een keer uit. Die geniale manier van maken streefde Martin na, maar het lukte hem alleen in een brief of een column. Bij het schrijven van fictie kreeg hij last met zijn internal editor die hem op zijn sodemieter gaf. Hij had verschrikkelijk veel novelles en beginnetjes van romans waar hij niets meer mee deed.’

De Angst

In 1981 vertrok Martin Bril als eerste vanuit Groningen naar Amsterdam, om er te gaan studeren aan de Filmacademie. Het duo schreef elkaar in die tijd brieven, die deels terechtkwamen in in een nieuw kunsttijdschrift, De Angst, van kunstenaar Rob Scholte. Net als Scholte maakten ze deel uit van de hippe Amsterdamse subcultuur die later door Joost Zwagerman werd beschreven in Gimmick. In 1987 debuteerden ze bij De Bezige Bij met het opzienbarende Arbeidsvitaminen. Het ABC van Bril & Van Weelden.

Hoe belangrijk was dat gezamenlijke debuut?

‘We hielpen elkaar daarmee over een dood punt heen. Bril was van de Filmacademie af en begon voor de vijfde keer aan een uitgebeend geschreven, zinderend trage roman over een drankzuchtige kraandrijver die heel verfijnd en langzaam zat te denken over een meisje dat hij niet meer kon krijgen. En daar geloofde hij niet meer in. Ikzelf had voor de derde keer de zweep erover gelegd en iets gemaakt waarvan ik dacht: daar kan ik bij een uitgever echt niet mee aankomen. We hadden allebei een heel dossier van onderwerpen en teksten, ook van elkaar, die we hartstikke goed vonden. We besloten om een boek te maken van die deelverzameling. Dat werd Het ABC van Bril & Van Weelden.’

Gingen jullie daarna ieder een verschillende kant op?

‘Bril wist meteen dat hij een vast format nodig had om vormeloos in te kunnen zijn. Hij bladerde op een dag door de ‘Boontjes’, de krantenstukjes van Louis Paul Boon die toen in dikke boeken gebundeld werden. En hij zei: “Kijk, dit is de shit. Elke dag naar de krant, columns schrijven over iets wat ik gezien heb en na een paar jaar heb ik zo veel ideeën en personages en scènes, dan kan ik er een roman fleuve van maken. Ze denken dat ik een verslaggever ben, maar ik kan daarop een wereld bouwen die een roman is.” Hij zou een geheime schrijver zijn, die zich voordeed als journalist. Zo kon je een centje verdienen, je kwam onder de mensen en je werd snel gelezen. Die dingen waren voor hem oneindig veel belangrijker dan voor mij.’

En de dekmantel kreeg op den duur de overhand.

‘Eerst niet. In het begin had hij hoogstens last van zichzelf, van verlegenheid, onhandigheid, die hij weg probeerde te blazen met kunstmatige middelen. Daarna liep het een tijdlang naar wens, tot hij voor het eerst ziek werd. Dat nam een grote hap uit zijn levenskracht en nadat hij voor het eerst geopereerd werd en bestraald, verloor hij het geloof in dat geheime schrijverschap. Vanaf dat moment was het echt surviven. Pompen of verzuipen. De productiedwang, die regen aan columns die elke dag, elke week, elke maand geschreven moesten worden. De grimmige werkelijkheid was dat hij gevangen zat in iets wat eigenlijk een voertuig had moeten zijn.’

Is dat uw observatie of zag hij het zelf ook zo?

‘Je kunt natuurlijk zeggen: ach, hoe graag wilde hij dat nou écht, een roman. Alsof hij ook maar één maatpak, blitse vulpen of dure maaltijd had willen inruilen om tijd vrij te maken voor iets dat niet paste in die razende economie waarin hij leefde. Maar vlak voordat hij de eerste keer ziek werd, in 2002, zei hij tegen me: ik weet niet hoelang ik dit nog volhoud, ik denk hoogstens nog een paar jaar en dan ga ik gas terugnemen. Dan ga ik van mijn veroverde positie bij mijn lezers en van het bij elkaar geharkte geld gebruikmaken om mijn eigen zin te doen en me minder te laten dicteren door de actualiteit en redacties.’

