Martin Bons – Bocht 16: Rob Scholte (fragment)

Mijn eerste meetpunt: in bocht 16, precies bij het bord La Garde-en-Oisans. Tijdens mijn record reed ik 14 minuten en 52 seconden. Daar wil ik nu onder zitten. Daar móet ik nu onder zitten. Daar gá ik nu onder zitten. Geloven in jezelf is het halve werk. En als het niet lukt, zijn er genoeg hulpmiddelen. Hennie Kuiper volgt in de winter van 1978/79 een cursus Advanced Success Training, onder de noemer Leading Success People. Motto: Men kiest zelf tussen mislukking en succes.
Kuiper gaat samen met ploeggenoot José De Cauwer naar de driedaagse bijeenkomst in Antwerpen. Op de eerste dag moeten de deelnemers aangeven welk doel ze in hun leven nastreven. Kuiper wil de gele trui in de Tour winnen. De bijeenkomsten zijn zeer intensief, maar Kuiper is razend enthousiast en komt hieperdepiep uit de cursus. Eenmaal thuis doet hij zoals aan het eind van de cursus afgesproken. Op de spiegel in de badkamer schrijft hij de woorden: “Ik ben fantastisch.’ Zijn vrouw is er niet blij mee” ‘Laat eerst maar eens zien hoe fantastisch je bent.’ Kuiper is niet te vermurwen: de tekst blijft staan.
In de Tour van 1979 moet de cursus zich gaan uitbetalen. Hennie Kuiper heeft te maken met een vrijwel onverslaanbare Bernard Hinault. De Breton begint ‘ een complex’ te worden voor Kuiper. In de tiende rit naar Roubaix, over delen van de Hel, komt Hinault met een lekke band aan de kant te staan. Zoetemelk rijdt weg, Hinault is terug bij de achtervolgers en wil mannen verzamelen om achter Zoetemelk aan te gaan. Maar Kuiper – die de slag ook heeft gemist – geeft zijn ploegmaten de opdracht om niet te rijden. Josee De Cauwer, zijn steun en toeverlaat, rijdt naar hem toe en vraagt hem wat er aan de hand is.
Kuiper: ‘Hinault moet kapot, hij moet kapot.’
De Cauwer: ‘Maar Hennie, jongen.’
Kuiper: ‘Niks, niet rijden. Kapot moet-ie.’
Hennie komt samen in de groep met Hinault in Roubaix aan en verliest drieënhalve minuut op Zoetemelk. De volgende dagen zet hij doldrieste aanvallen in, maar ze leveren niets op. Dan moet het maar gebeuren op zijn terrein: de beklimming van de Alpe. De voorgaande twee jaren zegevierde hij in Alpe d’Huez, en in 1979 wordt er zelfs twee keer op de Alpe gefinisht. Tijd om toe te slaan, dus. Maar Kuiper komt er in beide ritten niet aan te pas en eindigt in Parijs op bijna een halfuur van Hinault. De Cauter zei later: ‘Hennie was tijdens die Tour een beetje de weg kwijt.’ Met dank aan de Advanced Succes Training.
De cursus van Kuiper deed me denken aan Landmark, een training die twee decennia later werd gegeven in Amsterdam. Vrienden van mij kwamen, net als Kuiper, helemaal hieperdepiep uit de cursus. Ze zwoeren erbij. Ze ‘transformeerden’ en ‘beleefden doorbraak op doorbraak’. Dat moest ik ook doen. Om meer uit mezelf te halen. Om succesvol te worden. Om succesvol te blijven. Tijdens elk etentje was Landmark het gespreksthema. De discussies (ik heb de cursus nooit gedaan) werden steeds heftiger en de verwijdering tussen ons nam toe, totdat de kloof onoverbrugbaar werd.
De doorbraken vielen uiteindelijk tegen: Landmark sloot in 2009 zijn deuren in verband met de sterk teruggelopen belangstelling. Ook de Advanced Success Training was geen lang leven beschoren: de organisatie stopte al snel nadat Kuiper had meegedaan wegens conflicten en tanende interesse.
Het is blijkbaar van alle tijden. Over twintig jaar zal er weer een andere cursus populair zijn. En het is ook heerlijk om succesvol te zijn en het heft in eigen handen te nemen. Ik snak er eerlijk gezegd ook naar, en bewonder en kijk met jaloezie naar degenen die het – ook nog zonder cursus – lukt.
Bij Lance Armstrong werd kanker geconstateerd. Op de persconferentie waar hij dat bekendmaakte zei hij : ‘Ik zal kanker overwinnen.’
Harry Mulisch hoorde van zijn arts dat hij maagkanker had. Thuis aangekomen ging hij voor de spiegel staan en zei: ‘Ik ben hier de baas.’
Paul de Leeuw zong samen met aidspatiënt René Klijn, die wist dat hij niet lang meer te leven had, ‘Mr. Blue’. Klijn was sterker, krachtiger en overtuigender dan ik ooit in mijn leven ben geweest.
Rob Scholte verloor zijn benen bij een aanslag. Na zijn operatie stond hij op Schiphol de pers te woord. Hij klom met zijn stompjes op tafel en gaf ‘een ongelooflijke vrolijke’ persconferentie.
Als ik griep heb, zie ik het vaak al niet meer zitten, maar deze mensen hebben, ondanks al die tegenslagen, de kracht, de moed, de energie en de vitaliteit om te zeggen: ‘Ík bepaal, ik neem mijn leven `elf in handen.’ Ik wou dat ik dat had. Dat ik tegen de Alpe kon zeggen: ‘Je kunt me wat. Ik ben hier de baas. Ik rijd onder het uur tegen je op.’ Maar ik ben het niet, ik kan het niet en denk niet zo. Ik zit meer op de lijn-Renate Dorresteijn. Ze zei, nadat er ME bij haar was geconstateerd: ‘Ik heb altijd gedacht dat de vrije wil van de mens bestond, maar door mijn ziekte moet ik concluderen dat ik Het Grote Schema, waarvan ik altijd dacht dat ik dat zelf bepaalde niet in de hand heb’.
Zou Joop Zoetemelk (bocht 16 is naar hem vernoemd) wel eens over Het Grote Schema hebben nagedacht? Zou hij ooit wel eens van Landmark hebben gehoord? Zou hij ooit wel eens een boek van Dorresteijn hebben gelezen? Ik denk het niet. ’Het enige boek dat Joop leest, is het routeboek,’ werd wel gezegd. Renners werden gezien als niet al te slim. Toen Jan Janssen de Tour won, vonden sommige traditionele media dat ze ook maar eens aandacht aan wielrennen moesten besteden. Maar ja, zo’n Janssen interviewen, hoe deed je dat? Want dat was ‘maar’ een wielrenner, opgeleid tot machinebankwerker. Kon die wel praten? Dat kon hij. Oud-wielerverslaggever Hans Prakke: ‘Als ik Jan een vraag stelde, dan kwam er vaak niet zoveel uit. Maar als ik hem op stellingen liet reageren, dan kwam de ene mooie quote na de andere uit zijn mond.’ Joop Zoetemelk (opgeleid tot timmerman) was niet zo;n prater. Hij ging liever jagen of een kast in elkaar zetten. Schrijver Gerrit Krol zei eens: ‘Sommigen maken in hun vrije tijd liever een kast, anderen pakken een roman. Maar het rare is dat degenen die de roman lezen vaak zeggen dat ze “geen hamer vast kunnen houden”, zich daar nog op beroemen ook en zich dan niet generen om nog even hun naar buiten gedraaide twee linkerhanden te tonen. Terwijl degenen die een kast maken nooit zullen zeggen dat zij “nauwelijks kunnen lezen”, zich daar zeker niet op zullen beroemen en nooit zullen benadrukken dat zij nu eenmaal niet goed bij hun hoofd zijn.’ Krol concludeerde: ‘Er is een primitieve minachting van het hoofd voor de handen. Wat een domheid op zich is.’