Misschien zei hij dat omdat hij wist dat u dat graag wilde horen?

‘Ja, dat is mogelijk, ik ben ook een soort geweten voor hem geweest. Zoals hij dat voor mij was. Maar ik ken hem wel al vanaf zijn negentiende en ik geloofde hem, als hij zoiets zei.’

Bracht hij die omslag dan ook in de praktijk?

‘Nee, hij is verder gegaan alsof er niets aan de hand was. Hij had nu eenmaal die twee kanten. Enerzijds de introverte charmeur die via de omweg van het geschreven woord heel scherp en weemoedig en vormbewust en elegant uit de hoek kon komen. Aan de andere kant wilde hij een shaker en mover zijn, iemand die altijd alles als eerste wist, die de nieuwste spullen had, die iedereen kende, a man about town. Een beetje, en ik denk dat hij dat van zichzelf heeft vervloekt, de dashing vertegenwoordiger die zijn vader was. Het vinden van het evenwicht daarin was zijn grote probleem.’

U vond dat evenwicht wel? U schrijft over uw geringe lezerspubliek, uw afhankelijkheid van subsidies, de klusjes die u ernaast moest doen.

‘Martin was de verslaggever die in het geheim een schrijver kon zijn. Ik was op het eerste gezicht degene die slecht verkopende, gesubsidieerde, een beetje intellectueel speelse romans schreef. Maar als je wat je ondergaat kunt omzetten in geschreven woorden, waardoor je intiem aanwezig kunt zijn in andermans hoofd, dat is iets zo groots, zo belangrijks, dan kun er vrede mee hebben dat je er maatschappelijk niet zoveel van bakt, dat je niet veel geld of aanzien hebt.’

Het ging heel goed met Bril en u raakte min of meer in de vergetelheid.

‘Zo kun je ernaar kijken. Maar wat betekent het? Ik gunde hem zijn succes want ik had ook gezien dat hij tien jaar lang weliswaar redelijk wat verdiende maar ook doodongelukkig was in wat hij deed en hoe hij leefde en zich de hele tijd voor zijn kop sloeg enzovoort. Terwijl ik op bescheiden, rommelige wijze gewoon gedaan heb wat ik echt wilde, voor zover het kon, als kostwinner van een gezin.’

U heeft uw rug recht gehouden.

‘Ik ben in beweging gebleven, niet meer als duo maar als een one man band. Ik ben erin geslaagd, misschien ook door mazzel, om eigenwijs te blijven. Ik heb niet het idee dat ik lijd onder de gevolgen. Het is vaak heel simpel: als er één iemand is die de kant van het boek heeft gezien die jij erin wilde leggen, dan ben je tevreden. Dan is het alweer goed.’

‘Bril wist dat hij een vast format nodig had om vormeloos in te kunnen zijn’

Na het debuut gingen jullie ieder een andere kant op. Midden jaren negentig kwamen jullie weer dichter tot elkaar.

‘De band werd hechter toen we allebei in de problemen kwamen. Ik liep vast in een groot mislukt project waarin veel tijd en geld verloren ging. Ik had een belastingschuld, moest me het lazarus werken terwijl het boek waar ik mee bezig was een puinhoop was. En Bril raakte in diezelfde tijd zo out of control dat hij in aanvaring kwam met opdrachtgevers, met zijn vrouw, met zijn gezin, en daar werd op een goed moment van alle kanten geroepen: shape up or ship out. Dus: zakgeld, Refusal, pis inleveren en naar de psychiater om uit te vogelen waarom je zo raar aan het doen bent.’

Op het bureau van de werkkamer staat een Olympia-schrijfmachine met een vel erin gedraaid waarop Van Weelden tot in de kleinste details heeft opgetikt hoe hij komende week de etalage van de Amsterdamse Athenaeum Boekhandel wil gaan inrichten met typemachines, foto’s en manuscripten. ‘Zo schrijf ik alles op wat ik van plan ben. Het heeft iets dwangmatigs, dat alles optikken. Dat documentaire deelden we, we legden alles vast. Kijk, dit zijn de bandjes met onze “firmadialogen”. Ik heb ze deels teruggeluisterd, niet helemaal hoor, want dat is niet te harden. Martin van negentien zegt dan bijvoorbeeld: “Het is dus heel belangrijk dat we ons solidariseren met kunstenaars, muzikanten, andere schrijvers. En dat wij er het denkende binnenbrengen.” En dan zeg ik: “Zoals een zwerver kan binnenkomen die onverwachte vragen stelt, waardoor wat iedereen aan het doen is van betekenis kan veranderen.” Samen: “Ja! Zo moeten we het doen!” Hahaha. Het is een soort jezelf moed inpraten. Heel geestig.’

Verlangt u wel eens terug naar het kamertje van Martin Bril boven een modelbouwwinkel in Groningen, waar jullie grote plannen smeedden?

‘Voor geen goud zou ik terug willen, de rillingen lopen me over de rug als ik me voorstel dat ik weer negentien zou moeten zijn. Dit is een boek dat zich richt op jonge mensen in crisistijd, net als Martin en ik destijds. Die zien: oké, zo kan het gaan als je al je kaarten zet op het kunstenaarschap. Ik hoop dat het zich niet laat lezen als iets van vroeger, maar als een algemeen geldig verhaal. Over jonge mensen die zich zoiets in het hoofd halen en dan bám, vol botsen op de realiteit van het leven dat dan volgt. Grappig, romantisch, treurig soms.’

Jullie kinderen zijn nu net zo oud als jullie toen waren. Zou u het ze aanraden, zo’n schrijvend leven?

‘Mijn dochter zegt: gasten van die leeftijd, zoals mijn broer, die gaan echt niet meer maandenlang een beetje zitten te kloten om een boekje te maken. Daar heeft ze gelijk in, en het was destijds ook al absurd om dat te willen. De tijd was voorbij dat je als burgerjongen na de universiteit deftig kon zeggen: “Ik kies voor de letterkunde.” Aan de andere kant hebben onze kinderen kansen die er voor ons niet waren. Dus who knows? Mijn zoon gaat naar de Filmacademie. Hij kan heel snel de muziek, de informatie, de mensen, de apparaten, de plekken om het te delen bij elkaar harken. Hij hoeft maar een heel vaag idee te hebben van wat hij wil en alles is voorhanden. Voor ons was alleen al het veroveren van een bandrecorder een missie van hier tot Tokio.’

Heeft u Bril verweten dat hij is afgedreven van wat jullie ooit voor ogen stond?

‘Nee, want het schrijven moest voor hem wat makkelijker worden omdat het leven voor hem moeilijk was. Het heeft mij misschien teleurgesteld of gekwetst, maar ik kan het hem niet kwalijk nemen. Dus het is niet een kwestie van afdwalen, maar een kwestie van het niet op kunnen brengen.’

Dat is in uw ogen toch een verwijt?

‘Hij heeft tot op grote hoogte geprobeerd ons idee trouw te blijven, alleen in een versnipperde, toegepaste vorm. Hij zei tegen mij: kijk, zo’n week, met zes columns, als er drie van de tien zijn hoe ik het wil, heb ik geweldig gescoord. Het was een trade off. Hij kon zo leven en schijt hebben aan iedereen en denken: als ik het mooi vind, vinden zij het ook mooi, en die andere dingen waarvan ik denk: niet helemaal gelukt, die vinden zij ook prima. Nou, goeie deal toch?’

Was u jaloers op zijn succes?

‘Nee, want ik wist al toen wij in dat kamertje in Amsterdam-Oost Arbeidsvitaminen zaten te maken dat hij dat snelle succes het liefst wilde. Dat paste hem perfect. Ik geloofde alleen dat hij daarnaast nog tot meer in staat was. De bundeling van zijn werk volgens allerlei themaatjes heeft zijn geheime schrijverschap helaas onzichtbaar gemaakt. Die boekjes gaan in de tijd verloren, dat is de Carmiggelt-doom. Alles is net verkeerd ingedeeld, alsof iemand zichzelf opzettelijk onzichtbaar maakt. Het zou heel spannend zijn om al zijn columns als een soort documentairemaker opnieuw te bekijken en er een nieuw groot werk uit samen te stellen.’

Het vervolg op het duo-debuut is er nooit gekomen.