Dit soort teksten hoorden wij graag thuis. Je kon ook veel zeggen over Mao Zedong, maar hij vond wel dat iedereen, ongeacht zijn opleiding, een dag per week op het land moest werken, ‘Dat was goed.’ Een verre achterneef van mijn vader had een bedrijf in afval verwerking opgebouwd. Hij had honderdvijftig man in dienst. ‘Ome Teun; werd in de familie op handen gedragen. Als er veel te doen was, deed hij zelf zijn overall aan en werkte mee. ‘Dat was nog eens een baas,’ Toch ging ome Teun na een ‘mislukte deal’ binnen een halfjaar failliet. Op televisie hoorden wij eens dat iemand geld had gekregen voor het bedenken van de zin: ‘Melk, de Witte Motor,’ Ontving hij daar geld voor? Dat was toch onvoorstelbaar. Dat was toch geen werk. Later las ik dat de bedenker van de slogan de wanhoop nabij was, hij al weken met een leeg papier voor zijn neus zat, de deadline eraan kwam, hij in zijn radeloosheid weer eens naar het raam liep, een man op een motor voorbij zag komen en opeens dacht: Hé, Melk, de Witte Motor. Van zijn stress hadden wij geen notie. Werken was met de handen. Daarom hadden ouders van meiden ook graag dat zij met een bouwvakker thuiskwamen. ‘Daar had e wat aan.’ Werken was ook vroeg opstaan. Toen ik bij een onderzoeksbureau een baan kreeg en vertelde dat ik om negen uur op kantoor moest zijn, zei mijn moeder: “Je moet vragen of je wat eerder kunt beginnen. Dan kun je ook eerder naar huis.’

De gesoigneerde Quick-Stepper is definitief gelost. De Sky-jongen niet. Die blijft goed bij. Hij rijdt nog steeds maar een meter of vijftig achter zijn Astana-maat en mij. Ik kan geen rust nemen. Het is voortdurend alert zijn. Even minder scherp zijn en anderen gaan me voorbij. Wil ik me daarmee bezighouden? Zo in het leven staan? Twintig jaar geleden werd in een NCRV-televisieprogramma een jongen geïnterviewd die in een zelfgemaakt tentje op de hei zat. Ik zie hem nog zitten. Hij wilde ‘niet meedoen aan de allesvernietigende ratrace’. Hoe zou het met hem zijn?
Een meter of vijftig voor me zie ik een heel dikke man op een mountainbike. Hij heeft een rugzak op. Ik nader hem snel. Ik hoor de man puffen. Komt die wel boven? Anton Geesink – 138 kilo – wilde met een groep vrienden ook eens de Alpe beklimmen. Hij deed vijf pogingen. Hoger dan bocht zestien is hij niet gekomen.
Ik kom in het achterwiel van de man en hoor hem steeds luider hijgen. De eerste jaren dat ik hier reed, groette ik de renners die ik passeerde altijd. ‘Bonjour’, zei dan in mijn beste Frans. ‘Ook goedendag’, hoorde ik vaak. Op een gegeven moment ben ik ermee gestopt. Ik werd beter en haalde op een zomerse dag soms zo veel renners in (gemiddeld duizend fietsers per dag beklimmen in juli en augustus de Alpe) dat ik kon blijven bonjouren. Tot een paar jaar geleden. Ik fietste halverwege de Alpe, zag een corpulente, oudere heer voor me en naderde hem. Ik reed niet eens zo heel veel sneller. Ik kwam bij hem, ging hem voorbij en zei niets. Toen mijn achterwiel op gelijke hoogte was met zijn voorwiel, hoorde ik opeens venijnig: ‘Bonjóur, Monsieur.’ Fel, ingehouden, boos doch vriendelijk dwingend attendeerde de Fransman me er even op dat het wellicht een beetje onbeschoft was dat ik hem niet groette. Hi had helemaal gelijk.