‘De eerste keer voelde Martin er niets voor – het zou te veel tijd gaan kosten, en tijd begon toen al geld te zijn. In 2005, vlak voordat hij voor de tweede keer ziek werd, bedacht hij dat we met de twee gezinnen naar zijn huis in Frankrijk zouden gaan. En we zouden een jubileumeditie van Arbeidsvitaminen maken, aangevuld met nieuw werk. Dat was zijn eigen voorstel, maar uiteindelijk blies hij het weer af. Hij kwam met allerlei flutargumenten. Ik denk dat het eigenlijk was omdat het zou lijken of hij zich verschool achter zijn oude literaire buddy. Waarschijnlijk trok hij het ook fysiek niet, het was vlak voordat hij die pijn in zijn nek en zijn arm kreeg en het helemaal mis bleek te zijn. Het heeft toen nog een tijdje geduurd voor ze erachter waren wat dat was. Maar er was al iets uitgeputs aan hem.’

Kon hij toen hij ziek werd bij u terecht?

‘Sla het boekje Het evenwicht er maar op na en zie hoe hij over zijn gevoelens schrijft naar “oude vriend”, dat ben ik. Daar staat in de meest schrille verwoordingen in wat hij voelde. Lees maar: “Als ik aan mijn leven denk, vind ik vooral dat ik veel meer had moeten leven. Maar het werken en carrière maken moest kennelijk in een krankzinnig tempo. Ik vind alleen niet dat het zo mooi genoeg is geweest, dat steekt.”’

Kort voor zijn dood ging u met hem eten en u beschrijft hoe teleurgesteld hij leek over zijn leven.

‘Ja. Waar ik verdriet van had, was dat hij de waarde niet meer zag van wat hij had gepresteerd. Ik probeerde hem te laten zien dat hij niet alleen iets deed wat hij al heel lang wilde, maar dat het ook een mooie, geloofwaardige realisering was van wat ons altijd voor ogen had gestaan. Het ontsnappen van het literaire schrijven uit een soort kunstgetto.’

Hoe zag hij het zelf?

‘Hij moest knokken tegen het duistere idee dat hij alles voor de snelle bevestiging had gedaan. Hij zei: ik ben voor de instant bevrediging gegaan, zowel in het leven als in het schrijven en wat het belangrijkste was, heb ik niet goed genoeg gedaan. En nu is het te laat. Nou ja, come on. Dat is een soort afstrepen zonder enige rekenschap voor de kwaliteiten die je hebt getoond. Ik weet ook niet of het iets was waar hij een avond per week door begoocheld was, of dat het een basisgevoel was waarmee hij de laatste jaren van zijn leven sleet. Ik vertel het maar zoals het zich aan mij heeft voorgedaan en waarom het mij verdrietig heeft gemaakt.’

Heeft Bril ooit geschreven over jullie samenwerking?

‘Dat is een pijnlijk punt. Hij heeft kort voor zijn dood Jongensjaren geschreven: onvolledig, onnauwkeurig, slordig. Bijna alles wat hij daarin zegt over wat hij las, klopt maar half. Schrijvers die verschrikkelijk belangrijk waren, waar we uren band over hebben vol geluld, die aantoonbaar invloed hebben gehad, die verzwijgt hij totaal. Hij vervormt dingen en draait ze om. Daar was ik heel pissig over, dat boekje verscheen na zijn dood en daar klopte echt geen fluit van. Hij poseert erin als de master craftsman, de ervaren wordsmith die mij als de warrige intellectueel een beetje coherent formuleren moest bijbrengen. Ik heb in mijn boek een paar van die dingen rechtgezet. Het steekt wel als iemand ertussenuit knijpt voor je hem van repliek kunt dienen. Ze zeggen altijd: iemand is dood, die kan zich niet verdedigen, maar het omgekeerde is ook waar. Je kunt een leugen vertellen, snel doodgaan en dan kan niemand meer zeggen: hoho, dat klopt niet.’

Herdenkingdienst

Het laatste jaar staat uitgebreid stil bij de herdenkingsdienst voor Martin Bril, op 2 mei 2009 in De Duif in Amsterdam. De hoofdpersoon stoort zich vooral aan de toespraak van Volkskrant-hoofdredacteur Pieter Broertjes: ‘Op een kalme, zalvende toon had de man het over de waardevolle bijdrage aan het merk, de identiteit van de krant. En toen hij met de gladde ernst van een pastoor zei dat Bril in de nieuwe koers van de krant geloofde en er met volle overtuiging het gezicht van wilde zijn, liepen de tranen over zijn gezicht.’

U beschrijft uzelf bij die herdenking als iemand die er eigenlijk niets te zoeken heeft.

‘Iemand uit een andere tijd en uit een andere dimensie. Heel vreemd. Mijn rol was die van buitenstaander. Hij had daarvoor gekozen en ik begreep waarom hij het deed.’

Waarom dan?

‘Hij schreef me kort daarvoor: “Als ik aan de dood denk, maak ik me hoofdzakelijk zorgen om het circus eromheen waar ik zelf als dode niets mee van doen heb.” Vanaf de tweede keer dat hij ziek werd, heeft hij gedacht: ik moet voor mijn gezin zorgen, ik ga het onderste uit de kan halen om te zorgen dat mijn ziekte en zelfs mijn dood ten goede komen aan mijn vrouw en mijn dochters. En dus moest hij ook als een celebrity zijn begrafenis professioneel medialiseren. Met als werkgever slash mediapartner: de Volkskrant. Ik heb daar geen oordeel over, alleen dat sommige effecten ervan me verdrietig maken. Mijn aandeel in zijn leven kon hij er niet in passen, dat was iets te groot en dus onbeheersbaar.’

‘Weerzinwekkend’ noemt u het nummer van Charlie Rich dat bij de herdenking werd gedraaid. ’Een persoonlijke belediging, verraad.’

‘Dat was een levensfilosofisch hard punt. We hadden toch echt afgesproken dat we zouden geloven in een verlicht nihilisme. Moet je nu luisteren naar wat die Charlie Rich zingt: “Lord, I feel like going home / I tried and I failed / And I’m tired and weary / Everything I did was wrong / Now I feel like going home.” Pffoeh. Daar zet ik de hakken in het zand. Ik weet dat ik dat kan doen uit luxe, uit levensenergie, misschien wel gewoon heel ordinair uit gezondheid. Als dat mij wordt ontnomen, piep ik wel anders. Maar ook dan zal ik volhouden dat het een fucking illusie is om zo te denken.’

Hoe mist u hem?

‘De dood van Martin dwong mij om terug te kijken: wat heb ik ervan gemaakt, van mijn schrijvende leven. En dan is de conclusie: het had heel erg veel uitgemaakt als ik hem nooit had ontmoet. Het had goed gekund dat ik dan niet deze draai, deze vorm aan mijn leven had gegeven. Het is moeilijk uit te leggen, maar wat je schrijft heeft een paar poten, net als een tafel. Een van die poten was altijd de gedachte aan Bril. Daarnaast ben ik door zijn afwezigheid het zicht op mijn eigen dode hoek kwijt. Vriendschap bestaat eruit dat je iemand toelaat in die dode hoek, daar waar jij niet precies meer kunt bewaken wie en wat je bent. En dat je dat accepteert, omdat je de ander een goeie gast vindt.’

Aan het slot van het boek rijdt de hoofdpersoon na omzwervingen terug naar huis. Dat is helemaal in de stijl van Bril opgeschreven. Ook een vorm van ‘I feel like going home’, maar dan meer de thuisreis van de handelsreiziger in verhalen, de chroniqueur van het land die Bril ook was.

‘Ik wilde laten voelen dat de Van Weeldenfiguur in Het laatste jaar een wedergeboorte doormaakt waarbij hij letterlijk iets leent, qua gevoel, qua manier van kijken, van wat iedereen kent van Martin Bril. Om daarmee te laten zien dat Bril blijft voortbestaan. In zijn boeken, maar ook in mijn eigen schrijvende leven.’

Dirk van Weelden, ‘Het laatste jaar’, € 19,95,verschijnt volgende week bij uitgeverij Atlas Contact

Vrij Nederland, 12 april 2013, 13.25

http://www.vn.nl/dirk-van-weelden-over-martin-bril/