Renners delen op een col intieme momenten. Als er dan contact is tussen twee renners, dient dat waardig te gebeuren. Een renner is op een berg volledig in zichzelf, met zichzelf, op zichzelf. Dat geldt voor alle renners. Welisaar gaat de een vaak wat sneller dan de der – meestal nog geen kilometer per uur -, is een moment van grote saamhorigheid. En dan gedraag je je. Dan groet je: keurig, netjes en correct.
Ik passeer de man met de rugzak, kijk hem even aan en zeg vriendelijk: ‘Bonjour, Monsieur.’
Hij knikt.

Bij Joop Zoetemelk in bocht 16 staat ook de naam van Pierre Rolland. De Fransman won in 2011 en kende de klim naar Alpe d’Huez uit zijn hoofd. Hij had hem dat seizoen tientallen keren gereden en alle video’s van de beklimmingen van Pantani en Armstrong op de Alpe bekeken. Dat heet voorbereiding. En dat betaalt zich uit. Ik solliciteerde bij het televisieprogramma Barend & Witteman en werd voor een gesprek uitgenodigd, Ik zat nog niet op mijn billen of ze vroegen: “Wat gaan we vanavond doen? Ik had vijf ideeën uitgewerkt: met originele invalshoeken, gasten die we daarbij konden uitnodigen, vragen die gesteld moesten worden, eventuele alternatieven als de gasten niet konden of wilden. Ik werd aangenomen. Dat heet voorbereiding. In de Tour van 2013 finishte de vijftiende etappe op de Mont Ventoux.
Bauke Mollema vertelde de dag voordat de Ventoux beklommen moest worden dat hij hem nog nooit was opgereden. ‘Ik zie wel wat er gebeurt.’ Hoe kan dat nou? Parcourskennis is essentieel. ‘Bauke Mollema mag nooit meer op een fiets gaan zitten,’ riep ik. De meesten van mijn wielervrienden waren het daarover eens, totdat er een zei: “Bauke Mollema is een held. Eindelijk een renner die niet zo berekenend is. Hij houdt van fietsen, heeft er plezier in en tenminste niet zo krampachtig. Daar kun jij nog wat van leren. Jij bent ook veel te verbeten op de fiets. Je hebt nog nooit onder het uur de Alpe gereden omdat het te veel “moeten’ is.’

Dat zullen we nog wel eens zien. Ik heb me heel goed voorbereid op deze klim. In de winter heb ik drie keer per week gespind, in het voorjaar tig keer het Kopje van Bloemendaal op en af, vier keer naar Zuid-Limburg geweest, trainingskamp in de Vogezen belegd, krachtoefeningen gedaan, na acht uur ’s avonds niet meer gegeten, Gisteravond pasta genomen, vroeg naar bed gegaan, vanmorgen niet te zwaar ontbeten, goed ingereden op de D1091 (van La Douce Montagne in Allemont naar de start van de Alpe is het 10,9 kilometer), mijn hartslag op de doorgangsweg maximaal laten worden (het bruggetje net voordat de weg naar rechts de Col d’Ornon op gaat vol nemen) en me daarna uit laten glijden Le Bourg d’Oisans in. Het kan niet misgaan.
Het eerste tussenpunt komt eraan. Nog een meter of twintig. Dan weet ik mijn tijd. Ik zie het bordje van La Garde-en-Oisans rechts voor me. Nog tien meter. Blijven draaien. Vijf meter, vier, drie, twee, één. Ik kijk op mijn teller. 14.43.

Uit: De weg omhoog
Auteur: Martin Bons
Uitgever: Thomas Rap
Nederlandstalig
156 pagina’s maart 2015
1e druk maart 2015
ISBN 978 94 004 0260 7
http://www.thomasrap

https://books.google.nl/books?id=otOoBwAAQBAJ&pg=PT50&lpg=PT50&dq=rob+scholte+interesse&source=bl&ots=y2c8o1xgx0&sig=FAvfIWr4fpF9aK3QWjntNBfLmAo&hl=nl&sa=X&ved=0ahUKEwjn74-xybfPAhUnIcAKHc-rB6c4HhDoAQg9MAY#v=onepage&q=rob%20scholte%20interesse&f=false